Van 11 december 2022 t/m 21 mei 2023 zijn tekeningen van Rein Dool te bezichtigen in het Dordrechts Museum. Mij vielen twee exclusieve tekeningen op van delen van buitenplaatsen, 1) Gezicht op een vijver in het Wantijpark uit de collectie van het Rijks Museum en 2) Gezicht van de Viersprong in het Wantijpark uit de collectie van het Dordrechts Museum. Beide hieronder afgebeeld. Ik wil deze tekening laten volgen door een korte beschrijving van het Wantijpark uit de Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur Noord- en Zuid-Holland, Uitgeverij De Hef 1998).
Dit park werd aangelegd in het kader van de werkverschaffing in de jaren dertig van de twintigste eeuw. Het gebied ligt langs het Wantij en was bestemd als volkspark. Het Wantij is een open waterverbinding tussen de Beneden-Merwede en de Nieuwe Merwede. Een zwembad gelegen aan het Wantij maakt onderdeel uit van het park. De tuinarchitect Dirk Frederik Tersteeg heeft gekozen voor een ontwerp in gemengde stijl, met grote waterpartijen, open weiden en slingerende wegen, dat aan de stadszijde overgaat in een rechtlijnig gedeelte in architectonische stijl. In het park is een ruïne als romantisch element opgenomen, naast een hertenkamp en een restaurant. In het architectonische parkdeel zijn lage muurtjes en geordende perken kenmerkend. Uit archiefstukken is het door Tersteeg toegepaste plantensortiment nog bekend.
Vogelvluchttekening uit 1631 van het Burger Weeshuiscomplex. In het midden twee langwerpige gebouwen met blauwe leien daken, daartussen loopt de Begijnensloot. Rechts is de meisjesplaats en links de jongensplaats (Coll. Stadsarchief Amsterdam).
In het tijdschrift Binnenstad (Jg. 56, nr. 308, p. 52) van de Ver. Vrienden Amsterdamse Binnenstad schreef Juliet Oldenburger namens de VVAB: Bezwaren verbouwing Amsterdam Museum. Juliet werkt als eindredacteur voor deze vereniging en is het uiteraard als medewerker van ons bureau Binnenstad & Buitenleven ook oneens met de verbouwingsplannen en met de aantasting van de Middeleeuwse Begijnensloot..
De voorzieningenrechter heeft nu geoordeeld dat de vergunning die het museum had verkregen pas gebruikt mag worden nadat de rechter uitspraak heeft gedaan over de verbouwingsplannen. Het Amsterdam Museum mag dus niet beginnen met de uitvoering van zijn verbouwingsplannen voordat beslist is op het beroep, dat genoemde vereniging i.s.m. Heemschut heeft ingesteld. Dat heeft de voorzieningenrechter op woensdag 25 januari besloten. De beslissing valt naar verwachting in april.
Heemschut en de VVAB hebben al eerder gemeld vooral bezwaar tegen de sloop van de Schuttersgalerij en de gebouwen aan weerszijden daarvan te hebben. De voorzieningenrechter heeft het belang van de erfgoedorganisaties afgewogen tegen dat van het museum om zo spoedig mogelijk met de verbouwing te willen beginnen.
De beweerde slechte technische staat van het complex en de kosten van leegstand (het complex staat sinds 1-2-2022 leeg, terwijl de vergunning is verleend op 7-11-2022) wegen niet op tegen de niet onderbouwde ingreep in het rijksmonument. In de planning had het museum volgens de rechter rekening dienen te houden met de risico’s van bezwaar en beroep.
Contra-expertise
Dankzij een contra-expertise hebben Heemschut en de VVAB duidelijk gemaakt dat de grote ruimten in het hart van het complex – een entreehal en een expositiezaal – ten koste gaan van authentieke zeventiende-eeuwse kapspanten en de historische bouwstructuur aan weerszijden van de overkluisde Begijnensloot. De laatste dateert uit de Middeleeuwen.
Onderdelen die in 1962-1975 zorgvuldig zijn gerestaureerd en belangrijk zijn voor de geschiedenis van het complex. ”De nieuwe grote zalen tasten bovendien de kleinschaligheid ernstig aan. We vertrouwen erop dat de rechter ons daarin gelijk zal geven”, verklaren Heemschut en de VVAB.
Dit is een reactie op een vraag van Anne Wolff/Platform Historische Moestuinen: Wie kent Nederlandse uitzonderingen op de vorm van moestuinen die doorgaans rechthoekig zijn. Zij noemde daarbij zelf Het Molenbosch te Zeist en dat bracht mij er toe deze vraag uit te werken en in Zocher-perspectief te plaatsen.
De buitenplaats Molenbosch is gelegen tussen Zeist en Driebergen, aan de noordkant van de Driebergseweg. De bankier Johannes Bernardus Stoop (1781-1856) kocht in 1835 een bos met dennen en hakhout van de weduwe Margaretha van Oosthuyse en liet hier vanaf 1837 eerst een landschappelijk park met slingerende waterpartij aanleggen, voordat hij in 1849 daar een huis liet bouwen. Zowel de aanleg als het huis werden ontworpen door de tuinarchitect J.D.Zocher jr.
In het boek van P.J. Lutgers en W.J. Hofdijk Gezichten in de omstreken van Utrecht (1869) wordt over Het Molenbosch vermeld: “Mede aan den Straatweg, dankt zijn schoone aanleg weder aan het talent des Heeren Zocher, op last van den Heer J.B. Stoop, wiens erven het nog in eigendom bezitten”. De dochter van Stoop, Anna Aleida Stoop (1812-1885) trouwde in 1841 met Arnold Johan de Beaufort (1797-1866). Zij waren de volgende eigenaars van de buitenplaats. Arnold Johan de Beaufort verhuurde het huis vanaf 1858 voor 2 x 4 jaar aan de Heer John Melvil te Amsterdam.
Bij de huur hoorde toen ook de moestuin. In het huurcontract tussen Arnoud Jan de Beaufort en Johan Melvil (1858) staat vermeld: “Alle mogelijke kosten van onderhoud zowel het dagelijkse van daghuur of arbeidsloon als hetgeen van tijd tot tijd moet plaats hebben tot onderhoud van de gebouwen broeijerij hekken en rasteringen is voor rekening en koste van den verhuurder, als ook mede van den moestuinaanleg van broeijerij met alleswat daaronder tot onderhoud wordt begrepen. Blijven alle producten van groente boomvruchten enz zoowel van den kouden grond als in de kasten en de broeierij voor den huurder. Het hakhout en opgaand boomgewas alsmede het grasgewas van het gazon is hier niet onder begrepen en blijft voor den verhuurder. (Noot 1). Over de ommuring van de moestuin wordt niet gerept, alleen over ‘broeijerij, hekken en rasteringen’. Mogelijk dat de moestuinmuur pas in een later stadium is gebouwd.
