De tuin van Hofwyck en Constantijn Huygens geschilderd door Nicolaes Maes (1634-1693)

Hofwyck is een goed voorbeeld van een villa op het platteland, geïnspireerd op de Italiaanse villa suburbana, gebouwd volgens de ideeën van Vitruvius, die zelf weer bekend is van zijn boeken over architectuur, getiteld ‘De Architectura libri X’. De bouwheer was Constantijn Huygens, (1596-1687), dichter, musicus, kunstkenner,  secretaris en raad- en rekenmeester van de Prins van Oranje. Onderstaand portret van hem is onlangs geschonken aan het Haags Historisch Museum.

Nicolaes Maes. Portret van Constantijn Huygens. Olieverf op doek. Collectie Haags Historisch Museum, geschonken (2024) door Joost Willink en Martijntje Terhorst.

Huygens heeft in 1619 als lid van een gezantschap een reis naar Venetië gemaakt en daar langs de Brenta de villa’s (o.a. Villa Foscari of Malcontenta te Mira, zie hieronder) van onder anderen de bouwmeester Andrea Palladio bewonderd. In 1639 kocht Huygens een stuk grond te Voorburg, tussen de Vliet en het Westeinde, om hierop een villa te bouwen. Ten behoeve hiervan hebben Huygens en de architect Jacob van Campen de geschriften van de antieke bouwmeester Vitruvius bestudeerd in een vertaling die zij speciaal voor hun gebruik hadden laten maken door Huygens’ vriend Johan Brosterhuysen, die als opzichter van de medische tuin in Breda, Huygens en later ook Jacob van Campen op Randenbroek adviseerde ten aanzien van de beplanting. Het classicistische ontwerp van huis en tuinen is van Huygens zelf (vanaf 1641). Jacob van Campen leverde de ideeën en Pieter Post voerde ze uit. De naam Hofwyck duidt op het ontvluchten van het Haagse hof.

Mira langs de Brenta. Villa Foscari of Malcontenta. Grbouwd door Andrea Palladio, 1550-1560. Bron Wikipedia

 

 

Huygens beschrijft in zijn hofdicht ‘Vitualium of Hofwyck’ uit 1653 dat de symmetrie (of de verhoudingen) van de tuin gebaseerd is op zijn eigen lichaam. Vitruvius zegt dat de verhoudingen van het menselijk lichaam, in die tijd beschouwd als een afspiegeling van Gods gelijkenis, zó harmonieus zijn, dat de architectuur haar verhoudingen daarop moet inspireren. Huygens heeft zich op Hofwyck dan ook heel duidelijk door Vitruvius laten leiden. Waarschijnlijk heeft hij bij het ontwerpen van de tuinen van Hofwyck eerst het menselijk lichaam ingepast. In de Renaissance had men namelijk een vast geloof in de mathematisch-harmonische structuren van de schepping. Om de bouwkunst tot de rang van vrije kunsten te verheffen, moest ze van een mathematisch (in dit geval muzikaal) fundament worden voorzien.

Voorburg. Plattegrond en vogelvlucht Hofwyck. Uit Vitaulium Hofwijck, 1653

Het ontwerp van Hofwyck laat heel duidelijk zien dat er een verband bestaat tussen de lengte van bepaalde tuindelen – of zoals Pythagoras al zei: ‘De lengte van een in trilling gebrachte snaar’ – en onderling welluidende klanken, namelijk een octaaf en een kwint (de voortuin). De muzikale harmonie gold in de Renaissance als een afspiegeling van de hemellichamen en van de kosmische harmonie op aarde. In de tuinen van Hofwyck zijn de volgende muzikale verhoudingen te onderscheiden: een prime (verhouding 1:1); een octaaf (verhouding 1:2); een kwint (verhouding 2:3); een kwart (verhouding 3:4); een grote sext (verhouding 3:5); een duodecime (verhouding 1:3); en de grote en kleine terts (4:5 en 5:6). Op de plattegrond zijn genoemde verhoudingen na grondige bestudering af te lezen. De gebruikte modulus of basiseenheid is waarschijnlijk de afstand tussen de voordeur en het midden van het voorplein. Deze afstand is 10 Rijnlandse Roeden.

