Is de ommuring rond de moestuin op buitenplaats Molenbosch (Zeist) ook een onderdeel van het ontwerp van Zocher jr.?

Dit is een reactie op een vraag van Anne Wolff/Platform Historische Moestuinen: Wie kent Nederlandse uitzonderingen op de vorm van moestuinen die doorgaans rechthoekig zijn. Zij noemde daarbij zelf Het Molenbosch te Zeist en dat bracht mij er toe deze vraag uit te werken en in Zocher-perspectief te plaatsen.

Kaart 1. Situatiekaart van buitenplaats Molenbosch vervaardigd door Rijksdienst Monumentenzorg (RCE), 1999. Noorden boven. De min of meer ovale moestuin ligt in het noordwesten van de plaats.
Kaart 2. Kaartbeeld van buitenpaats Molenbosch met aangegeven de bestaande en de verdwenen gebouwwen. Noorden boven. Moestuin in noordwesthoek. Bron: genealogybos.com

De buitenplaats Molenbosch is gelegen tussen Zeist en Driebergen, aan de noordkant van de Driebergseweg. De bankier Johannes Bernardus Stoop (1781-1856) kocht in 1835 een bos met dennen en hakhout van de weduwe Margaretha van Oosthuyse en liet hier vanaf 1837 eerst een landschappelijk park met slingerende waterpartij aanleggen, voordat hij in 1849 daar een huis liet bouwen. Zowel de aanleg als het huis werden ontworpen door de tuinarchitect J.D.Zocher jr.

In het boek van P.J. Lutgers en W.J. Hofdijk Gezichten in de omstreken van Utrecht (1869) wordt over Het Molenbosch vermeld: Mede aan den Straatweg, dankt zijn schoone aanleg weder aan het talent des Heeren Zocher, op last van den Heer J.B. Stoop, wiens erven het nog in eigendom bezitten”. De dochter van Stoop, Anna Aleida Stoop (1812-1885) trouwde in 1841 met Arnold Johan de Beaufort (1797-1866). Zij waren de volgende eigenaars van de buitenplaats. Arnold Johan de Beaufort verhuurde het huis vanaf 1858 voor 2 x 4 jaar aan de Heer John Melvil te Amsterdam.

Bij de huur hoorde toen ook de moestuin. In het huurcontract tussen Arnoud Jan de Beaufort en Johan Melvil (1858) staat vermeld: “Alle mogelijke kosten van onderhoud zowel het dagelijkse van daghuur of arbeidsloon als hetgeen van tijd tot tijd moet plaats hebben tot onderhoud van de gebouwen broeijerij hekken en rasteringen is voor rekening en koste van den verhuurder, als ook mede van den moestuinaanleg van broeijerij met alleswat daaronder tot onderhoud wordt begrepen.  Blijven alle producten van groente boomvruchten enz zoowel van den kouden grond als in de kasten en de broeierij voor den huurder. Het hakhout en opgaand boomgewas alsmede het grasgewas van het gazon is hier niet onder begrepen en blijft voor den verhuurder. (Noot 1). Over de ommuring van de moestuin wordt niet gerept, alleen over ‘broeijerij, hekken en rasteringen’. Mogelijk dat de moestuinmuur pas in een later stadium is gebouwd.

Wat kunnen oude kaarten ons vertellen over de geschiedenis van de aanleg van de moestuin en speciaal over het ontstaan van de moestuin, die niet zoals gebruikelijk rechthoekig, maar eerder amorf van vorm is te noemen. Zie kaart 4.

Kaart 3.. Topografische Militaire Kaart, 1850. Buitenplaats Molenbosch ligt in de rechthoek met het woord Schoonoord. Ten noorden van de toegangslaan is bos en geen open grasbaan en ten oosten van het huis geen slingervijver

De oudste topografische kaart die ons informatie kan verschaffen is het kadastrale minuutplan van de gemeente Zeist, getekend tussen 1811 en 1832. Op deze kaart is helemaal nog geen sprake van een parkaanleg op Molenbosch. Het enige wat van deze kaart valt af te lezen, is de ruitvormige vorm van het eigendom en de naam van de eigenaar P.J. Oosthuyse. Op de eerste Topografische Militaire Kaart van Nederland (kaart 3, TMK, ca. 1850) is wel een bosaanleg met enkele paden te onderscheiden, maar nog geen moestuin en slechts een minieme slingervijver in de zuidoosthoek van de plaats.

Na 1850 is de situatie veranderd en dat is te zien op de TMK van 1873. In de noordwesthoek van de plaats is een grote moestuin te onderscheiden (de rode lijn geeft een ommuring aan), die tussen 1932 en 1962 is getransformeerd tot volkstuincomplex. De topografische kaarten geven aan dat de moestuin nooit rechthoekig van vorm is geweest. De groentebedden waren oorspronkelijk niet rechthoekig van vorm maar langs golvende lijnen aangelegd, passend bij de landschapsstijl. Dit is nog te zien op de topografische kaart van 1873 (kaart 4).

Kaart 4. Topografische Militaire Kaart / Bonnebladen. Buitenplaats Molenbosch, detail 1873. In het noordwesten rood omlijnd de moestuin. Deze is ingedeeld in golvende perken. Ten zuidwesten van de moestuin een boomgaard. Ten zuiden van de moestuin en aan de noordzijde van de toegangslaan v.l.n.r. de paardenstal, het koetshuis en de tuinmanswoning. Tussen de toegangslaan en de Driebergseweg een oranjerie uit 1873.. Achter het huis een open grasbaan en ten oosten van het huis een slingervijver in open terrein

De ommuring van de tuin roept vragen op. Op de Topografische Militaire Kaart uit 1873 is de moestuin dik rood omlijnd. Dit zou kunnen betekenen dat de tuin in 1873 of in de periode dat de kaart werd ingemeten, werd ommuurd. Of is de rode lijn met de hand toegevoegd omdat men het plan had een muur rond de moestuin te bouwen? Ook de oranjerie werd in 1873 (helaas in 1962 afgebroken), toen Anna Aleida Molenbosch bewoonde, gebouwd (Noot 2.), dus in dat jaar is zeker sprake van grote bouw-activiteiten. Het is dus mogelijk dat de tegenwoordige moestuinmuur uit ongeveer 1873 dateert.

Foto (2023) Moestuinmuur Molenbosch, gezien vanuit de boomgaarden.. Duidelijk is dat de steunberen aan de buitenkant staan, dat de muur gepleisterd is en dat de muur qua vorm enigszins gebogen is. Foto Karen Veenland

Op de kaart van 1932 (kaart 5) is de rode lijn verdwenen en veranderd in een omgrenzing van bomen, zowel om de moestuin als om de twee boomgaarden ten zuidwesten van de moestuin. Op de Topografische Kaart van 1962 (kaart 6) is de rode lijn rondom de moestuin weer terug, waaruit we kunnen concluderen dat in dat jaar in ieder geval sprake is van een ommuring, die waarschijnlijk tot heden stand heeft gehouden. Direct ten zuidwesten van de moestuin ligt dan een groentenkelder, die tegenwoordig dienst doet als vleermuizen- onderkomen. Het padenstelsel in de buurt van de moestuin is sterk verveelvoudigd. Dit heeft te maken de flatgebouwen, die in de jaren vijftig op grond van Molenbosch gebouwd zijn langs de Arnhemse Bovenweg.De bewoners maken natuurlijk graag een wandeling op Molenbosch.

Kaart 5. Topografische Militaire Kaart / Bonnebladen. Buitenplaats Molenbosch, detail 1932. De omgrenzing van de moestuin is niet meer rood aangegeven. Het lijkt alsof de moestuin nu rondom beplant is met bomen. De golvende perken zijn verdwenen. De boomgaard is uitgebreid en het open zicht naar het noorden en oosten is met elkaar verbonden. De bomen direct ten oosten van het huis zijn verdwenen en aan de overkant van de vijver is een nieuwe clump bomen gepoot
Kaart 6.Topografische Kaart Nederland, 1:25.000. Detail Molenbosch, 1962. De moestuin is nu weer rood omlijnd; dit geeft een stenen ommuring aan. De boomgaard is gehalveerd. Op de vrijgekomen plaats is een groentekelder gebouwd. Het padenstelsel is sterk verveelvoudigd en de toegangslaan half verhard. Op het terrein langs de Arnhemse Bovenweg zijn flatgebouwen verschenen

Verder wordt de plaats gekarakteriseerd door grote solitairen voor het huis, onder meer een Japanse Notenboom, een moerascypres en een tulpenboom. Wanneer die zijn geplant is onduidelijk.

Op het terrein ten westen van het huis bevinden zich enkele interessante bijgebouwen, namelijk een koetshuis (1855, niet door Zocher gebouwd), een paardenstal en een gepleisterde tuinmanswoning (1840, Architect Zocher jr.); ten noorden van het huis een kippenpaleis (1898) en ten oosten van het huis een houten tuinprieel. Tussen 1989 en 1991 is door de huidige bewoners een kleine privé-kapel gebouwd naar een voorbeeld uit het modellenboek Magazijn van Tuinsieraaden (1802-1809), geschreven door Gijsbert van Laar.

Noot 1. Familiearchief De Beaufort, toegang 53, inv. nr. 1764, artikel vier. Met vriendelijke dank aan Karen Veenland.

