Het college van B en W van Amsterdam heeft één centrale adviescommissie voor monumentale bomen ingesteld. Deze commissie adviseert de gemeente over welke bomen op de lijst ‘beschermwaardige houtopstanden’ moeten worden geplaatst. Door deze lijst behoudt Amsterdam een bijzondere collectie levend erfgoed die qua uitstraling, ecologie en educatie past bij de stad. Juliet Oldenburger maakt deel uit van deze adviescommissie.
Ruimte & Duurzaamheid en Monumenten & Archeologie hebben het initiatief genomen samen met de stadsdelen de kaart monumentale bomen en ander waardevol groen te ontwikkelen. De kaart geeft zowel de beschermwaardige houtopstanden weer (waaronder monumentale bomen) als de groene rijks- en gemeentelijke monumenten.
Amsterdam plant al meer dan 400 jaar bomen. Storm, boomziekten en de dynamiek van de stad maakt echter dat de oudste bomen in deze stad ‘slechts’ zo’n 250 jaar oud zijn. Het grachtenpatroon met bomenrijen is uniek in de wereld. Om waardevolle bomen en houtopstanden beter te beschermen en beheren stellen stadsdelen – of voor grootstedelijke gebieden de centrale stad – lijsten van beschermwaardige houtopstanden vast. Dit gebeurt op basis van bomenverordeningen. De beschermde status houdt in dat een boom in principe niet wordt gekapt. Ook wordt er extra aandacht aan het beheer en aan het onderhoud besteed. De diverse lijsten zijn samengebracht op deze kaart.
Een ‘beschermwaardige houtopstand’ is een monumentale boom of een andere houtopstand, zoals houtachtige klimplanten, herdenkingsbomen, klim- en klauterbomen en bijzondere heesters. Een monumentale boom heeft minstens een van de volgende kenmerken: beeldbepalende waarde, cultuurhistorische waarde, natuurwaarde en zeldzaamheidswaarde. De minimale stamomtrek is 31 cm. Overige beschermwaardige houtopstanden kunnen ook jonger zijn, zoals bijvoorbeeld herdenkingsbomen. Denk bijvoorbeeld aan de ‘boom die alles zag’ in de Bijlmer.
Groene rijks- en gemeentelijke monumenten Op deze kaart is ook inzichtelijk gemaakt waar ‘groene’ gemeentelijke en rijksmonumenten te vinden zijn (op basis van de Monumentenwet en Erfgoedverordening van Amsterdam). Denk aan het Vondelpark of de begraafplaats De Nieuwe Ooster. Weergegeven worden monumenten die (mede) aangewezen zijn vanwege hun historisch belang van de tuin-, plantsoen- of parkaanleg. Voor wijzigingen is bij dit soort monumenten een omgevingsvergunning nodig.
Op deze kaart is ook inzichtelijk gemaakt waar ‘groene’ gemeentelijke en rijksmonumenten te vinden zijn (op basis van de Monumentenwet en Erfgoedverordening van Amsterdam). Denk aan het Vondelpark of de begraafplaats De Nieuwe Ooster. Weergegeven worden monumenten die (mede) aangewezen zijn vanwege hun historisch belang van de tuin-, plantsoen- of parkaanleg. Voor wijzigingen is bij dit soort monumenten een omgevingsvergunning nodig.
Let op Het is een kaart in ontwikkeling die wordt aangevuld zodra nieuwe beschermwaardige houtopstanden zijn benoemd of bestaande lijsten zijn geactualiseerd. Stadsdelen hanteren soms andere definities van monumentale bomen. Op deze kaart zijn alle bomen en houtopstanden ondergebracht onder bovenstaande stadsbrede definitie.
Met een boekwerkje getiteld ‘Johannes Montsche & Harmen de Vries’ (uitgegeven door TuinTerTijd Bureau voor Tuinhistorie 2013) èn met een later artikel ‘Harmen de Vries en Zoon’ in Cascade Bulletin Jg.20 (2017), nr.1 (p. 25-35), heeft Arinda van der Does aandacht gevraagd voor genoemde architecten. Nieuwe gegevens over Harmen de Vries werden recentelijk door ons gevonden in verband met buitenplaatsen die hij door koop verwierf, namelijk Rozenburg in de Watergraafsmeer en Wallenstein in Loenen aan de Vecht.
