De binnentuin van het Frans Hals Museum op de schop

Op de website van het Frans Hals Museum staat te lezen dat de binnentuin totaal is vernieuwd en komend voorjaar geopend zal worden. Men heeft gekozen voor een geheel nieuw concept (ontwerp Frans Hals Museum i.s.m. Bureau West 8), weliswaar waar geïnspireerd op oude 17de en 19de eeuwse vormen, maar functioneel toch veel meer passend in de 21ste eeuw. Ik verwijs de lezer naar de beschrijving van de nieuwe tuin op website van het Frans Hals Museum, en wil de lezer hier ook nog eens laten lezen hoe de tuin in de laatste jaren van de twintigste eeuw door mij beschreven werd in de Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur, Rotterdam 1998.

“Het huidige Frans Hals Museum is een voormalig oudemannenhuis uit 1608, gebouwd uit de opbrengst van een loterij. Volgens de stadsscribent Schrevelius was Lieven de Key als architect bij de bouw betrokken. Tot 1810 deed het complex dienst als weeshuis en vanaf 1912 werd het gebouw gerestaureerd en als museum ingericht. Toen kreeg het de naam Frans Hals Museum.

Vier vleugels liggen om een vierkante binnenplaats, die in de tijd van het oudemannenhuis en het weeshuis waarschijnlijk eerst met gras begroeid (onder andere te gebruiken als bleekveld) en daarna met klinkers bestraat was. Tot de oorspronkelijke bouw behoren de deels vernieuwde ingangspoort en een gedeelte van de westvleugel.

Bij de restauratie in 1913 kreeg de binnenplaats de bestemming van tuin. Aan de tuinarchitect L.A. Springer (1855-1940), die bekend was om zijn kennis van en belangstelling voor historische tuinen, werd gevraagd een tuin te ontwerpen die daar omstreeks 1608 gelegen zou kunnen hebben. Springer zal zich hebben laten inspireren door voorbeelden uit prentenseries van Theodoor de Brij, Salomon de Caus en Crispijn van de Passe, die prenten van vroeg zeventiende-eeuwse tuinen hebben vervaardigd.

Maar over deze voorbeelden zegt Springer in 1897 in zijn voorbeeldenalbum ‘De Tuinkunst’: ‘Doch men meene niet … dat deze voorbeelden dienstig zijn, om als modellen voor eigen terrein te gebruiken. De kunst vraagt naar geen voorbeelden om na te bootsen; ieder kunstenaar volge zijn gedachtengang, zijn eigen inzichten, maar putte leering uit hetgeen voorgangers voortbrachten en neme zonder vooroordeel en zonder eigenwaan het goede over uit hun werken …’

Hieruit mogen we concluderen dat Springer zeker een eigen ontwerp gemaakt zal hebben, geïnspireerd op voorbeeldprenten van vroege (eerste helft 17de eeuw) Nederlandse tuinen. Deze tuinen bestonden uit afgezette perken waarin enkele bloemen stonden en groenblijvende boompjes die in etages waren geknipt. De perken lagen meestal in een symmetrische rangschikking rondom een centrale tuinversiering, zoals een bron of een boom. De sierplanten in de perken stonden meestal in kleine groepjes bij elkaar of geheel solitair, zodat het bijzondere karakter van deze planten nog eens extra werd benadrukt: een enkele tulp, een narcis of keizerskroon in het voorjaar en in de zomer bijvoorbeeld een afrikaantje, een anjer of een zonnebloem. De tuin werd vaak door een loofgang omgeven, maar omdat de tuin van het Frans Hals Museum ingesloten ligt tussen de vier vleugels van het gebouw, zal dat hier oorspronkelijk nooit het geval geweest zijn.

De inrichting van de tuin in 1998 beantwoordde niet aan het beeld van een vroege zeventiende-eeuwse tuin. De tuin die Springer ontwierp is een echt negentiende- eeuwse interpretatie. Bovendien is de tuin gedurende de laatste twintig jaar te sterk vereenvoudigd, in verband met het onderhoud. Het beeld van de tuin in 2020, dat enigszins overeen kwam met een vereenvoudigde parterre de broderie uit de tweede helft van de zeventiende eeuw, gaf dus zelfs de negentiende eeuwse versie niet weer. Zo’n siertuin zullen de oude mannen of de wezen in elk geval nooit hebben mogen aanschouwen.”