De plattegrond van de tuinen is naar Hollands classicistische ideeën samengesteld, namelijk streng symmetrisch en rechthoekig omgracht. De oude plattegrond geeft het volgende beeld: voor het huis ligt een vierkant plein met esdoorns beplant, recht daarachter een vierkant omgracht eiland met vier perken fruitbomen, vier priëlen en aan weerszijden twee moestuinen. Aan beide zijden van het huis lagen eilanden met mastbossen, door rechte paden doorsneden. De as van symmetrie verdeelde het huis, de boomgaarden en vervolgens de aangeplante bossen in het overbos in gelijke delen. Midden op het tweede eiland lag een bergje met een toren.

Door de aanleg van een spoorlijn is dit overbos geheel verdwenen. Na de dood van Constantijn Huygens verbleef zijn tweede zoon Christiaan ’s zomers veel op Hofwyck. Hij werkte hier aan zijn wetenschappelijke publicaties over microscopen, telescopen en andere instrumenten. In 1750 werd het huis door de laatste bewoner van het geslacht Huygens verkocht.

Na een periode van verwaarlozing kocht de Vereniging Hofwyck het huis, met het doel het verwaarloosde bezit terug te brengen in de oorspronkelijke staat, voorzover de inmiddels opgerukte verstedelijking dat mogelijk maakte. Tijdens de eerste restauratie (1925-1928) werd naast het huis ook het overgebleven deel van de tuinen voorzover mogelijk in de oude staat hersteld, onder leiding van de tuinarchitect D.F. Tersteeg. Een tweede restauratie van het gebouw vond plaats in 1954. Een derde restauratie betrof weer de tuinen en werd in het voorjaar van 1988 opgeleverd. Hoewel het terrein aanzienlijk kleiner is dan oorspronkelijk, is de inrichting van de tuinen gebaseerd op die uit de tijd van Huygens. In 1996 is aan de zijde van de Vliet, het vroegere Rijn-Schiekanaal, een zogenaamde ‘uitzit’ gerealiseerd, zoals die ook in de oorspronkelijke tuin aanwezig was. Huygens beschreef deze ‘uitzit’ in zijn boeken als een rustplaats om uit te zien over de Vliet. Het huis is thans ingericht als museum. Behalve kleine wisselende exposities vinden er ook kamermuziekuitvoeringen plaats.

Meer lezen?

Bulletin KNOB 1983 (82), nr. 3/4, pp. 116-123.

Carla S. Oldenburger, Anne Mieke Backer, Eric Blok. Gids voor de Nederlandse Tuin – en Landschapsarchitectuur. Deel 3. Rotterdam, 1998.

Kasteel Soelen, een boeren buitenplaats? een ferme ornée?

Onlangs las ik een Bericht op Linkedin over het (in appartementen verdeelde) kasteel Soelen te Zoelen en de boeren-omgeving rondom. Het ging de schrijver vooral om het duiden van de prettige eenvoudige boerensfeer in het huis, waar hij als bewoner zo van kon genieten. Ik dacht meteen aan het verschijnsel ‘ferme ornée’ (letterlijk vertaald ‘versierde boerenwoning’), maar eigenlijkt doelt deze term op een landschappelijke aanleg die om haar effect te bereiken voornamelijk gebruik maakt van bouwland en/of weideland. Dat boerenland ligt dan deels binnen de aanleg zelf en ook daarbuiten, een attractief model omdat men kon genieten van zowel een bepaalde opbrengst van de akkers of het weiden der koeien als van een aangename wandeling tussen de velden en akkers. Eigenlijk is het verschijnsel een idee van de tuintheoreticus Stephen Switzer die in 1715 in zijn ‘The Nobleman, Gentleman, and Gardener’s Recreation’ betoogde dat je ‘Profit and Pleasure’ in de tuinkunst moest verenigen, en dus nutsgronden en park naast elkaar en dooreen kon gebruiken.

Het kasteel te Zoelen, Gelderland, Cornelis Pronk, 1728 – 1731. Pen en penseel in grijs. Collectie Rijksmuseum

Maar hier op Soelen was en is er toch meer aan de hand. In de 18de, om precies te zijn in 1775 werd het goed gekocht door Aert Johan Verstolk van Soelen (1745-1786). Hij was waarschijnlijk de man die Soelen tuinarchitectonisch gezien naar  een hoger plan tilde door de aanleg van een sterrenbos en een Frans classicistische stijltuin en langs de oostkant van het kasteel een romantische wandeling realiseerde. Zie de beschrijving hieronder.

