Alle berichten van Carla Oldenburger

9. RK Begraafplaats Noordwijk en Maria Montessori

9. Buitenplaats Calorama, RK Begraafplaats en Maria Montessori (1870-1952)

Graf Maria Montessori (1870-1952) op de RK Begraafplaats te Noordwijk. Foto Marthy van Bohemen

in deze beschrijving in het kader van een serie voor Terebinth, vind ik het belangrijker de lezer te attenderen op het feit dat begraafplaatsen ook wel op delen van buitenplaatsen werden aangelegd en ook wil ik graag uw aandacht vragen op een wel heel bijzonder persoon die hier begraven ligt, Maria Montessori.

Op 21 juni jl. bezocht een groep van het Tuinhistorisch Genootschap Cascade de buitenplaats Calorama aan de Gooweg. We kregen een uitgebreide inleiding van Ir. Peter Verhoeff over de geschiedenis van de buitenplaats. Hierdoor werd het  ons al gauw duidelijk dat grote stukken van de plaats in de loop van de tijd verkocht zijn, o.a. de grond ten noordoosten van de tegenwoordige buitenplaats t.b.v. een RK Begraafplaats.

In de winter van 1887-1888 is de uitvoering gestart als werkverschaffingsproject. Uiteindelijk zijn de kapel en de begraafplaats in mei 1889 in gebruik genomen. In 1923 werd de begraafplaats uitgebreid, weer als werkverschaffingsproject, deze keer verricht door werkeloze vissers. Tussen de hoofdingang en de kapel staan in een cirkel twaalf grote beuken, ook wel de twaalf apostelen genoemd. Daarbinnen ligt het grafmonument voor de priesters van de parochie.

Tegen ‘de rug’ van het priestergraf is een bijzonder monument, gevormd door keitjes, waarop namen staan geschreven. Het is een gedenkplaats voor ongedoopte kinderen die vroeger (tot in de jaren zestig van de twintigste eeuw) volgens het katholieke geloof niet in gewijde aarde begraven mochten worden.

Vanaf de hoofdingang gezien rechts van het priestergraf is de laatste rustplaats van Maria Montessori. Zij is bekend vanwege de onderwijs-methode die zij ontwikkelde. Kinderen werd al vroeg geleerd hun eigen verantwoordelijkheid te dragen.  Maria is geboren in Italië en was de eerste vrouwelijke arts van dat land. In 1904 werd zij benoemd tot hoogleraar in de antropologie aan de Universiteit van Rome. Zij bekleedde die leerstoel tot 1916. Omstreeks 1934 verliet ze Italië, omdat dictator Mussolini de Montessorischolen liet sluiten. Ze ging in Spanje werken, waar de burgeroorlog in 1936 haar dwong ook dat land te verlaten. Zo kwam zij in Nederland terecht, in de Baarnse villa van de ouders van Ada Pierson, de latere echtgenote van de zoon van Maria. Na de Tweede Wereldoorlog speelde zij een belangrijke rol in de internationale verbreiding van de montessorimethode. Maria Montessori overleed onverwachts op 6 mei 1952 tijdens een verblijf in het vakantiehuis van de familie Pierson in Noordwijk. Daar werd ze ook begraven, overeenkomstig haar wens als wereldburgeres te worden begraven op de plaats waar zij stierf. Haar graf bestaat uit een gebogen muur met daarop aangegeven haar naam, daarboven drie symbolen, een Grieks kruis omgeven door een Alpha, en een Omega, voorstellende  naar ik denk Christus in eeuwigheid. Onder haar naam haar jaartallen en een Italiaanse tekst, die in het nederlands vertaald luidt:’ Ik vraag de lieve en machtige kinderen om samen met mij te bouwen aan de vrede in de mens en in de wereld’.

Voor de kapel, aan de linkerkant, liggen oude graven uit de beginperiode van de begraafplaats. Ze zijn duidelijk te herkennen aan de grote kruizen op de graven. Achter de kapel begint het jongste gedeelte van de begraafplaats. Hier staan veel moderne grafstenen, waarbij voldoende ruimte wordt gelaten aan een persoonlijke voorkeur van de familie.