Hortus palatinus. Voorbeeld tuinontwerp door Salomon de Caus. Universiteits Bibliotheek Heidelberg.

Het huidige Frans Hals Museum is een voormalig oudemannenhuis uit 1608, gebouwd uit de opbrengst van een loterij. Volgens de stadsscribent Schrevelius was Lieven de Key als architect bij de bouw betrokken. Tot 1810 deed het complex dienst als weeshuis en vanaf 1912 werd het gebouw gerestaureerd en alsmuseum ingericht. Toen kreeg het de naam Frans Hals Museum. Vier vleugels liggen om een vierkante binnenplaats, die in de tijd van het oudemannenhuis en het weeshuis waarschijnlijk eerst met gras begroeid (onder andere te gebruiken alsbleekveld) en daarna met klinkers bestraat was. Tot de oorspronkelijke bouw behoren de deels vernieuwde ingangspoort en een gedeelte van de westvleugel. Bij de restauratie in 1913 kreeg de binnenplaats de bestemming van tuin. Aan de tuinarchitect L.A. Springer, die bekend was om zijn kennis van en belangstelling voor historische tuinen, werd gevraagd een tuin te ontwerpen die daar omstreeks 1608 gelegen zou kunnen hebben. Springer zal zich hebben laten inspireren door voorbeelden uit prentenseries van Theodoor de Brij, Salomon de Caus en Crispijn van de Passe, die prenten van vroeg zeventiende-eeuwse tuinen hebben vervaardigd. Maar over deze voorbeelden zegt Springer in 1897 in zijn voorbeeldenalbum ‘De Tuinkunst’: ‘Doch men meene niet … dat deze voorbeelden dienstig zijn, om als modellen voor eigen terrein te gebruiken. Dekunst vraagt naar geen voorbeelden om na te bootsen; ieder kunstenaar volge zijn gedachtengang, zijn eigen inzichten, maarputte leering uit hetgeen voorgangers voortbrachten en neme zonder vooroordeel en zonder eigenwaan het goede over uit hun werken …’ Hieruit mogen we concluderen dat Springer zeker een eigen ontwerp gemaakt zal hebben, geïnspireerd op prenten van vroege Nederlandse tuinen. Deze tuinen bestondenafgezette, perken waarin enkele bloemen stonden en groenblijvende boompjes die in etages waren geknipt. De perken lagen meestal in een symmetrische rangschikking rondom een centrale tuinversiering, zoals een bron of een boom. De sierplanten in de perken stonden meestal in kleine groepjes bij elkaar of geheel solitair, zodat het bijzondere karakter van deze planten nog eens extra werd benadrukt: een enkele tulp, een narcis of keizerskroon in het voorjaar en in de zomer bijvoorbeeld een afrikaantje, een anjer of een zonnebloem. De tuin werd vaak door een loofgang omgeven, maar omdat de tuin van het Frans Hals Museum ingesloten ligt tussen de vier vleugels van het gebouw, zal dat hier oorspronkelijk nooit het geval geweest zijn. De hedendaagse inrichting van de tuin beantwoordt niet aan het beeld van een vroege zeventiende-eeuwse tuin. De tuin die Springer ontwierp is een echt negentiende- eeuwse interpretatie. Bovendien is de tuin gedurende de laatste twintig jaar te sterk vereenvoudigd,in verband met het onderhoud. Het huidige beeld, dat enigszins overeenkomt met een vereenvoudigde parterre de broderie uit de tweede helft van de zeventiende eeuw, geeft dus zelfs de negentiendeeeuwse versie niet weer. Een dergelijke siertuin zullen de oude mannen of de wezen in elk geval nooit hebben mogen aanschouwen.

Bron: Carla S. Oldenburger-Ebbers. Gids voor de Nederlandse tuin- en landschapsarchitectuur. Rotterdam, 1998.

Literatuur: G. Bleeker. Tuinkunst. Opgang, 1926; p. 94/noot 1

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *