Hendrik Keun (1738-1787) schilderde in 1772 een prachtige grachtentuin, achter pand Keizersgracht 524, te Amsterdam. Juliet wijdde al eens een kort artikeltje aan dit schilderij, getiteld ‘De tuin van Nicolaas Doekscheer, Keizersgracht 524’ in: Binnenstad 187 (mrt 2001), p. 38.
Deze schildering heeft al heel lang mijn interesse, en nu kom ik er eindelijk eens toe om meer gegevens over deze van geboorte Haarlemse schilder te verzamelen. O.a. op Wikipedia valt te lezen dat Keun meer Amsterdamse (grachten)-scènes schilderde, van de Herengracht (1774), de Leliegracht, de Keizersgracht, het Singel, de Houtmarkt en van stadspoorten, waaronder de ingezakte Muiderpoort (1769). Ook tekende hij een reeks interieurs van Amsterdamse kerken. Ik zocht natuurlijk naar meer tuinen en stadsgroen, maar tevergeefs. Wel leverde een zoektocht nog schilderijen en tekeningen op van stadsgezichten in Haarlem, Utrecht en Amersfoort en riviergezichten van het Spaarne, de Vecht en de Vliet (zie RKDImages).
Totdat ik een in Nederland tamelijk onbekend schilderij vond (Collectie Metropolitan Museum New York) van de nieuwe Muiderpoort (gebouwd in 1770, naar ontwerp van Cornelis Rauws), gezien vanaf de kant van enkele buitenplaatsjes die later zijn samengevoegd tot de dierentuin Artis, met zicht op de Lijnbaansgracht en de Plantage. De brug ligt tussen de Plantage Middenlaan en de Muiderpoort.
Een ander beeld van de Muiderpoort in het verlengde van de Plantage Middenlaan geeft het schilderij getiteld ‘Gezicht op de Plantage Middenlaan, Amsterdam, met de buitenplaats Vlietsorg links en de Muiderpoort in de verte’. 1776.
Naar aanleiding van dit laatste beeld vragen wij ons nu wel af, wat is eigenlijk een plantage in 18de eeuwse betekenis. De moeite waard om dat eens precies te gaan uitzoeken.
De Belvedère in het wandelbos Groenendaal (vm. buitenplaats, rijksmonument) stond in het noordelijke deel van het bos op een kunstmatig verhoogd duin en bestond uit een stenen uitzichttoren met omlopende achthoekige veranda. In het centrum van de toren liep een gietijzeren wenteltrap. Het gebouwtje was ontworpen door de Nederlandse architect John Thomas Hitchcock (1812-1844), in opdracht van eigenaar Henry Philip Hope (1812-1839). De bouw dateert van 1838/1839. Overigens opmerkelijk dat Hope niet J.D. Zocher jr. in de arm heeft genomen. Waarschijnlijk is dit terug te voeren op hun beider Engelse betrekkingen.
Ons bureau is gevraagd door KPG-architecten uit Heemstede om mee te werken aan hun inzending / ontwerp voor ‘herbouw’ van de koepel (zie hierover verder). Wij zullen uiteraard de relatie tussen de belvedère en het omliggende groen, inclusief de heropening van de zichtlijnen naar beste weten begeleiden.
Tijdens de laatste buitenplaats-periode, voordat Groenendaal in 1913 naar de gemeente Heemstede overging, verkocht een pachter toegangskaartjes voor de belvedère, en ansichtkaarten en consumpties, een poging om het onderhoud te ondersteunen. Dit werd op den duur echter toch te kostbaar en in 1965 werd besloten de toren af te breken.
27 nov. 2018 besloot de gemeente Heemstede (gemeente Heemstede Collegebesluit), na aanvaarding van een schenking van een half miljoen euro, tot herbouw van de Belvedère Groenendaal. Deze voorgenomen herbouw past in het meerjaren Beheerplan Wandelbos Groenendaal 2015-2032, waarin staat vermeld dat er rekening is gehouden met het herstellen van twee van de drie historische zichtlijnen. Vanaf de Belvédere lopen deze 1) over de Lelievijver naar de Vrijheidsdreef (in NO-richting); 2) over het Seringendal naar het Molentje van Groenendaal aan de Van Merlenvaart (in Oostelijke richting) en 3) naar de kleine waterkom richting de Adriënnelaan (in westelijke richting). Het tweede zicht zal moeilijk te herstellen zijn, omdat dit zicht volledig is dichtgegroeid en (te) veel bomenkap zal vergen.
De Heemsteedse Courant schreef 23 juli jl. het volgende bericht, waaruit duidelijk de kritische opstelling van de Historische Vereniging Heemstede-Bennebroek (HvHB) naar voren komt.