Er zijn een klein aantal ontwerpen van Harmen de Vries bekend (Library Wageningen University / Special Collections heeft enkele buitenplaatsen en een toegangshek, en Stadsarchief Amsterdam bewaart enkele ontwerpen van huizen en een kerk en een duiventil), maar tot voor kort was het zo goed als onbekend welke (delen van) buitenplaatsen en welke huizen deze ontwerpen voorstelden en kenden we ook weinig persoonsgegevens van De Vries. In genoemde artikelen worden enige vragen opgelost, maar het is duidelijk dat meer gegevens vinden over deze personen deels afhankelijk zal zijn van toevallige vondsten, zoals deze.
De buitenplaats Rozenburg (of Oud-Rozenburg of Meerlust of het Viskaantje) was gelegen in de Watergraafsmeer, ten zuiden van de in 1890 door Leonard Springer ontworpen Nieuwe Oosterbegraafplaats.
Op de website Buitenplaatseninnederland.nl (met verwijzingen naar oudere bronnen) is te lezen over Rozenburg: “Govert Loten liet in 1642 op deze plek een huis bouwen dat hij Het Viskaantje noemde. In 1681 kocht de Amsterdamse zijdefabrikant Jacob van Lennep (1631 – 1704) de buitenplaats en noemde het Meerlust. Via de dochter van Jacob van Lennep, Ingena, kreeg haar echtgenoot Pieter Rutgers de buitenplaats in bezit. In 1697 werd hij door keizer Leopold I in de adelstand verheven en kreeg hij de toevoeging ‘van Rozenburg’ bij zijn naam. Híj zal dan ook de naam Rozenburg aan zijn Amsterdamse buitenplaats hebben gegeven… … In 1801 werd de buitenplaats eigendom van Harmen de Vries en Roelof Gelke. Gelke richtte er na 1802 een theetuin in. In het begin van de 19e eeuw werd de uitspanning Oud-Rozenburg genoemd. In 1914 kocht de gemeente Amsterdam de buitenplaats voor uitbreiding van de Nieuwe Oosterbegraafplaats. Leonard Springer maakte ook het ontwerp voor de uitbreiding in 1916. Het huis is verdwenen. Landgoed Rozenburg is nu onderdeel van de Oosterbegraafplaats”.
Over de buitenplaats Wallensteyn (Loenen aan de Vecht) is het volgende bekend (buitenplaatseninnederland.nl): “Op een kaart uit ca 1710, die uitgegeven werd door Nicolaas Visscher en gegraveerd door P. Schenk voor Giorgio de Haze, Heer van Mijnden, komen we de naam Wallesteyn voor het eerst tegen. Wallesteyn ligt ten noorden van Kickestein, een buitenplaats die we al op een oudere kaart tegen komen. De vroegst bekende eigenaar was Hester Casteleyn, weduwe van Jean Balde, die het huis in 1698 kocht. Haar zoon Jacob werd in 1711, een jaar voor haar dood, schepen van Loenen. Waarschijnlijk had hij in 1710 al de buitenplaats van haar overgenomen. Op een kaart van Covens en Mortier van Loenen uit 1726 komt men de buitenplaats Wallesteyn weer tegen, het landgoed is dan echter uitgebreid met Kickestein. Na 1710 wordt door Jacob Balde het huis Wester Klip aangekocht en in 1726 de ambachtsheerlijkheid Loenen en Nieuwersluis van Dirk Fiool. Jacob sterft in 1730 en zijn broer Jan erft Wallesteyn… …”
Dan volgen gegevens over de tijd van Jan Balde, IJsbrand Balde.
“Als IJsbrand in 1770 sterft, gaan zijn bezittingen naar zijn vrouw Nicola Geertruij Smissaert, en noemde zij zich Vrouwe van Kronenburg, Loenen, Loenersloot, Nieuwersluis, enz. De dochters van IJsbrand en Nicola Geertruij erven de bezittingen in 1795. Aan het begin van de 19e eeuw worden de bezittingen één voor één verkocht. De jongste dochter Anna Adriana, die getrouwd was met Mr. Hendrik Huygens verkoopt Wallesteyn voor f. 33.100,- waarbij nog f. 500,- extra betaald moest worden voor de beelden in de tuin. De nieuwe eigenaar wordt Harmen de Vries, architect te Weesp. Om een idee van de waarde van het geld moet je het bedrag met 100 vermenigvuldigen. Niet lang na 1811 werd het huis gesloopt. Waarschijnlijk werden de bomen en al het afkomende materiaal van de afbraak door architect De Vries geveild, waarna de plaats weer een agrarische funktie kreeg“.
Hierna volgt een uitgebreide beschrijving van huis, bouwhuizen, stallen, duiventil, etc. uit de tijd van de fam. Balde. Daarna de volgende tekst over de tuin, waar mogelijk Harmen de Vries de hand in heeft gehad.
“Oorspronkelijk was de tuin een Franse geometrische tuin, die een aantal jaren voor 1811 veranderd werd in Engelse landschapstuin. In de tuin komen we een aantal vruchtdragende bomen tegen, maar ook exotische planten en gewassen. Achter het huis bevond zich een groot bos met slingerpaden en een grote goudviskom. In de tuin stond een grote achtkante stenen koepel. Het dak van deze koepel russte op losstaande zuilen, waartussen zich fraaie beelden bevonden. Vanuit de ruime kamer in de koepel had men fraai uitzicht op de Vecht en de daarlangs lopende rijweg. Verder had deze koepel een buffet en een secreet. Tot het landgoed behoorden verder twee grote moestuinen, een kas voor perziken, een kas voor bloemen, een grote schuur, twee hooibergen en een wagen- en gereedschapsschuur. Tot slot was er nog een tweede stenen koepel, die tevens dienst deed als duiventoren. Aan de achterkant grensde de buitenplaats aan het land van Het Huis te Velde, dat toen al lang een boerderij was. Deze boerderij was ook bezit van mevrouw Huygens-Balde. Over de sloot, die scheiding maakte tussen Wallestein en Het Huis te Velde, lag een draaibruggetje, zodat men over eigen terrein naar de Slootdijk kon lopen. Het landgoed was 21 morgen groot, inclusief vijf morgen weiland. Daaromheen lagen nog 19 morgen hooi- en weiland, die vroeger tot de buitenplaatsen Westerklip en Kickestein behoorden. Op de twee bewaard gebleven pilaren van het toegangshek bevinden zich twee schilden. Het ene schild draagt het wapen van IJsbrant Kieft Balde en de andere die van zijn vrouw Nicola Geertruy Smissaert.
Bewoners:
1698 – 1712 Hester Casteleyn, weduwe van Jean Balde 1712 – 1730 Jacob Balde, getrouwd met Anna Marie Kieft 1730 – 1734 Anna Marie Kieft 1734 – 1763 Jan Balde sr. 1763 – 1770 IJsbrand Kieft Balde, getrouwd met Nicola Geertruy Smissaert 1770 – 1795 Nicola Geertruy Smissaert 1795 – 1811 Anna Adriana Balde 1811 Harmen de Vries (koop f. 33100)”
De hamvraag is nu: hebben de ons bekende ontwerpen van Harmen de Vries (tuinontwerpen, huizen, hek, duiventil) iets te maken met de buitenplaatsen Rozenburg en/of Wallestein? het is wel toevallig dat er in het geval van Wallestein gesproken wordt van een tuin die in landschapsstijl is veranderd, en ook van een hek, huizen en een duiventil. Maar nader onderzoek is nodig. Op het eerste gezicht zijn er wel details die overeen komen (bij het hek en een huis), maar is er geen sprake van 100 % overeenkomst. De tuinontwerpen moeten nog met kaartmaterialen worden vergeleken. Hoe dan ook, dat Harmen de Vries buitenplaatsen opkocht, zoals veel meer bekende architecten deden in de economisch zwakke periode rond 1800, moge duidelijk zijn.
T/m 16 juni, nog een maand genieten van de vroege tekeningen van Peter Vos in het Centraal Museum Utrecht. Rondom de heruitgave van het Scheppingsverhaal, zestig jaar na dato, van tekenaar, illustrator en graficus Peter Vos (1935-2010) toont het Centraal Museum Utrecht een presentatie van zijn vroege in Utrecht getekende werk. Het Scheppingsverhaal uit 1959 [later als boek gepubliceerd in 1966 CO] is te zien naast getekende albums als ABC-voor Kors en De 100 Reigers uit 1962 [later als boek gepubliceerd in 1969 CO], alsmede een ruime selectie uit zijn tekeningen.
Peter Vos (1935 – 2010) was een bekende Utrechtse / Nederlandse kunstenaar. Weliswaar een schoolgeneratie ouder dan ik (Carla Oldenburger), maar ik heb hem toch even gekend via zijn zoon Sander en mijn dochter Juliet, alhoewel de kinderen zelf dat allang niet meer zullen weten. Beide peuters (* 1967) zagen elkaar een bepaalde periode (1968 /’69) namelijk elke morgen op een uiterst wonderbaarlijke anti-autoritaire speelgroep bij de familie Hoekstra aan het eind van de Oudegracht in Utrecht. Ik denk dat het was in het huis ‘De Vergulde Doodskist’, eertijds het huis van een doodskistenmaker en doodgraver. De kinderen speelden samen met het jongste dochtertje van de familie in de kamer en de keuken, temidden van veel oude rommel, gezelligheid, antiek, lekkere hapjes, kinderspeelgoed, en wat dies meer zij. Verstoppen in de ijskast was iets wat mijn dochter het allermooiste vond. Anti-autoritaire opvoeding vierde hoogtij en de moeder des huizes kon dat allemaal uitstekend aan, zodra de grotere vier kinderen naar school waren. Bij het halen en brengen van de kindertjes kwam ik Peter Vos of zijn Anneke dus wel eens tegen. Ons geliefde gespreksonderwerp was vogels (hij) en planten (ik).
Ik was net afgestudeerd als bioloog en werkte op het Biohistorisch Instituut op de Nieuwegracht waar Peter graag een keer wilde komen kijken. En dat is ook gebeurd. Ik liet hem o.a. originele 16de eeuwse kruidenboeken zien, ’te mooi om waar te zijn, niet te geloven’. Later kwam hij nog een keer in gezelschap van de plantkundige kunstenaar herman de vries (sic), die ik via biologenvrienden toevallig ook kende.
Maar er waren meer ‘Utrechtse wegen’ die naar Peter Vos leidden. Utrecht is groot, maar in de jaren veertig en vijftig en zelfs nog in zestig heel provinciaals en klein. Vos’ ouderlijk huis stond op de Oudegracht, terwijl ik op de Catharijnesingel (de singel rondom de binnenstad) woonde, nb. naast het ouderlijk huis van Theo Sontrop (1931-2017), redacteur van het Amsterdams studentenweekblad Propria Cures, dichter en later directeur van de Arbeiderspers (1972-1991).
Theo was al op kamers toen ik als scholier bijles Frans van hem kreeg (in mijn laatste gymnasiumjaren 1959/’60). Tijdens die lessen zaten Peter en vaak ook de kunstenaar William Kuik in Theo’s studeerkamer op de Kromme Nieuwe Gracht hun dagelijkse borrel te nuttigen. Zij hadden het over Propria Cures waar Sontrop en Peter en de broer van mijn vriendin (Hugo Brandt Corstius, voor wie Peter drie boeken illustreerde, o.a. Ik sta op mijn hoofd) tegelijkertijd deel van uitmaakten. Behalve Frans kreeg ik van de jonge heren dus ook nog wat Amsterdamse levenslessen mee, en het resultaat was dat ik aan het eind van mijn schooltijd perse in mijn geboortestad Amsterdam wilde gaan studeren. Maar mijn vader besliste anders; volgens zijn informatie was de beste hoogleraar botanie Prof. V. Koningsberger en die was aan de Civitas Trajectina verbonden.