Noot 2. Pierre Rhoen. ‘De uitzichten zeer mooi en het huis solide’: het landhuis Molenbosch van J.D. Zocher jr. (1791-1870) exact gedateerd. Oud-Utrecht (2002)7, p. 182-186.

De binnentuin van het Frans Hals Museum op de schop

Op de website van het Frans Hals Museum staat te lezen dat de binnentuin totaal is vernieuwd en komend voorjaar geopend zal worden. Men heeft gekozen voor een geheel nieuw concept (ontwerp Frans Hals Museum i.s.m. Bureau West 8), weliswaar waar geïnspireerd op oude 17de en 19de eeuwse vormen, maar functioneel toch veel meer passend in de 21ste eeuw. Ik verwijs de lezer naar de beschrijving van de nieuwe tuin op website van het Frans Hals Museum, en wil de lezer hier ook nog eens laten lezen hoe de tuin in de laatste jaren van de twintigste eeuw door mij beschreven werd in de Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur, Rotterdam 1998.

“Het huidige Frans Hals Museum is een voormalig oudemannenhuis uit 1608, gebouwd uit de opbrengst van een loterij. Volgens de stadsscribent Schrevelius was Lieven de Key als architect bij de bouw betrokken. Tot 1810 deed het complex dienst als weeshuis en vanaf 1912 werd het gebouw gerestaureerd en als museum ingericht. Toen kreeg het de naam Frans Hals Museum.

Vier vleugels liggen om een vierkante binnenplaats, die in de tijd van het oudemannenhuis en het weeshuis waarschijnlijk eerst met gras begroeid (onder andere te gebruiken als bleekveld) en daarna met klinkers bestraat was. Tot de oorspronkelijke bouw behoren de deels vernieuwde ingangspoort en een gedeelte van de westvleugel.

Bij de restauratie in 1913 kreeg de binnenplaats de bestemming van tuin. Aan de tuinarchitect L.A. Springer (1855-1940), die bekend was om zijn kennis van en belangstelling voor historische tuinen, werd gevraagd een tuin te ontwerpen die daar omstreeks 1608 gelegen zou kunnen hebben. Springer zal zich hebben laten inspireren door voorbeelden uit prentenseries van Theodoor de Brij, Salomon de Caus en Crispijn van de Passe, die prenten van vroeg zeventiende-eeuwse tuinen hebben vervaardigd.

Maar over deze voorbeelden zegt Springer in 1897 in zijn voorbeeldenalbum ‘De Tuinkunst’: ‘Doch men meene niet … dat deze voorbeelden dienstig zijn, om als modellen voor eigen terrein te gebruiken. De kunst vraagt naar geen voorbeelden om na te bootsen; ieder kunstenaar volge zijn gedachtengang, zijn eigen inzichten, maar putte leering uit hetgeen voorgangers voortbrachten en neme zonder vooroordeel en zonder eigenwaan het goede over uit hun werken …’

Hieruit mogen we concluderen dat Springer zeker een eigen ontwerp gemaakt zal hebben, geïnspireerd op voorbeeldprenten van vroege (eerste helft 17de eeuw) Nederlandse tuinen. Deze tuinen bestonden uit afgezette perken waarin enkele bloemen stonden en groenblijvende boompjes die in etages waren geknipt. De perken lagen meestal in een symmetrische rangschikking rondom een centrale tuinversiering, zoals een bron of een boom. De sierplanten in de perken stonden meestal in kleine groepjes bij elkaar of geheel solitair, zodat het bijzondere karakter van deze planten nog eens extra werd benadrukt: een enkele tulp, een narcis of keizerskroon in het voorjaar en in de zomer bijvoorbeeld een afrikaantje, een anjer of een zonnebloem. De tuin werd vaak door een loofgang omgeven, maar omdat de tuin van het Frans Hals Museum ingesloten ligt tussen de vier vleugels van het gebouw, zal dat hier oorspronkelijk nooit het geval geweest zijn.

De inrichting van de tuin in 1998 beantwoordde niet aan het beeld van een vroege zeventiende-eeuwse tuin. De tuin die Springer ontwierp is een echt negentiende- eeuwse interpretatie. Bovendien is de tuin gedurende de laatste twintig jaar te sterk vereenvoudigd, in verband met het onderhoud. Het beeld van de tuin in 2020, dat enigszins overeen kwam met een vereenvoudigde parterre de broderie uit de tweede helft van de zeventiende eeuw, gaf dus zelfs de negentiende eeuwse versie niet weer. Zo’n siertuin zullen de oude mannen of de wezen in elk geval nooit hebben mogen aanschouwen.”