Kasteel Soelen is op een rond omgracht (deels dubbelomgracht) eiland gebouwd. Het hoofdgebouw dateert uit ongeveer 1500. Het brandde in 1574 af en is in 1577 weer opgebouwd. Bij een restauratie in 1910 werd het kasteel naar de zeventiende-eeuwse staat teruggebracht. Het poortgebouw, dat deels uit de zestiende eeuw stamt, werd in neogotische stijl veranderd. In het park bevindt zich een kasteelheuvel van het voormalige huis Aldenhaag, dat ook bij de brand van 1574 werd verwoest.

Al eeuwenlang wordt er in de bossen van het kasteel Soelen gewandeld. Op een situatietekening uit 1805 zien we, ten noorden van het kasteel een sterrenbos en ten zuiden van het kasteel een min of meer Frans classicistische symmetrische aanleg met middenas; en tussen kasteel Soelen en de kasteelheuvel van Aldenhaag, een flauw slingerende wandeling.

Huis Zoelen (aan het eind van de oprijlaan uit het westen) en Huis Aldenhaag ten noorden van Kasteel Spelen., 1805.

Uit een aantekening uit 1807 in het dagboek van Maria Elisabeth Hoffman, weduwe van Aert Johan Verstolk (eigenaar van Huis Soelen sinds 1775), heer van Soelen en Aldenhaag, handelaar in meekrap  en schepen van Rotterdam, wordt duidelijk dat er in de tuin van Soelen toentertijd 25 verschillende soorten rozen groeiden. In vroeg-negentiende-eeuwse landschapsparken werden deze in zogenaamde ‘Engelse parterres’ aangeplant: sierperken met bloemen en rozen die meestal werden aangelegd langs het water en langs de paden en bij de ingang van de plaats. Ten noorden van het kasteelterrein lag in die tijd nog een groot sterrenbos (jachtbos voor klein wild).

Men vermoedt dat de uiteindelijke totale omvorming van de parkaanleg naar de landschapsstijl mogelijk van de hand van tuinarchitect J.D. Zocher jr. is, hoewel het kaartbeeld uit de tweede helft 19de eeuw niet typische Zocher-kenmerken vertoont. Wel was Zocher in ieder geval in 1837-1838 de architect van het neogotische koetshuis en het in neogotische stijl verbouwde poortgebouw. Deze neogotische bouwstijl voor tuingebouwen in combinatie met een park in landschapsstijl was in die tijd zeer modern. De voorliefde voor tuingebouwen in deze stijl ging zover dat zij door tuinarchitecten middels voorbeeldenboeken onder de aandacht van de opdrachtgevers werden gebracht. Op de ruïneheuvel, via een kettingbrug bereikbaar, stond eens een kluizenaarshut, eveneens een typisch element in de landschapsstijl. Deze hutten werden vaak ‘bewoond’ door een als kluizenaar uitgedoste pop, die het geïdealiseerde, teruggetrokken leven in de natuur verbeeldde. Op de ruïneheuvel werd in 1843 ook het door Zocher ontworpen grafmonument voor Johan Gijsbert baron Verstolk van Soelen (1776-1845) gebouwd. Dit monument doet sterk denken aan de graftombe van de filosoof en voorloper van de romantiek J.J. Rousseau op de buitenplaats Ermenonville in Frankrijk.

J.D.Zocher, 1843. Grafmonument voor Johan Gijsbert baron Verstolk van Soelen. Park Huis Soelen te Zoelen. Rijksmonument.

Oude, gebogen lanen begeleiden nog steeds een wandeling rond een groot weiland met boomgroepen. Deze wandeling langs de weide is gemarkeerd door een regelmatige aanplant van bomen, wat erop wijst dat dit deel van de aanleg nog uit de achttiende eeuw zou kunnen dateren. Hakhout(essen)bossen en (kersen)boomgaarden zorgden in de 19de eeuw en nu nog steeds voor afwisseling. 

De tuinen van Sorgvliet of Catshuis

Gisteren 16 augustus 2024 werd in verband met de verbouwing van het Binnenhof de ministerraad voor het eerst niet meer gehouden in de Trèveszaal, maar in het Catshuis. Dit huis heeft een lange geschiedenis, maar wat ons natuurlijk speciaal interesseert is de geschiedenis van de tuinen. In 1998, schreef ik in de Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur (deel Noord- en Zuid-Holland) de volgende tekst over deze destijds beroemde tuinen:

J. van den Abeele. Een der schoonste Gesigten ’t Vermaarde Park van Sorgvliet. Parterre, daarachter huis, daarachter oranjerie. Collectie RCE
Spuij, A. van der (1837); Springer, L.A. (1908); Architectenbureau Z. Hoek en J.T. Wouters (1911); Gorter – ter Pelkwijk, A.J.

“In 1643 kocht de raadpensionaris en dichter Jacob Cats (1577-1660) gronden aan in de duinen tussen Den Haag en Scheveningen. Het terrein werd doorsneden door de Haagse Beek. Cats, die in Zeeland ervaring had opgedaan met het in cultuur brengen van landaanwinningen en daar een fortuin mee verdiend had, zag nu zijn kans schoon om ook hier iets moois te verrichten. Hij gebruikte het water uit de beek voor het bevloeien van zijn land en mengde de bagger uit de beekbedding, en later uit de inmiddels gegraven sloten en visvijvers, met fijn duinzand als bemesting. Hij liet het aanwezige grove oerzand verwijderen om hiermee dijken te leggen rondom de jonge aanplant. Op deze manier toverde hij de dorre duinen om in een lustoord.

In 1651 liet hij pas een huis bouwen, naar ontwerp van Lodewijk Huygens, in de trant van het werk van Pieter Post. Dit huis lag oorspronkelijk op een omgracht terrein. Aan de voorzijde van het huis lag een plein en achter het huis waren mogelijk al bloemperken. Buiten de omgrachting kwam men direct in het omringende duinterrein. De aanleg is te beschouwen als een goed voorbeeld van een Hollandse ‘villa suburbana’, zoals die in de zestiende eeuw in Italië werden aangelegd.

In 1656 schreef Jacob Cats een hofdicht op Sorghvliet. Het eerste deel gaat over het ouder worden en het tweede deel behelst een beschrijving en verheerlijking van het buitenleven, gecombineerd met de literatuur. Cats roemt in zijn gedichten ook de spijzen van het land. In 1684 verscheen Tachtig jarig leven, en huyshouding, of kort begrijp van het buyten leven op Sorghvliet. Cats heeft slechts acht jaar op Sorghvliet gewoond. In 1675 werd Hans Willem Bentinck, de latere superintendant van de tuinen van Willem III en Mary in Nederland en Engeland, de nieuwe eigenaar. De tuinen en boomgaarden dateren waarschijnlijk uit zijn tijd. Hij liet bovendien in 1676 een halfcirkelvormige oranjerie bouwen buiten het omgrachte terrein, die de afsluiting vormde van een as van symmetrie loodrecht op de voorzijde van het huis. Deze oranjerie kreeg grote bekendheid vanwege de gewassen die erin gekweekt werden. Daarnaast hield hij uiteenlopende diersoorten in een menagerie. Volgens de tuinarchitect L.A. Springer werden de tuinen door Bentinck, in samenwerking met Philips III Doublet van Clingendael, Constantijn Huygens jr. en Christiaan Huygens, verrijkt en versierd met priëlen, volières, terrassen, (schelpen)grotten, cascades en visvijvers.
Het meest opvallende in deze tuinaanleg is dat de loop van de kronkelende Haagse beek ongemoeid werd gelaten. Dit gebeurde op advies van Johan Maurits van Nassau-Siegen. Tsaar Peter de Grote van Rusland bezocht Sorghvliet en Honselersdijk tijdens zijn bezoek aan Nederland in 1697.
In de achttiende eeuw werd Sorghvliet in opdracht van Willem Bentinck in landschapsstijl veranderd. In 1837 kocht kroonprins Willem het terrein en liet het door A. van der Spuij in kaart brengen. Het afgebeelde landschapspark is vooral bijzonder omdat de slingerende waterloop een echte, natuurlijke beek is, die zeker het uitgangspunt voor het landschappelijke ontwerp zal zijn geweest. Later voegde Willem II de buitenplaatsen Buitenrust en Rustenburg aan Sorghvliet toe, met de bedoeling op het totale terrein een nieuw paleis te laten bouwen. Dit plan heeft echter geen doorgang gevonden.
Na de dood van Willem II in 1849 begon de verkoop van delen van Sorghvliet. In 1902 werd een deel tot villapark bestemd en in 1904 gaf de tuinarchitect H.A.C. Poortman adviezen voor de plaats van het Vredespaleis op de delen van de voormalige buitenplaatsen Buitenrust en Rustenburg en voor een verkavelingsplan. De villawijk Zorgvliet is in die periode gebouwd. De tuinarchitect L.A. Springer maakte hiervoor in 1908 een verkavelingsplan, dat echter niet werd uitgevoerd omdat men vreesde dat er, evenals bij zijn in 1901 gemaakte plannen voor de Haarlemmerhout, erg veel bomen zouden moeten verdwijnen. Het architectenbureau Z. Hoek en J.T. Wouters was verantwoordelijk voor het uiteindelijke verkavelingsplan Zorgvliet. De opzet bestaat uit een min of meer landschappelijke aanleg met een gebogen stratenpatroon. Tussen 1913 en 1915 werden er meer dan 64 monumentale villa’s en herenhuizen gebouwd in een historische stijl. In 1920 werd het deel van de oorspronkelijke buitenplaats dat niet bebouwd mag worden ommuurd.
De Staat der Nederlanden werd ten slotte in 1955 eigenaar en in 1961 werd het tegenwoordige Catshuis als ambtswoning van de minister-president in gebruik genomen. Het beheer van het park valt sindsdien onder de Dienst Domeinen. Het park Sorghvliet is vooral de moeite waard in het voorjaar, wanneer de vele stinseplanten bloeien: gevlekte aronskelk, Italiaanse aronskelk, sneeuwklokjes, sterhyacint, wilde hyacint, bosanemoon en knikkende en gewone vogelmelk.”

In 2002 heeft ons bureau advies gegeven aan Bureau Anneke Nauta en Ank Bleeker Landschapsarchitecten, over de beplanting van de tegenwoordige Catstuin. De resultaten zijn te vinden in “Kort onderzoek naar historische planten uit de tijd van Jacob Cats (1577-1660)‘. In hoeverre deze plannen zijn uitgevoerd of zijn meegewogen is ons niet bekend. We zijn er na ons bezoek t.b.v. het advies niet meer uitgenodigd.

Dit korte overzicht op de geschiedenis van de tuinen van Park Sorgvliet / Catshuis is mede bedoeld om alle leden van de ministerraad bewust te maken en te informeren  over de historische tuinen bij het Catshuis, die velen van hen gisteren waarschijnlijk voor het eerst betraden.

Frieda Hunziker 1908 – 1966. Nieuwe aanwinst: Boerentuin bij Heerlen door Frieda Hunziker, 1943.

Overzichtstentoonstelling Frieda Hunziker, Galerie Simonis & Buunk, Ede.

Catalogus Tentoonstelling Stedelijk Museum 1961. Met overzicht van voornaamste werken sinds 1945 en korte biografie. Fotografie en Lay-out Frits Swart (zoon van Frieda)

F.H.    zijn de initialen van een vriendin van mijn moeder en als deze initialen zich voordoen in het zwart, op rood fond , dan is het me duidelijk dat ze de naam ‘Frieda Hunziker’ betekenen. Bovenstaand boekomslag van een catalogus van het Stedelijk Museum uit 1961 was van deze initialen voorzien als indicatie dat de tentoonstelling haar werk betrof.

Dit boekwerkje draag ik al bij me sinds het overlijden van mijn moeder (1978), maar sinds kort is de ware betekenis van Frieda en haar werk pas echt tot me doorgedrongen. In het Utrechtse huis van mijn ouders (ze woonden daar van 1945 tot 1971) en mogelijk ook al in hun huis in Amsterdam daarvoor,  hing sinds ik me kan herinneren een groot stilleven van Frieda in de zitkamer, getint in zachte kleuren, een aquarel, met o.a. een afbeelding van een kalebas en een O.I. Kers. Het zei me niet veel, ik liep er twintig jaar aan voorbij en heb het tenslotte ter veiling aangeboden. Ik heb er geen spijt van want nu ik veel meer schilderijen van Frieda heb gezien, weet ik dat dit stilleven uit de toon viel (waarschijnlijk een zeer vroeg werk uit haar academietijd) en totaal niet paste bij haar krachtige persoonlijkheid.