Wat kunnen oude kaarten ons vertellen over de geschiedenis van de aanleg van de moestuin en speciaal over het ontstaan van de moestuin, die niet zoals gebruikelijk rechthoekig, maar eerder amorf van vorm is te noemen. Zie kaart 4.
De oudste topografische kaart die ons informatie kan verschaffen is het kadastrale minuutplan van de gemeente Zeist, getekend tussen 1811 en 1832. Op deze kaart is helemaal nog geen sprake van een parkaanleg op Molenbosch. Het enige wat van deze kaart valt af te lezen, is de ruitvormige vorm van het eigendom en de naam van de eigenaar P.J. Oosthuyse. Op de eerste Topografische Militaire Kaart van Nederland (kaart 3, TMK, ca. 1850) is wel een bosaanleg met enkele paden te onderscheiden, maar nog geen moestuin en slechts een minieme slingervijver in de zuidoosthoek van de plaats.
Na 1850 is de situatie veranderd en dat is te zien op de TMK van 1873. In de noordwesthoek van de plaats is een grote moestuin te onderscheiden (de rode lijn geeft een ommuring aan), die tussen 1932 en 1962 is getransformeerd tot volkstuincomplex. De topografische kaarten geven aan dat de moestuin nooit rechthoekig van vorm is geweest. De groentebedden waren oorspronkelijk niet rechthoekig van vorm maar langs golvende lijnen aangelegd, passend bij de landschapsstijl. Dit is nog te zien op de topografische kaart van 1873 (kaart 4).
De ommuring van de tuin roept vragen op. Op de Topografische Militaire Kaart uit 1873 is de moestuin dik rood omlijnd. Dit zou kunnen betekenen dat de tuin in 1873 of in de periode dat de kaart werd ingemeten, werd ommuurd. Of is de rode lijn met de hand toegevoegd omdat men het plan had een muur rond de moestuin te bouwen? Ook de oranjerie werd in 1873 (helaas in 1962 afgebroken), toen Anna Aleida Molenbosch bewoonde, gebouwd (Noot 2.), dus in dat jaar is zeker sprake van grote bouw-activiteiten. Het is dus mogelijk dat de tegenwoordige moestuinmuur uit ongeveer 1873 dateert.
Op de kaart van 1932 (kaart 5) is de rode lijn verdwenen en veranderd in een omgrenzing van bomen, zowel om de moestuin als om de twee boomgaarden ten zuidwesten van de moestuin. Op de Topografische Kaart van 1962 (kaart 6) is de rode lijn rondom de moestuin weer terug, waaruit we kunnen concluderen dat in dat jaar in ieder geval sprake is van een ommuring, die waarschijnlijk tot heden stand heeft gehouden. Direct ten zuidwesten van de moestuin ligt dan een groentenkelder, die tegenwoordig dienst doet als vleermuizen- onderkomen. Het padenstelsel in de buurt van de moestuin is sterk verveelvoudigd. Dit heeft te maken de flatgebouwen, die in de jaren vijftig op grond van Molenbosch gebouwd zijn langs de Arnhemse Bovenweg.De bewoners maken natuurlijk graag een wandeling op Molenbosch.
Verder wordt de plaats gekarakteriseerd door grote solitairen voor het huis, onder meer een Japanse Notenboom, een moerascypres en een tulpenboom. Wanneer die zijn geplant is onduidelijk.
Op het terrein ten westen van het huis bevinden zich enkele interessante bijgebouwen, namelijk een koetshuis (1855, niet door Zocher gebouwd), een paardenstal en een gepleisterde tuinmanswoning (1840, Architect Zocher jr.); ten noorden van het huis een kippenpaleis (1898) en ten oosten van het huis een houten tuinprieel. Tussen 1989 en 1991 is door de huidige bewoners een kleine privé-kapel gebouwd naar een voorbeeld uit het modellenboek Magazijn van Tuinsieraaden (1802-1809), geschreven door Gijsbert van Laar.
Noot 1. Familiearchief De Beaufort, toegang 53, inv. nr. 1764, artikel vier. Met vriendelijke dank aan Karen Veenland.
Noot 2. Pierre Rhoen. ‘De uitzichten zeer mooi en het huis solide’: het landhuis Molenbosch van J.D. Zocher jr. (1791-1870) exact gedateerd. Oud-Utrecht (2002)7, p. 182-186.
Op de website van het Frans Hals Museum staat te lezen dat de binnentuin totaal is vernieuwd en komend voorjaar geopend zal worden. Men heeft gekozen voor een geheel nieuw concept (ontwerp Frans Hals Museum i.s.m. Bureau West 8), weliswaar waar geïnspireerd op oude 17de en 19de eeuwse vormen, maar functioneel toch veel meer passend in de 21ste eeuw. Ik verwijs de lezer naar de beschrijving van de nieuwe tuin op website van het Frans Hals Museum, en wil de lezer hier ook nog eens laten lezen hoe de tuin in de laatste jaren van de twintigste eeuw door mij beschreven werd in de Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur, Rotterdam 1998.
“Het huidige Frans Hals Museum is een voormalig oudemannenhuis uit 1608, gebouwd uit de opbrengst van een loterij. Volgens de stadsscribent Schrevelius was Lieven de Key als architect bij de bouw betrokken. Tot 1810 deed het complex dienst als weeshuis en vanaf 1912 werd het gebouw gerestaureerd en als museum ingericht. Toen kreeg het de naam Frans Hals Museum.
Vier vleugels liggen om een vierkante binnenplaats, die in de tijd van het oudemannenhuis en het weeshuis waarschijnlijk eerst met gras begroeid (onder andere te gebruiken als bleekveld) en daarna met klinkers bestraat was. Tot de oorspronkelijke bouw behoren de deels vernieuwde ingangspoort en een gedeelte van de westvleugel.