Hortus palatinus. Voorbeeld tuinontwerp door Salomon de Caus. Universiteits Bibliotheek Heidelberg.

Het huidige Frans Hals Museum is een voormalig oudemannenhuis uit 1608, gebouwd uit de opbrengst van een loterij. Volgens de stadsscribent Schrevelius was Lieven de Key als architect bij de bouw betrokken. Tot 1810 deed het complex dienst als weeshuis en vanaf 1912 werd het gebouw gerestaureerd en alsmuseum ingericht. Toen kreeg het de naam Frans Hals Museum. Vier vleugels liggen om een vierkante binnenplaats, die in de tijd van het oudemannenhuis en het weeshuis waarschijnlijk eerst met gras begroeid (onder andere te gebruiken alsbleekveld) en daarna met klinkers bestraat was. Tot de oorspronkelijke bouw behoren de deels vernieuwde ingangspoort en een gedeelte van de westvleugel. Bij de restauratie in 1913 kreeg de binnenplaats de bestemming van tuin. Aan de tuinarchitect L.A. Springer, die bekend was om zijn kennis van en belangstelling voor historische tuinen, werd gevraagd een tuin te ontwerpen die daar omstreeks 1608 gelegen zou kunnen hebben. Springer zal zich hebben laten inspireren door voorbeelden uit prentenseries van Theodoor de Brij, Salomon de Caus en Crispijn van de Passe, die prenten van vroeg zeventiende-eeuwse tuinen hebben vervaardigd. Maar over deze voorbeelden zegt Springer in 1897 in zijn voorbeeldenalbum ‘De Tuinkunst’: ‘Doch men meene niet … dat deze voorbeelden dienstig zijn, om als modellen voor eigen terrein te gebruiken. Dekunst vraagt naar geen voorbeelden om na te bootsen; ieder kunstenaar volge zijn gedachtengang, zijn eigen inzichten, maarputte leering uit hetgeen voorgangers voortbrachten en neme zonder vooroordeel en zonder eigenwaan het goede over uit hun werken …’ Hieruit mogen we concluderen dat Springer zeker een eigen ontwerp gemaakt zal hebben, geïnspireerd op prenten van vroege Nederlandse tuinen. Deze tuinen bestondenafgezette, perken waarin enkele bloemen stonden en groenblijvende boompjes die in etages waren geknipt. De perken lagen meestal in een symmetrische rangschikking rondom een centrale tuinversiering, zoals een bron of een boom. De sierplanten in de perken stonden meestal in kleine groepjes bij elkaar of geheel solitair, zodat het bijzondere karakter van deze planten nog eens extra werd benadrukt: een enkele tulp, een narcis of keizerskroon in het voorjaar en in de zomer bijvoorbeeld een afrikaantje, een anjer of een zonnebloem. De tuin werd vaak door een loofgang omgeven, maar omdat de tuin van het Frans Hals Museum ingesloten ligt tussen de vier vleugels van het gebouw, zal dat hier oorspronkelijk nooit het geval geweest zijn. De hedendaagse inrichting van de tuin beantwoordt niet aan het beeld van een vroege zeventiende-eeuwse tuin. De tuin die Springer ontwierp is een echt negentiende- eeuwse interpretatie. Bovendien is de tuin gedurende de laatste twintig jaar te sterk vereenvoudigd,in verband met het onderhoud. Het huidige beeld, dat enigszins overeenkomt met een vereenvoudigde parterre de broderie uit de tweede helft van de zeventiende eeuw, geeft dus zelfs de negentiendeeeuwse versie niet weer. Een dergelijke siertuin zullen de oude mannen of de wezen in elk geval nooit hebben mogen aanschouwen.

Bron: Carla S. Oldenburger-Ebbers. Gids voor de Nederlandse tuin- en landschapsarchitectuur. Rotterdam, 1998.

Literatuur: G. Bleeker. Tuinkunst. Opgang, 1926; p. 94/noot 1

Artikelen over de eerste foto van de Bond van Nederlandse Tuinarchitectuur / BNT en over de eerste Nederlandse tuinarchitecten

Artikelen uit de jaren tachtig van de twintigste eeuw, over de Bond van Nederlandse Tuinarchitectuur en de eerste Nederlandse tuinarchitecten, geschreven door Carla S. Oldenburger-Ebbers, destijds conservator van de Bibliotheek van de Landbouwuniversiteit (nu WUR), en gepubliceerd in het tijdschrift GROEN, zijn in verband met het 100-jarig bestaan van de BNT nu opgenomen in de digitale catalogus van de WUR. Klik op de titelwoorden( in het groen) en u wordt doorgeleid naar het artikel op Internet.

Zie verder alle Publicaties van Carla en Juliet Oldenburger.