Vandaag (11 juli 2019) heb ik een bezoek gebracht aan de tentoonstelling ‘Deftige Dieren’ op Kasteel Amerongen. Ook wilde ik even de buxus-figuren en buxus-randen in de tuin inspecteren, omdat de buxus zoals bekend op vele plaatsen in Nederland is aangetast door de Buxusmot. De tentoonstelling biedt een zicht op vele adellijke dieren zoals paarden, (jacht)honden, poezen, wild, herten, vogels, gevogelte op tafel, konijnen, etc. etc. en dit alles op schilderijen, pastels, tekeningen en gravures, wandtapijten, in stucwerk, houtsnijwerk, zilverwerk, ingelegde kasten, en nog veel meer.
Het bezoek aan de tentoonstelling is alleen mogelijk met een rondleiding, misschien wat minder vrij, maar aan de andere kant hoor en zie je bij rondleidingen misschien toch weer dingen die je nog niet wist. Dat was inderdaad het geval voor mij wat betreft de wandtapijten. In de ‘gobelin’-kamer, die volgens de gids niet zo mag heten want de wandtapijten in deze kamer zijn geen echte gobelins, d.w.z. niet gemaakt in de ‘Manufacture des Gobelins’ in Parijs. Deze kamer is in opdracht van Godard Graaf van Aldenburg Bentinck door architect Pierre Cuypers heringericht en misschien zijn de wandtapijten ook wel door hem naar Amerongen gehaald, maar ze dateren niet uit de tijd van Cuypers, maar volgens de gids vermoedelijk uit het eind van de 17de eeuw. Opmerkelijk is dat de kleuren voor 17de eeuwse tapijten heel erg helder zijn gebleven. De ‘Engelen’ van Kasteel Amerongen hebben met hun bekende ‘engelengeduld’ hier heel lang met heel veel zorg en toewijding aan gewerkt. Dat verdient alle lof!
Tenslotte nog een paar plaatjes van het prachtige 17de eeuwse stucwerk in de Grote zaal (Tuinzaal) en van het bruggen-restauratie-project.
Ik kan iedereen aanraden de tentoonstelling en het kasteel te bezoeken. En misschien na afloop ook nog een kijkje in de stallen te nemen, waar de paarden werden verzorgd en hun eigen plekje hadden. Nu is het hier heerlijk om een glaasje of iets anders te nuttigen. Als u ook in de tuinen geïnteresseerd bent, dan is het aan te raden dit bezoek te combineren met de paarden- en hondengraven (aangegeven op de plattegrond).
Gisteravond (2 juli 2019) waren wij met familie en vriend van mijn man bijeen om Feddo Oldenburger (1937-2017) te herdenken. Hij had in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw deel uit gemaakt van twee botanische expedities naar de Sipaliwini-savanne in Zuid-Suriname, op de grens van Brazilië. Een droomlandschap waar nog steeds Indianen (Trio’s) heer en meester zijn.
Een vrij onbekend gedicht van J.E. Bazuin heb ik tijdens die maaltijd voorgelezen, ter nagedachtenis aan mijn man en ook aan mede-expeditieganger Frans Bubberman, die in mei jl. is overleden. Een recent bericht uit de Volkskrant plaats ik hier, na het Sipaliwini-gedicht.
Sipaliwini-savanne. Uit: ‘Sporen van menselijke bewoning’ / J.E.Bazuin. Paramaribo, 1972.
NACHT.
aarde reist door een nauwe schacht / de donkere baarmoeder van de ruimte / heeft alles straks aan het licht gebracht / kersrood en nieuw bedacht / in de savanne huivert het gras / en de granieten monolieten / zit de dauw in de kouwe kleren / vogels strekken de keel bevolken / de stilte met hun ontluikende taal / de trillende pijlen van het licht / drijven de dieren uit hun verstening / wolken schrijven hun onnaspeurbaar verhaal. / maar ook vandaag zal niemand de sporen lezen / noch de buit binnenhalen / en de Grote Geest wacht ’s avonds vergeefs / op de thuiskomst van zijn rode broeders / het vuur en de dans tot zijn vergenoegen. men heeft het de goden vergeten te melden / dat dié zijn verdwenen / buitenspel gezet in het bitter stratego / van vreemde heersers en baatzuchtigere volken / doch zij blijven waken / met buitenmenselijk geduld / hoezeer ook verlaten / en allesbepalende trouw.
Overgenomen uit De Volkskrant 24 juni 2019:
Peter de Waard. Het eeuwige leven Frans Bubberman (1929-2019).
Frans Bubberman (1929-2019), de man die het Surinaamse oerwoud kon lezen
“In de oorlog ontsnapte hij aan de nazi’s door uit een rijdende trein te springen. Daarna werkte hij als bosbouwer in de jungle van Suriname, waar hij na de coup werd ‘weggepest’.
De jungle noemde hij ‘het bos’. Zijn leven bracht Frans Bubberman door in ‘het bos’. Hij kon ‘het bos lezen’. Uit de vegetatie van de immense Surinaamse oerwouden kon hij zien of daar in de buurt ooit indiaanse nederzettingen waren geweest. In het Historisch Nieuwsblad vertelde Annejet van Zijl een keer hoe zij hem had leren kennen na het verschijnen van haar roman Sonny Boy.
‘Hij schreef dat hij foto’s had van De Dageraad, de plantage waar de voorouders van mijn mannelijke hoofdpersoon vandaan kwamen. Zelf had ik ook geprobeerd daar te komen, maar alle toegangswegen waren toen al overwoekerd of dichtgeslibd. Hij had de restanten gevonden en de ijsselsteentjes meegenomen. Daarmee is nu de binnenplaats van Fort Zeelandia bestraat.’
Bubberman overleed 15 mei op 90-jarige leeftijd. Hij kampte al jaren met evenwichtsstoornissen, waardoor hij beperkt was in zijn activiteiten.
Bubberman werd als zoon van een dierenarts geboren in Nederlands-Indië. Vlak voor de oorlog keerde het gezin met vier kinderen terug naar Nederland, waar zijn vader ging werken bij de diereninspectie in Rotterdam. Het gezin ging wonen in Schiedam. Op 14 januari 1945 viel daar de Gestapo binnen. De hele familie, man, vrouw, twee zoons en een dochter (de andere woonde in Groningen), werd afgevoerd naar de strafgevangenis in Scheveningen, bijgenaamd het Oranje Hotel. Frans’ broer Ary Bubberman had voor het verzet wapens verborgen.
De drie mannen werden daarop op transport gezet naar het beruchte concentratiekamp Neuengamme. De 17-jarige Frans redde zich door vlak voor de Duitse grens uit de rijdende trein te springen. Vier nachten liep hij door bezet Nederland naar het noorden, waar hij onderdook bij zijn zus. Na de oorlog bleken zijn vader en broer te zijn omgekomen.
Bubberman ging tropische bosbouw studeren in Wageningen. In Suriname kreeg hij een baan als houtvester bij ’s-Lands Bosbeheer (LBB). Door middel van intensief veldwerk ontwikkelde hij een methode om het waardevolle schilfhoutsoort baboen via luchtfoto’s op te sporen. Ook lukte het hem op grond van de vegetatie plekken te ontdekken in de enorme oerwouden die ooit bewoond waren. Zijn zoon Bart Bubberman noemt zijn vader een geweldig verteller, waardoor hij heel geliefd was bij de Surinamers.
In 1964 werd hij benoemd tot hoofd van het LBB. ‘Hij werd een groot kenner van het tropisch oerwoud en verrichte pionierswerk op het gebied van archeologie en cartografie van Suriname’, zegt Hillebrand Ehrenburg, die zelf jarenlang in Suriname werkte en nu een boek schrijft over de infrastructuur van het land. In totaal werd onder Bubbermans leiding 1.500 kilometer aan ontsluitingswegen en oeververbindingen over de vele rivieren aangelegd.
‘Nadat Desi Bouterse de macht had gegrepen door een militaire coup, werd het werken hem onmogelijk gemaakt. Hij zei dat hij werd weggepest’, aldus Ehrenburg. Hij werkte nog twee jaar aan een brug in Suriname en keerde in 1984 terug naar Nederland. Eerst streek hij neer in Doetinchem, later ging hij in Rheden wonen. In 1985 overleed zijn echtgenote. Bart Bubberman: ‘Elke winter ging hij voor drie maanden terug naar Suriname om mee te helpen aan archeologisch onderzoek en andere museale werkzaamheden. Later deed hij dit ook op St. Eustatius.’
Annejet van Zijl bewonderde zijn positieve instelling: ‘Niets heeft hem bitter kunnen maken. Nog altijd kijkt hij de wereld rond met de blijmoedigheid van de onbezorgde 17-jarige die hij ooit was.’ “
Zie ook ter afsluiting het Reisverslag van Frans Bubberman (onderdeel van de genoemde website www.sipaliwinisavanna.com) met veel informatie over de archeologie van de Sipaliwini Savanna en vol spannende, persoonlijke herinneringen.
Tegenwoordig woont Juliet in het Aalsmeerder Veerhuis in Amsterdam, bijna tegenover de Overtoomse Sluis, al sinds de 17de eeuw een bekende locatie in Amsterdam, op de scheiding van Amsterdam-West en -Zuid. Dat laatste begin ik steeds meer te beseffen en ook steeds vaker ontdek ik plaatsen in en om deze buurt, waar leden van mijn familie ook veelvuldig verkeerden in het verleden.
Als kind hoor je tijdens verjaardagen de ouderen praten over plekken uit hun jeugd terwijl je er eigenlijk niet in geïnteresseerd bent omdat je die plekken niet kent. Ik hoorde nogal eens over de Zuidelijke Wandelweg, over het Jaagpad en over het volkstuincomplex ‘Ons Buiten’ aan de Nieuwe Meer. Allemaal plaatsen die je vanaf de Overtoomse Sluis makkelijk kunt bereiken. En ook ging het vaak over families en zaken en plekken in Heemstede waar mijn grootouders van beide kanten vandaan kwamen en over Amsterdam-West, waar familie en bekenden woonden en ik ook geboren ben.
Mijn grootouders van vaders zijde trouwden in 1904. Grootvader Jan Ebbers (1874-1954) verhuisde in 1899 van Heemstede naar Amsterdam en begon in de gloednieuwe Kinkerbuurt (nu dé hippe buurt vanwege het Hallen-complex in de oude Tramremise) een ‘Comestibles’ winkel, d.wz. een winkel voor fijnen (tropische) eetwaren en verduurzaamde levensmiddelen. Het gezin bleef op dit adres wonen tot 29-08-1924. Een uitgekiende locatie, enerzijds dichtbij de grachtengordel en de Jordaan en anderzijds dichtbij de Helmersbuurt en het tegenwoordige Museumkwartier. Dat hij in die buurt ook klanten had is bekend; mijn tante moest vaak ‘aan de andere kant van het Vondelpark’ boodschappen afleveren.
Mijn vader (1906-1977) groeide dus als tiener op in de Kinkerbuurt. Hij woonde op de hoek van de Da Costastraat en de Potgieterstraat. Zijn lagere school was aan de overkant tegenover zijn huis; zijn eerste baan was bij O.W.J. Schlencker Assuradeuren B.V. op de Keizersgracht. Zijn hobbies waren natuur (denk aan weekend-fietstochten naar het Naardermeer), fotograferen, tuinieren en boekenveilingen aflopen en in zijn jeugd voetbal. Dat laatste kan ik me niet voorstellen, omdat ik hem nooit heb zien sporten, maar het is echt zo, want ik heb een foto als bewijs. Als jongetje uit de Kinkerbuurt hoorde je eigenlijk bij Blauw Wit te voetballen, maar hij was altijd al apart, en dat was dus niet het geval. Hij was lid van AFC, de oudste voetbalclub van Amsterdam, opgericht in 1895. In de jaren twintig was mijn vader lid van deze club, die in 1920 verhuisde van een terrein in de Watergraafsmeer (achter Boerderij ‘Goed Genoeg’, aan de Middenweg naast Buitenplaats Frankendael) naar de Zuidelijke Wandelweg, aanvankelijk een romantisch wandelpad tussen de Amstelveenseweg (ter hoogte van het Stadion) en de Amstel, toeen de scheiding tussen de stad en de Binnendijksche Buitenveldersche polder. Nu bestaat alleen een stukje van die weg nog nabij de Amstel.
AFC-elftal. Keeper Jan Ebbers, vijfde van rechts. Ca. 1924?
Ik was best trots op mijn vaders voetbalverleden, juist omdat het in mijn ogen helemaal geen sportman was. Als we na de oorlog ’s zomers aan het strand onze vakanties doorbrachten -we verkenden de Noordzeekust van Noord naar Zuid, elk jaar een andere badplaats (Vlieland, Schoorl, Katwijk, Westenschouwen, Cadzand en tenslotte vele jaren Oostvoorne)- gingen we ’s morgens fietsen, met botaniseertrommel om de nek en ’s middags zette hij mijn moeder en mij af op het strand en kwam hij aan het eind van de middag, gekleed in zijn blauwe pak, na kilometers heen en weer wandelen langs het strand en door de duinen, terug met schelpen en planten en konijnen-botten. Hij was mijn held; juist omdat die gekke altijd keurig geklede man keeper was geweest bij AFC en hier in zijn keeperstrui temidden van zijn AFC-elftal (bekend als ‘The Reds’, gekleed in rood shirt met zwarte V-hals, zwarte broek en rode kniekousen, de kleuren van Amsterdam) op de foto staat. De foto bewijst zijn AFC-voetbalverleden. Zonder die had ik het niet geloofd.