Bij de restauratie in 1913 kreeg de binnenplaats de bestemming van tuin. Aan de tuinarchitect L.A. Springer (1855-1940), die bekend was om zijn kennis van en belangstelling voor historische tuinen, werd gevraagd een tuin te ontwerpen die daar omstreeks 1608 gelegen zou kunnen hebben. Springer zal zich hebben laten inspireren door voorbeelden uit prentenseries van Theodoor de Brij, Salomon de Caus en Crispijn van de Passe, die prenten van vroeg zeventiende-eeuwse tuinen hebben vervaardigd.
Maar over deze voorbeelden zegt Springer in 1897 in zijn voorbeeldenalbum ‘De Tuinkunst’: ‘Doch men meene niet … dat deze voorbeelden dienstig zijn, om als modellen voor eigen terrein te gebruiken. De kunst vraagt naar geen voorbeelden om na te bootsen; ieder kunstenaar volge zijn gedachtengang, zijn eigen inzichten, maar putte leering uit hetgeen voorgangers voortbrachten en neme zonder vooroordeel en zonder eigenwaan het goede over uit hun werken …’
Hieruit mogen we concluderen dat Springer zeker een eigen ontwerp gemaakt zal hebben, geïnspireerd op voorbeeldprenten van vroege (eerste helft 17de eeuw) Nederlandse tuinen. Deze tuinen bestonden uit afgezette perken waarin enkele bloemen stonden en groenblijvende boompjes die in etages waren geknipt. De perken lagen meestal in een symmetrische rangschikking rondom een centrale tuinversiering, zoals een bron of een boom. De sierplanten in de perken stonden meestal in kleine groepjes bij elkaar of geheel solitair, zodat het bijzondere karakter van deze planten nog eens extra werd benadrukt: een enkele tulp, een narcis of keizerskroon in het voorjaar en in de zomer bijvoorbeeld een afrikaantje, een anjer of een zonnebloem. De tuin werd vaak door een loofgang omgeven, maar omdat de tuin van het Frans Hals Museum ingesloten ligt tussen de vier vleugels van het gebouw, zal dat hier oorspronkelijk nooit het geval geweest zijn.
De inrichting van de tuin in 1998 beantwoordde niet aan het beeld van een vroege zeventiende-eeuwse tuin. De tuin die Springer ontwierp is een echt negentiende- eeuwse interpretatie. Bovendien is de tuin gedurende de laatste twintig jaar te sterk vereenvoudigd, in verband met het onderhoud. Het beeld van de tuin in 2020, dat enigszins overeen kwam met een vereenvoudigde parterre de broderie uit de tweede helft van de zeventiende eeuw, gaf dus zelfs de negentiende eeuwse versie niet weer. Zo’n siertuin zullen de oude mannen of de wezen in elk geval nooit hebben mogen aanschouwen.”
Het huidige Frans Hals Museum is een voormalig oudemannenhuis uit 1608, gebouwd uit de opbrengst van een loterij. Volgens de stadsscribent Schrevelius was Lieven de Key als architect bij de bouw betrokken. Tot 1810 deed het complex dienst als weeshuis en vanaf 1912 werd het gebouw gerestaureerd en alsmuseum ingericht. Toen kreeg het de naam Frans Hals Museum. Vier vleugels liggen om een vierkante binnenplaats, die in de tijd van het oudemannenhuis en het weeshuis waarschijnlijk eerst met gras begroeid (onder andere te gebruiken alsbleekveld) en daarna met klinkers bestraat was. Tot de oorspronkelijke bouw behoren de deels vernieuwde ingangspoort en een gedeelte van de westvleugel. Bij de restauratie in 1913 kreeg de binnenplaats de bestemming van tuin. Aan de tuinarchitect L.A. Springer, die bekend was om zijn kennis van en belangstelling voor historische tuinen, werd gevraagd een tuin te ontwerpen die daar omstreeks 1608 gelegen zou kunnen hebben. Springer zal zich hebben laten inspireren door voorbeelden uit prentenseries van Theodoor de Brij, Salomon de Caus en Crispijn van de Passe, die prenten van vroeg zeventiende-eeuwse tuinen hebben vervaardigd. Maar over deze voorbeelden zegt Springer in 1897 in zijn voorbeeldenalbum ‘De Tuinkunst’: ‘Doch men meene niet … dat deze voorbeelden dienstig zijn, om als modellen voor eigen terrein te gebruiken. Dekunst vraagt naar geen voorbeelden om na te bootsen; ieder kunstenaar volge zijn gedachtengang, zijn eigen inzichten, maarputte leering uit hetgeen voorgangers voortbrachten en neme zonder vooroordeel en zonder eigenwaan het goede over uit hun werken …’ Hieruit mogen we concluderen dat Springer zeker een eigen ontwerp gemaakt zal hebben, geïnspireerd op prenten van vroege Nederlandse tuinen. Deze tuinen bestondenafgezette, perken waarin enkele bloemen stonden en groenblijvende boompjes die in etages waren geknipt. De perken lagen meestal in een symmetrische rangschikking rondom een centrale tuinversiering, zoals een bron of een boom. De sierplanten in de perken stonden meestal in kleine groepjes bij elkaar of geheel solitair, zodat het bijzondere karakter van deze planten nog eens extra werd benadrukt: een enkele tulp, een narcis of keizerskroon in het voorjaar en in de zomer bijvoorbeeld een afrikaantje, een anjer of een zonnebloem. De tuin werd vaak door een loofgang omgeven, maar omdat de tuin van het Frans Hals Museum ingesloten ligt tussen de vier vleugels van het gebouw, zal dat hier oorspronkelijk nooit het geval geweest zijn. De hedendaagse inrichting van de tuin beantwoordt niet aan het beeld van een vroege zeventiende-eeuwse tuin. De tuin die Springer ontwierp is een echt negentiende- eeuwse interpretatie. Bovendien is de tuin gedurende de laatste twintig jaar te sterk vereenvoudigd,in verband met het onderhoud. Het huidige beeld, dat enigszins overeenkomt met een vereenvoudigde parterre de broderie uit de tweede helft van de zeventiende eeuw, geeft dus zelfs de negentiendeeeuwse versie niet weer. Een dergelijke siertuin zullen de oude mannen of de wezen in elk geval nooit hebben mogen aanschouwen.
Artikelen uit de jaren tachtig van de twintigste eeuw, over de Bond van Nederlandse Tuinarchitectuur en de eerste Nederlandse tuinarchitecten, geschreven door Carla S. Oldenburger-Ebbers, destijds conservator van de Bibliotheek van de Landbouwuniversiteit (nu WUR), en gepubliceerd in het tijdschrift GROEN, zijn in verband met het 100-jarig bestaan van de BNT nu opgenomen in de digitale catalogus van de WUR. Klik op de titelwoorden( in het groen) en u wordt doorgeleid naar het artikel op Internet.
Het is tegenwoordig de gewoonte aan het eind van het kalenderjaar een overzicht te geven van wat men zoal privé of zakelijk heeft bereikt in het leven, door een lijstje te presenteren van werkzaamheden en resultaten over het afgelopen jaar. Eigenlijk riekt het mij te veel naar reclame, maar aan de andere kant is het natuurlijk ook best leuk voor lezers die ons een warm hart toedragen, om te zien wat ons werk uiteindelijk heeft opgeleverd. Te meer omdat wij vanaf 2016 al proberen naast de ontwikkeling van groen erfgoed, ook kleuronderzoek en -toepassing in de architectuur een volwaardige plaats te geven. Dit laatste onderwerp begint nu langzaamaan steeds een belangrijker rol te spelen.
Hieronder volgt nu het lijstje adviseringen en projecten van Bureau Binnenstad & Buitenleven over 2022, afgewisseld met enige foto’s.
TENSLOTTE WENSEN JULIET EN CARLA OLDENBURGER U EEN GELUKKIG, VREDIG EN GEZOND 2023.
Artikelen:
a) Carla en Juliet Oldenburger. Brakestein komt weer tot leven: De tuin van Texels laatste buiten. Het Buiten Jg.4, nr. 10.p. 44-47.
b) Juliet Oldenburger. Reconstructie Koningsplein 10: snoepje en sieraad voor de stad. Binnenstad Jg. 56, nummer 308, p. 49.
c) Juliet Oldenburger. Bezwaren verbouwing Amsterdam Museum. Binnenstad Jg. 56, nummer 308, p. 52.
d) (Carla Oldenburger, medewerking aan artikel van) Peter van Wingerden. Ontdekking in een voormalig stukje Heemstede. Heerlijkheden Jg. 49, nummer 193, p. 3-10.
Ontwerpen: Reorganisatie-ontwerp deel Belmonte Arboretum, Wageningen; Zie Bericht 31 januari 2022.
Orientatie-Onderzoeken:
a) Zocher en Frederiksplein Amsterdam. Wat rest er nog van het plan van de Firma Zocher? Bericht 11 oktober 2022.
a). Onderzoek en conceptplan Gevelstenen Keizersgracht 175 Amsterdam. Zie Bericht 16 april 2022.
b) Kleuradvies buitenschilderwerk rond binnentuin Claes Claesz Hofje. Uitvoering 2021/2022.
c) Kleurontwerp gevelwand Claes Claesz Hofje in Egelantiersstraat. Uitvoering in 2023.
Lezingen / Colleges: (Juliet docent), college in Module Erfgoed en Ruimte / Erfgoedopleidingen Hogeschool Utrecht.
Website: Losse adviseringen / artikelen, uitgewerkt in 30x ‘Berichten’ op de website oldenburgers.nl en in Bijdragen op LinkedIn.com. Bijv. advies gevraagd door Uitgeverij Blauwdruk m.b.t. 100 jaar BNT; en door de VVAB over de vraag of er nog iets rest van het plan van de Fa. Zocher voor het Frederiksplein te Amsterdam?
Ons bureau werd gevraagd of wij weten wat er eigenlijk nog over is van het plantsoen dat in 1870 werd aangelegd vóór het nieuw gebouwde Paleis van Volksvlijt in Amsterdam?
Op zoek naar een plattegrond van dat plein uit die tijd vonden we in het boekje Tussen beleving en verbeelding: de stad in de negentiende-eeuwse literatuur, onder redactie van Inge Bertels e.a. (2013) een klein plattegrondje van het Frederiksplein in 1880, temidden van plattegronden van de Hortus Botanicus en het Wertheimpark, en plantsoenen op het Rembrandtplein en langs de Weteringschans.
Het plantsoen was eigenlijk het voorplein van het net gebouwde Paleis van Volksvlijt dat in opdracht van de Gemeente Amsterdam naar ontwerp van C. Outshoorn werd gebouwd tussen 1864 en 1870. Het was een ontwerp van de Fa. J.D. en L.P. Zocher. Zoon Louis zal wel het meeste werk hier aan hebben gedaan want vader Jan overleed in 1870.
Het is bekend dat het Paleis voor Volksvlijt is geïnspireerd op Chrystal Palace in Hyde Park in London. Zowel het gebouw als het park in London werden ontworpen door J. Paxton en zijn in 1856 gereed gekomen. Het Paleis in Amsterdam doet beslist denken aan het Palace in London, maar beide parken lijken absoluut niet op elkaar. Het park van Paxton heeft in grote lijnen een symmetrische opzet en beschikt over heel veel parkonderdelen, zoals sierperken, landschappelijke parkdelen, terrassen, fonteinen, rosaria, cascades etc. Het plantsoen voor het Amsterdamse Paleis valt hiermee vergeleken totaal in het niet. Het is wel min of meer symmetrisch, bestaande uit een aantal grasperken met een beplanting van heesters en coniferen. Rond de perken loopt een brede wandeling tussen loofbomen.
In 1877 zijn in verband met de te houden Tuinbouwtentoonstelling in het Paleis de perken op het Frederiksplein – wat invulling betreft – aangepast en verrijkt, maar het voorplein behoudt toch de eerdere Zocher-padenstructuur rondom het bestaande centrale perk. Alleen de gedeeltelijk zelfs dubbele rijen bomen rondom het centrale deel van het plein verdwijnen. Onbegrijpelijk dat Louis Zocher die beslissing heeft genomen. Het ging om 35 bomen die hij kwijt moest omdat er ruimte nodig was voor tentoonstellingsfaciliteiten. Het waren natuurlijk nog wel jonge bomen die naar wij aannemen verplant konden worden naar een andere locatie, maar door deze te kappen kwam de verankering van het park weg te vallen. En wat kwam er voor die bomen in de plaats? Twee werktuigloodsen, vier koepels en een overdekte korte wandelgang of ‘galerij’ (zie hieronder het onderste parkgedeelte).
De kadasterkaart uit 1892 (hieronder) laat nog dezelfde structuur zien, d.w.z. dezelfde indeling van perken, als tijdens de tentoonstellingsperiode in 1877. Nog steeds liggen de sierperken rondom het centrale cirkelrond op dezelfde plaats, maar de orchideeënkas en de gematigde kas en andere sierwerken zoals een rots, een mozaïekwerk, een vaas, twee bruggen, een rozenwerk en een fontein zijn na de tentoonstelling verdwenen.
De ‘Tuin’ aan de noordkant van het Paleis (boven) ligt ingesloten tussen de huizenblokken. Deze tuin is ook door de Fa. J.D. en L.P. Zocher ontworpen, maar hier is tot heden geen duidelijk ontwerp of plattegrond van teruggevonden, behalve de plattegrond van de tuin die te zien is op de plattegrond van de Tuinbouwtentoonstelling (1877). We mogen wel aannemen dat de indeling van de tuin met perken er zo heeft uitgezien als op afgebeelde plattegrond, maar dan zonder vier plantenkassen, twee koffiekamers, tenten met bol- en knolgewassen en een orkestpodium. Genoemde ‘Tuin’ ten zuiden van de Weteringschans is volledig verdwenen onder de Nederlandse Bank.
In 1892 heeft Leonard Springer het ontwerp voor de fontein vóór het Paleis gemaakt, in opdracht van de Ver. voor Vreemdelingenverkeer (VVV).
Hieronder is de kaart van 1892 geprojecteerd over de huidige plattegrond van Amsterdam. In het midden het Frederiksplein.
Het Parkje ten noorden van Paleis Voor Volksvlijt (Frederiksplein) bestaat uit een aantal bloemperken (grasperken met daarin bloemperken) rondom een cirkelvormig grasperk (met een sierperk vlak voor de ingang van het Paleis). Rondom het centrale perk een dubbele weg met uitgangen naar Weteringschans en Sarphatistraat, uitmondend in Westeinde en Oosteinde. Deze weg heeft later een ‘sneller’ verloop gekregen waardoor het cirkelvormige centrale perk werd afgevlakt en tenslotte verdween. De perken veranderden in een bospark met brede wandelpaden .
Een echt ontwerp van de hand van Zocher is dus niet gevonden, maar zijn stijl, die wel duidelijk op de kadasterkaart van 1892 is te herkennen, kunnen we vergelijken met andere Zocher-ontwerpen uit de tweede helft van de 19de eeuw. Het ontwerp voor het Kenaupark in Haarlem uit 1868 is een goed voorbeeld ter vergelijking. Ook Zochers voorbeeld-ontwerpen voor villatuinen zijn volgens hetzelfde principe met sierperken in gras vormgegeven.
Om een indruk te krijgen van welke plantenmaterialen door de Zochers werden toegepast, is het aan te raden de kwekerscatalogi van de Fa. Zocher te bestuderen. In de bibliotheek van Wageningen UR bevinden zich plantencatalogi van 1887 tot 1903 en later. Perkplanten die op de plattegrond van de Tuinbouwtentoonstelling uit 1877 genoemd worden zijn knolbegonia’s, dahlia’s, rozen, fuchsia’s, Iris kaempferi, Canna’s, voorjaars- bol- en knolgewassen en stamfuchsia’s
Een luchtfoto uit de jaren twintig van de twintigste eeuw geeft duidelijk de situatie weer voordat een brand in 1929 het Paleis voor Volksvlijt verwoestte. Op de plaats van de ‘Tuin’ kwamen de twee torens van De Nederlandse Bank, waarvan er één onlangs werd gesloopt. Het Park (Frederiksplein) ten noorden van het Paleis voor Volksvlijt bestaat nu uit bosdelen rondom een cirkelvormig grasperk (met een sierperk vlak voor de ingang van het Paleis. Rondom het centrale perk loopt een weg met uitgangen naar Weteringschans en Sarphatistraat, uitmondend in Westeinde en Oosteinde. Zie de moderne plattegrond hieronder.
In 1885 zijn er door de fotograaf A.T. Rooswinkel enige sprekende foto’s gemaakt van het Paleis voor Volksvlijt en de omgeving.
Het antwoord op de vraag wat er nu eigenlijk nog over is van het aangelegde plantsoen (Frederiksplein) uit 1870, gelegen vóór het Paleis van Volksvlijt, zijn de wegen door het westelijk en oostelijk deel van het Frederiksplein, die aan de noordkant aansluiting geven op de Utrechtsestraat en aan de zuidkant op het Westeinde en het Oosteinde. Dit wegenpatroon is overigens niet exact over het vroegere padenpatroon heen te leggen.
Op de website van het Tuinhistorisch Genootschap Cascade (cascade1987.nl) is een rubriek opgenomen met de titel “Eerste kennismaking met…”. Omdat nu in verband met het 100-jarig bestaan van de NVTL (Ned. Ver. Tuin- en Landschapsarchitectuur) weer verschillende tuinarchitecten uit het verleden in het zonnetje worden gezet, wil ik graag op deze website een aantal beschrijvingen (van mijn hand) nog eens herplaatsen om aandacht te vragen voor deze personen uit dit vakgebied.
Inleiding De aanleiding voor dit onderzoekje naar William Kent in Nederland, dateert al van 1975, toen ik bemoeienis had met de nieuwe aanplant van de kruidentuin van Beeckestijn. In dat verband werd mij gevraagd welke kruiden toe te passen. Ik ging om die vraag te beantwoorden op zoek naar een plantenlijst uit de tijd van de verlandschappelijking van Beeckestijn (laatste kwart 18de eeuw) en liefst ook uit de omgeving van Velsen. Ik vond in de Stadsbibliotheek van Haarlem Catalogus Plantarum quarum usus in re medica horti medici Harlemensis, uitgegeven in Haarlem in 1784, met een voorwoord van W. Kent. Natuurlijk dacht ik direct aan de beroemde William Kent, de Engelse landschapsarchitect. Maar hij bleek al te zijn overleden in 1748. En wie dan wel deze William Kent kon zijn, geen idee. Sindsdien is deze interessante vraag blijven liggen totdat ik in 2010 in Cascade Bulletin een artikel las van Ronald van Immerseel over de Haarlemse hortulanus Arent Bolleurs.1) Hij beschrijft ene William Kent, uit London afkomstig en in 1777 benoemd als hortulanus van de Haarlemse hortus medicus. Ook de tuinhistoricus Willem Overmars had William Kent gespot in Nederland. Nu eindelijk maar eens tijd uitgetrokken om deze man(nen) beter te leren kennen, dus op zoek naar meer gegevens over de persoon William Kent in Nederland.
Even het geheugen opfrissen over de Engelse William Kent. Hij werd geboren in Bridlington, Yorkshire, eind 1685 en is overleden in London, 12 April 1748. Deze bekende Engelse landschapsarchitect en interieurontwerper werd 1 Januari 1686 gedoopt als William Cant. Hij is nooit getrouwd geweest en de William Kents, die in Nederland actief zijn geweest, zijn dus zo goed als zeker geen directe afstammeling. De Engelse Kent is in de eerste plaats bekend door de omvorming van de barokke tuinen van Stowe House (1731), die even later ook door Capability Brown onder handen werden genomen. Stowe is onder andere voor de Duits-Nederlandse tuinarchitect J. G. Michael (in dienst van Jacob Boreel op Beeckestijn) een sprekend voorbeeld van een geslaagde landschappelijke aanleg geweest.
Haarlem 1777-1784 De eerste William Kent die we in Nederland tegen komen, heeft dus een connectie met Arent Bolleurs. Deze Arent werd op 26 juni 1784 uit vijf sollicitanten gekozen voor de vrijgekomen post van hortulanus van de Haarlemse hortus medicus in het Prinsenhof (getoonde ill. geeft een beeld van de tuin anno 1689). Er stonden toen zeker ruim 300 plantensoorten in bedden gerangschikt. Bolleurs volgt de uit London afkomstige William Kent op, die in 1777 was benoemd. Uit het feit dat de boven vermelde catalogus dateert uit het jaar van zijn vertrek (of mogelijk pensioen?) bij de hortus, kunnen we constateren dat hij zijn werk in Haarlem degelijk heeft afgesloten met het samenstellen van deze gedrukte plantenlijst. Door een mededeling in de Nieuwe Nederlandsche Jaerboeken van juli 1779 komen we nog iets meer over deze Kent in Haarlem te weten, want onder Besluyten der Vergader. des Oecon. Taks van 1779 staat geschreven: “… is geresolveerd den Hortulanus William Kent door het ter leen verstrekken van vijftig Dukaaten instaat te stellen tot het ontbieden van Zaaden ten dienste van het Publiecq”. Hij heeft dus een lening gevraagd om zaden te kopen en deze weer aan de burgers van Haarlem uit te delen of te verkopen. Hij deed dit waarschijnlijk vanuit zijn zaadhandel. Uit een advertentie in de Oprechte Haerlemmer Courant van 19 maart 1799 blijkt namelijk dat hij in 1779, maar misschien al veel langer een zaadhandel heeft en ook ‘aanlegger van Engelse tuinen en bloemperken’ is: By William Kent, Aanlegger van Engelsche tuinen en Bloemperken op de Grote Krogt te Haarlem, zijn te bekoomen: Veelerlei fraaije BLOEMZAADEN, de 20 soorten voor één gulden. Waarvan de Gedrukte Lijsten bij hem te bekoomen zijn… Een jaar later vermeldt een familie-advertentie (via CBG) dat ene Elisabeth Kent, weduwe van Gijsbert van der Horst, per 20 november 1800 de zaadwinkel van haar broer heeft overgenomen. Of William dan intussen is overleden is tot heden onbekend. Zuster Elisabeth overlijdt in 1801. In 1802 duikt William (II) Kent op in Harderwijk (zie beneden). Het meest waarschijnlijk is dat het hier gaat om een zoon (met de zelfde naam) van de eerst genoemde William Kent en Louisa Hendrika de Vries (geb. 1779 in Haarlem).2) In de 18de eeuw kwam het vaker voor dat jonge tuinlieden uit Duitsland en Engeland naar Nederland reisden om zich verder in het kwekersvak of als hovenier te bekwamen. Zij zochten bij voorkeur de streek rond Haarlem uit als stageplaats. Zo is bekend dat Zocher sr. in deze zelfde tijd naar Nederland is gekomen. Hij vond werk bij de kweker/tuinarchitect J. G. Michael in Velsen.
Harderwijk 1802 – 1811 (1815) William (II) Kent wordt door H. Veendorp en L. G. M. Baas Becking in het boek Hortus Academicus Lugduno Batavus 1587-1937: the development of the gardens of Leyden University. (Haarlem, 1938) beschreven als hortulanus van de botanische tuin van Harderwijk, tot 1811, toen de universiteit van Harderwijk werd opgeheven. Hij is in 1802 als hortulanus van de hortus in Harderwijk aangesteld. In 1804 werd zijn zoon William (III) Hendrik geboren en in 1810 zijn dochter Maria Elisabeth. Tussen 1800 en 1808 was Caspar G. C. Reinwardt (zie ill.) hoogleraar chemie, natuurlijke historie en botanie aan de Universiteit van Harderwijk en in 1810 werd hij tot hoogleraar aan het Atheneum Illustre te Amsterdam benoemd. Reinwardt en Kent kenden elkaar dus van hun tijd in Harderwijk en het was dan ook niet verwonderlijk dat Reinwardt Kent aanstelde als hortulanus in Leiden. Later vanaf 1816 maakten zij samen wetenschappelijke verzamelreizen in Nederlandsch Indië, in opdracht van de Koninklijke Commissie voor de Koloniën.
Leiden 1811 (1815) – 1816 Na de Franse tijd begon Nederland weer belangstelling te krijgen voor de koloniën. Koning Willem I benoemde Reinwardt met dat doel voor ogen tot directeur van landbouwkundige aangelegenheden, wetenschappen en kunsten, en tot lid van de Koninklijke Commissie voor de Koloniën. In die hoedanigheid vertrok Caspar Reinwardt 29 oktober 1815 vanuit Texel naar Ned. Indie3), in gezelschap van onder anderen William Kent die na een tijdelijk contract tussen 1811 en 1815, in februari 1815 tot hortulanus in Leiden was benoemd. In de tuin staan dan ongeveer 3200 plantensoorten. In 1805 maakte C. H. Persoon een lijst, getiteld Synopsis plantarum. Reinwardt en Kent namen samen deel aan verschillende expedities vanaf 1816. Een jaar later adviseerde Reinwardt aan de koning een botanische tuin te stichten in Buitenzorg bij Batavia, zoals gebeurde in 1817.
Buitenzorg, Nederlandsch-Indië, 1817-1827 Na verscheidene wetenschappelijke verzamelreizen tussen 1817 en 1822 over Java en naar Timor, de Molukken en Celebes, keerde Reinwardt in 1822 terug naar Leiden waar hij in 1823 tot professor in de botanie werd benoemd.4) Uit de uitgegeven correspondentie van Reinwardt komt naar voren dat Kent financieel slecht voor zijn vrouw en kinderen in Leiden zorgde en ook lang niet altijd goed en voldoende werk afleverde. Het klimaat, vermoeidheid en ziektes speelden hem parten. Ook zou het kunnen dat botanisch verzamelen en de zorg voor nieuwe planten hem meer in het bloed zat dan belangstelling voor en verzamelen van tropische dieren. En dat laatste was ook hun opdracht. Tot opvolger van Reinwardt in Buitenzorg was intussen in 1823 dr. C. L. Blume benoemd. Hij beschikte over twee hortulani, James Hooper en William (II) Kent. Kent aanvaardde tenslotte in juni 1825 de functie van adjunct-inspecteur van de koffiecultuur voor het regentschap Limbangan (West-Java).5) Hij overleed aldaar 11 juli 1827. Uit het feit dat het plantengeslacht Kentia (een palm, zie ill.) en verschillende plantenspecies de naam van Kent dragen, mogen we afleiden dat zijn botanische kennis hoog werd aangeslagen.
Franeker 1834-1845; Groningen 1845-1863 William (III) Hendrik Kent werd in 1804 geboren in Harderwijk als zoon van William (II) Kent, de Kent die op dat moment in Harderwijk de functie van hortulanus vervulde, en Louisa Hendrika de Vries. Hij trouwde in Leiden 11 februari 1830 met Maria van der Vlugt. In 1833 nam hij de functie van meesterknecht van de Leidse hortus6) over van Jan Binnendijk, maar hij had meer in zijn mars. Toen de universiteit van Franeker in 1811 werd opgeheven op decreet van Napoleon, is er direct als compensatie een rijks atheneum gesticht en dit bleef bestaan tot 1845, met bijbehorende hortus. In 1812 werden er 293 planten in bakken en potten vanuit Franeker naar Groningen overgebracht. In Franeker was tot 1811 Arent Vlaskamp hortulanus, de broer van de overgrootvader van Gerrit Vlaskamp aan wie deze zomer (2014) een tentoonstelling in het Fries Museum was gewijd. Na Leiden is Willem (III) Hendrik Kent heel snel in Franeker te werk gesteld want zijn zoon William (IV) Kent werd in 1834 in Franeker geboren.7) Deze laatste trouwde in 1860 in Baarderadeel met Johanna Maria Tjepkema en bleef in de hortus werkzaam tot de sluiting van het atheneum. De laatste periode van zijn werkzame leven heeft William IV de post van hortulanus in Groningen vervuld. Hoe lang hij in deze stad de hortus heeft mogen leiden is mij onbekend, maar ik neem aan tot 1863, omdat zijn naam met dit jaartal op een gedenksteen staat, die is ingemetseld in de muur van de tegenwoordige hortus in Haren, Kerklaan 34.
De voorlopige conclusie van dit onderzoekje is dat minstens vier generaties Kent met de naam William (H.) Kent in Nederlandse botanische tuinen werkzaam zijn geweest, te weten in de horti botanici (medici) van Haarlem, Harderwijk, Leiden, Buitenzorg, Franeker en Groningen. William (II) Kent noemde zich naast hortulanus ook “Aanlegger van Engelse tuinen en bloemperken”. Wat een mooie conclusie. Het begint aardig op de Zochers, de Copijnen, de Van Lunterens, etc. te lijken. En dit is nog maar een begin. Wie pakt het op?
Carla Oldenburger 15 september 2014.
1) Ronald van Immerseel, Minder in tel en aanzien, en toch toch ook knap is eene Boleurs. De Haarlemse hortulanus Arent Bolleurs en zijn zoon Jan, Cascade Bulletin 19 (2010), nr.1. p. 33-45. 2) Cyclopaedia of Malesean Collectors (www.nationaalherbarium.nl/fmcollectors). 3) P.C. Molhuysen en P.J. Blok (red.), Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 4, Leiden 1918. 4) T. W. van Heiningen, The correspondence of Caspar Georg Carl Reinwardt, Den Haag, 2011; Andreas Weber. Hybrid Ambitions: Science, Governance, and Empire in the Career of Caspar G.C. Reinwardt (1773-1854). Leiden, 2012. 5) Colonial Collection (KIT). Leiden University Libraries. Encyclopaedie van Nederlandsch-Indië. 1 January 1896, p. 280. 6) Aktenummer 12, Collectie Archief van de ambtenaar van de burgerlijke stand Leiden, 1816 – 1928, Deel: 4821, Periode: 1830, Boek Huwelijken 1830. http://genbook.dordtenazoeker.nl/Overige%20Genealogie%C3%ABn/binnendijk_leiden.htm. 7) William Kent IV (geb. Franeker 27 juni 1834 – overl. ?). Getrouwd 12 juli 1860 in Baarderadeel met Johanna Maria Tjepkema (Dronrijp, 1838 – overleden (?).
Leo van der Meer leverde 22 sep 2014 meer gegevens aan:
26 augustus 1785 Verkoping in Haarlem. Willem Kent. (Opbrengst ƒ 358 – 5 – 4 NAH oud archief kast 31-254)
21 juni 1787 Oprechte Nederlandsche courant (Delpher) HAARLEM, den 16 Juny. Gepasseerde week by U Ed. in de Stad zynde, spraken wy onder anderen over de onbezonnenheid van het tekenen van Oranje-Requesten, en konden niet begrypen de mooglykheid, dat iemand bezield met een eerlyk hart, zich in de bresse konde stellen voor zulk eenen Willem den Vyfden, de bron van alle onheilen, daar ons Vaderland onder zucht; maar helaas! thans zien wy hier in onze Kwartieren onder Heemstede, eene Vrouwe, die zich daar toe door drift laat vervoeren; ik zeg drift, dewyl my verzekerd word, dat ze gantsch niet van natuurlyk verstand en oordeel onteloor is. Deze Vrouw is, Mevrouwe (“van haar zelf eene Juffrouw van der Hoeven, zuster van de Ex-Burgemeester en Raad van der Hoeven, te Rotterdam, hun Voorouderen worden in de GRONDWETTIGE HERSTELLING wegens geheime Deuren te Rotterdam, duidelyk genoeg aanstipt”) de Weduwe van den eerlyken, braven Menschen Vriend, den Heer JAN HOPE, in leven Raad en Schepen enz. enz. van de Stad Amsterdam, een man wanneer hy noch in leven was, onder het getal van de wezentlvke Vaderlanders, een plaats zou bekleed hebben; want hy konde geen onderdrukking noch ongerechtigheid dulden; dit was zyn Natuur! Deze Mevrouw heeft dan een Oranje – Request opgesteld, of laten opstellen; daar ze haar Tuinman William Kent, een Engelschman, (hier overal te Hillegom en te Haarlem bekend, en zelfs haar benadeeld) mede heeft rond gezonden, om te doen tekenen. Haar onnozele Werklieden, die naauwlyks weten wat een Request is, heeft ze zulks opgedrongen, en de genen die weigerden te tekenen, gecasseerd. Hier by heeft ze het niet laten berusten, te Heemstede is dit fraai stuk ook gepresenteerd, en de genen die zulk weigerden, alle met haar ongenade gedreigd. Wat dunkt U Ed. van zulk eene Vrouwe? steld ze haar drie Zoonen (Jongelingen van groote verwagting, Edel van inborst, om nuttig te zyn aan de zamenleving) niet bloot aan verachting van elk, die deze jonge Heeren niet byzonder kennen? My is zelfs voorgekomen, om dit Plan mede toe te schryven aan den waardigen Vaderlander, in zyn hart, en een der nuttigsten Menschen Vrienden die niets doet als goed, den Heer HENRY HOPE. Te meer noch, dewyl hy tot zyn geassociëerde gehad heeft, (doch ‘er zich direct van ontslagen) den ontrouwen en s1egten Hartsinck, welke, zo men zegt, het gantsche Capitaal van het Comptoir van HOPE en COMP., aan de Oranje-Calanten ter dispositie zou aangeboden hebben.
3 september 1789 Verkoping in Haarlem. Willem Kent, Jacob Hoofd, Juffr. Bosch en C. Buys. (Opbrengst ƒ 251 – 2 – 4 NAH oud archief kast 31-258)
19 maart 1799 Haerlemse Courant By WILLIAM KENT, Aanlegger van Engelsche Tuinen en Bloemperken, op de Groote Krogt te Haarlem, zyn te bekomen; Veelerlei fraaije BLOEMZAADEN, de 20 zoorten voor één Gulden. Waarvan de gedrukte Lysten by hem te bekomen zyn.
24 april 1800 Haerlemse Courant By WILLIAM KENT, Aanlegger van Engelsche Tuinen en Bloemperken, op de Krogt te Haarlem, zyn te bekomen veelerlei fraaije BLOEMZAADEN, de 20 zoorten voor een Gulden. Waarvan de gedrukte Lyst by hem te bekomen zyn.
22 november 1800 Haarlemse courant (Delpher) De ondergetekende maakt mits deezen bekend, dat zy de Zaad-Winkel van haar Broeder William Kent heeft overgenomen, verzoekt ieders gunst en recommandatie. Haarlem den 20 November 1800. Elisabeth Kent, Wed. Gysbert van der Horst.
3 februari 1801 Haarlemse courant (Delpher) Die iets te pretendeeren heeft van, of verschuldigt zyn, aan den Boedel van wylen ELISABETH KENT, Weduwe van wylen Gysbert van der Horst, onlangs binnen Haarlem in de Battejoristraat overleden; gelieven daarvan opgave of betalinge te doen aan Pieter de Vos, op-de Krayenhorstergragt te Haarlem voornoemt, uiterlyk met den laatsten Februari 1801.
Even geleden kreeg ik van mijn kleindochter een Whatsappje met de volgende vraag: “je moet me vanmiddag wel even wat vertellen over landgoed Broekbergen in Driebergen”, ervan uitgaande dat haar grootmoeder alles weet over alle buitenplaatsen in Nederland. Het enige wat ik van deze buitenplaats in Driebergen wist was dat ik er in Zocher-online één zin aan had gewijd, namelijk: “Bij naspeuringen komen we tot heden maar één naam als leerling [van Zocher sr.] tegen en dat is de naam van Christiaan George Breitensteyn uit Zeist (1788-1867), waarvan bekend is dat hij tussen 1815 en 1820 de landschappelijke aanleg van Dennenburg in Driebergen heeft ontworpen, evenals de landschappelijke aanleg op Broekbergen naast Dennenburg”.
Patricia Debie heeft onderzoek naar de tuinhistorie van Broekbergen gedaan. In het Rapport Ontwikkelingsvisie en waardestelling Buitenplaats Broekbergen (2009) staat te lezen dat Broekbergen in 1755 bestaat uit een “een fraaije en wel gestitueerde buijtenplaats genaamd Broekbergen, met sijne heerehuijzinge, koetshuijs, stallinge en tuinkamer, trekkast en verder getimmerte, broeituijn, moestuijnen, boomgaarden, en al het geen op dezelve aard en nagelvast is met vier en twintig morgen lands”. De eigenaar tot en met 1874 is de familie Van de Muelen. Vanaf 1875 tot 1996 heeft het huis dienst gedaan als klooster van de zusters Benedictinessen van de Altijddurende Aanbidding. Het huis is nu een beschermd monument.
Het onderzoek leverde drie ontwerpkaarten van Broekbergen op, en wel één uit 1789 (door Patrica genoemd de Rococo-periode, ik noem deze periode altijd liever de vooraankondiging van de landschapsstijl en mijd liever het woord Rococo), één uit de vroeg-landschappelijke periode (1812) en één uit de laat-landschappelijke periode (tweede helft 19de eeuw). De laatste is een ongesigneerd en ongedateerd ontwerp van Broekbergen dat volgens Patricia Debie een vroeg (ca. 1860) ontwerp van de hand van H. Copijn zou kunnen zijn, maar volgens ons toe te schrijven is aan Jan Copijn in samenwerking met zijn zoon H. Copijn.
De woorden die op het ontwerp staan geschreven zijn “Broekbergen” op het huis; “Mestvaalt” onder het rechter huis langs de zuidwest-grens van de buitenplaats; en “Peren Loop” tussen linker (tuinmans-?)huis en boomgaard. Dit is het pad naar de boomgaard waar appel-(met rond gebladerte) en perenbomen (met puntig gebladerte) staan aangegeven.
Een nadere analyse van dit ontwerp wordt in de vorm van een artikel door ons uitgewerkt in samenwerking met Ir. Lia Copijn-Schukking. Nadere aankondiging zal volgen bij publicatie.