Vorige week las ik in de Volkskrant dat er bij Galerie Simonis en Buunk in Ede een verkooptentoonstelling is van Frieda’s schilderijen en tekeningen, afgewisseld met nog enige werken van vrienden- en tijdgenoten-schilders,  o.a. Karel Appel, Corneille, Ger Gerrits en Piet Ouborg. De bijbehorende catalogus is rijk voorzien van kleurenfoto’s van haar werken.  Ik dus op pad naar Ede.

Als tuindeskundige was ik vooral direct gefascineerd door een olieverfschildering op papier uit 1943, van een boerentuin bij een woning in Heerlen, hieronder afgebeeld, nu in os bezit.

Frieda Hunziker. Boerentuin bij een woning in Heerlen. Ca. 1943. Part. Collectie

Dit schilderij dateert van 1943, toen zij Joodse kinderen met de trein naar Zuidoost-Limburg bracht om hen daar te laten onderduiken. Ook zullen enkele landschappen in die tijd zijn ontstaan, zoals het schilderij Juliamijn Eygelshoven uit 1943 (afgebeeld in de catalogus van Galerie S.& B.). Als dekmantel voor haar verblijf op het platteland, liet zij bij aanhouding haar persoonsbewijs zien (met vermelding van beroep schilderes) en vertelde zij degene die haar hierom vroeg dat zij de kinderen een dagje meenam zodat zij in de frisse buitenlucht konden spelen.

Ik heb altijd geweten dat Frieda en mijn moeder vriendinnen zijn geweest, maar nooit heb ik me afgevraagd hoe ze elkaar eigenlijk kenden. Ik heb het nu uitgezocht. Beiden zijn geboren in 1908 in Amsterdam-West en hun beider eerste adres was in de Wilhelminastraat (Frieda nr. 93 II hoog en mijn moeder nr. 95 III hoog). In 1929 verhuisden beide gezinnen en hun nieuwe adres was Brederodestraat 96 (Frieda II hoog en mijn moeder III hoog). Het is heel wel mogelijk dat de vriendinnetjes op dezelfde Lagere School en MULO hebben gezeten (op de Overtoom?) totdat zij in 1924 op 16-jarige leeftijd beiden naar het vervolg-onderwijs gingen (Frieda naar het Rijksinstituut voor tekenleraren (1924-1928) en mijn moeder naar de Avondschool / Cursus Boekhouden (1924-1926?). In 1932 trouwde mijn moeder en verliet zij de ouderlijke woning; in 1934 Frieda idem. Frieda kreeg een zoon (Frits Swart, geboren in 1937) en mijn moeder Mies Amse kreeg een dochter (Carla Ebbers in 1939). Beiden zijn tot het overlijden van Frieda in 1966  met elkaar bevriend gebleven.

Geraadpleegde bronnen:

Tentoonstellingscatalogus Simonis & Buunk. Frieda Hunziker 1908-1966. Frieda Hunziker. Een vitale wereld in kleur en vorm. Met biografisch verhaal van Wim Hazeu. Ede, 2024. De tentoonstelling duurt nog t/m 31 augustus 2024.

Frits Swart (fotografie en Lay-out). Frieda Hunziker. Catalogus Stedelijk Museum, 1961.

Stadsarchief Amsterdam.

https://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Hunziker.

Enorm groot eikapsel van een Blonde Rog gevonden door kleindochter Lune

juli 2024, strand Schiermonnikoog.

Zie website www.schelpenmuseum.nl, onder knop ACTUEEL

Eikapsel van Blonde Rog gevonden op Schiermonnikoog door Lune. Juli 2024. Foto Thijs de Boer

Foto en tekst overgenomen van website Schelpenmuseum Paal 14, Schiermonnikoog:

Blonde rog
Raja brachyura (Lafont, 1873)
Lune Moonen uit Nijmegen trof op 4 juli dit enorm grote eikapsel. Het is het eikapsel van een blonde rog. Deze rog kan meer dan een meter lang worden en komt voor in de Atlantische Oceaan, Noordzee en Middellandse Zee.
Eikapsels van deze soort zijn zeldzaam aan onze stranden.