Vanaf mijn eerste studiejaar 1960 bezocht ik tentoonstellingen bij het Genootschap Kunstliefde en maakte ik kennis met het Grafisch Gezelschap De Luis. Ik raakte daar geïnteresseerd in het werk van Peter Vos en William Kuik. In 1962 vertrokken Vos en Theo Sontrop naar Jagtlust in Blaricum om samen met Fritzi Harmsen van Beek en anderen de bloemetjes buiten te zetten. Annejet van der Zijl beschreef hun leven daar in haar roman Jagtlust (2005). Na een paar jaar Amsterdam keert Vos in 1966 met vriendin Anneke Bakkum terug naar Utrecht en gaat op de Springweg wonen, tegenover het voormalig Militair Hospitaal (nu Hotel Karel V). Ik trouwde in hetzelfde jaar en ging op de Oudegracht wonen, in het huis ’t Wittebrootskint, weer tamelijk dicht bij elkaar in de buurt.
Mijn huwelijk en studie en de geboorte van onze eerste dochter eisten alle tijd en aandacht op. Mijn man vertrok in 1968 voor veldwerk naar Suriname, zodat ik een oppas nodig had. Toevallig kwamen wij toen bij de familie Hoekstra terecht evenals Peter Vos en Anneke met zoontje Sander. Hoe lang dat heeft geduurd weet ik niet precies, maar in 1970 zijn zowel Peter en zijn gezin als wij verhuisd, zij naar de Nic. Beetsstraat en wij naar het stadje Heukelum aan de Linge. We hebben de families Vos en Hoekstra niet meer gezien.
We bleven het werk van Peter Vos natuurlijk wel volgen. Zijn eerste gepubliceerde boek Scheppingsverhaal getekend voor een meisje (1966) kregen we als huwelijksgeschenk van de ouders van Liesbeth en Hugo Brandt Corstius; het tweede boek De 100 Reigers (1969) en het boek Studie in grijs: voorlopige balans van drie jaar vogeltekenen (1980) kochten we omdat we zijn vogelstudies bijzonder waardeerden. En dan natuurlijk de prachtige boeken Sprookjes van de Lage Landen en Nieuwe sprookjes van de Lage Landen, bijeen gebracht door Eelke de Jong en Hans Sleutelaar en met tekeningen van Peter Vos, bestsellers in 1972 resp. in 1974.
In de jaren zeventig volgden de aankoop van een tekeningetje van een ‘vogelmannetje’ bij Galerie Petit en een ets met 4 steenuiltjes bij Galerie Balans, beide in Amsterdam. Zie afbeeldingen hieronder. Ook ontmoetten we in Galerie Petit voor het eerst Charles Donker, die in dezelfde galeries als Peter exposeerde. We kochten in 1972 van Donker de ets ‘Rhijnauwen met vogelnamen’ (in het Rijks-prentenkabinet aanwezig onder de titel Kromme Rijnlandschap) en in diezelfde tijd een ets van een plevier.
En wat is er nu terecht gekomen van die twee peuters? Van Sander weet ik alleen iets via de krant en Internet. Hij studeerde in 1991 af aan de Nederlands Film- en Televisie Academie, richting Regie, Drama en Montage. Twee van zijn films werden genomineerd voor een Oscar. Juliet studeerde in 1994 af aan de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten Den Haag (schilderkunst). Liefde voor de tekeningen en etsen van Peter Vos en Charles Donker heeft ze zeker meegekregen, getuige enige etsen van eigen hand van het Lingelandschap (1994) en een winterkoninkje (1996).