Jenny Bierenbroodspot – Rudolph

Jenny Bierenbroodspot-Rudolph (1941-2023)

     Jenny Bierenbroodspot. Foto Walther Schoonenberg, 2019

Maandag 7 augustus jl. is heel plotseling mijn lieve monumenten-vriendin Jenny Bierenbroodspot overleden. Zij werd gisteren op haar lievelingsbegraafplaats De Nieuwe Ooster gecremeerd.  Omdat verschillende mensen mij aanspraken dat ik zo’n aardige en overzichtelijke ‘In Memoriam’ had geschreven (voor de website van Tuinhistorisch Genootschap Cascade),  niet vanuit de gebouwde-monumenten-wereld waarin zij gouden sporen heeft verdiend,  maar specifiek vanuit de ‘historische-tuinen-wereld’, wil ik deze toch ook nog maar op onze eigen website plaatsen. Bij deze.

Onbegrijpelijk, zo’n vitaal, opgewekt en altijd positief persoon. De Amsterdamse monumenten-wereld was en is nog steeds in shock. Ze was er juist zo trots op zo gezond te zijn, tenniste nog (zelfs competitie), fietste nog (valt niet mee in Amsterdam), en reed met het grootste gemak even naar Oost-Duitsland om bijvoorbeeld de tuinen van Muskau te bezoeken.
Jenny ging in 1961 sociale geografie in Amsterdam studeren en studeerde af in historische geografie. In de jaren zeventig kwam zij als vrijwilliger bij Heemschut op de redactie te werken. Daar kwam zij ook in contact met de NV Stadsherstel Amsterdam en de Stichting Diogenes (en de vrienden van deze stichting, de Ver. Vrienden Amsterdamse Binnenstad), beide instellingen begaan met de verloederde Amsterdamse binnenstad. Nog iets later, in 1980, kwam de Nederlandse Tuinenstichting tot stand, zich realiserende dat huis en tuin een eenheid vormen.

Als historisch geografe was zij zich al vroeg in de jaren zeventig bewust van de historische structuur van de stad Amsterdam. Zij ijverde toen (samen met Geurt Brinkgreve, oprichter van Stadsherstel en van St. Diogenes) voor het weer open graven van gedempte grachten en tegen het parkeren in keurtuinen (de tuin van het Huis Bartolotti was de aanleiding).

Jenny deed haar intrede in de Monumentenraad (later de Raad voor Cultuurbeheer en nog weer later de Raad voor Cultuur) begin jaren tachtig. Deze Raad is het wettelijke adviesorgaan van de regering en het parlement op het gebied van kunst, cultuur en media, en laat zich door tijdelijke commissies voorlichten over bepaalde onderwerpen. Jenny zat in de Raad en na enkele jaren trad zij ook toe tot de Raadscommissie Buitenplaatsen, die in 1978 was opgericht. De taak van de Raad was de minister te adviseren over de eventuele rijksbescherming van buitenplaatsen, op grond van nog aanwezige historische tuinontwerpen en -plattegronden en de waardering daarvan in het veld. Het was een taak waar de commissie tot 1996 mee bezig is geweest. Bijna alle buitenplaatsen in Nederland zijn toen bezocht en Jenny’s kennis en enthousiasme voor historische tuinen is toen ontstaan. Vanwege haar verdiensten voor de Raad voor Cultuur en voor Amsterdam werd Jenny in 1997 benoemd tot ridder in de Orde van Oranje Nassau.

        Burgemeester Schelto Patijn speldt Jenny de ridderorde op, 1997

In het spoor van de oprichting van bovengenoemde organen, werden na 1980 veel meer verenigingen en stichtingen tot bescherming van historische (tuin)architectuur opgericht, zoals het Cuypersgenootschap in 1984 (19de-eeuwse architectuur), Ver. Terebinth in 1986 (historische begraafplaatsen), St. Tuinhistorisch Genootschap Cascade in 1987 (historische tuinen en parken) en de Donderberggroep in 1993 (follies, vermaaksarchitectuur e.d.). Van alle is Jenny enthousiast en trouw lid geweest. Voor het Cuypersgenootschap heeft ze in de redactie van De Sluitsteen en van het Jaarboek gezeten; in die ‘functie’ zijn door haar onaflaatbare inzet (samen met anderen) onder meer de Posthoornkerk, de Vondelkerk en de Duif van de sloop gered. Ook speelde zij een belangrijke rol in het behoud van het Binnengasthuisterrein.

Na en naast haar nieuwe studie kunstgeschiedenis (1998-2007) bleven al deze mooie onderwerpen Jenny bezighouden. Het aantal ‘met anderen geredde’ gebouwen is niet te overzien. Ook schreef ze met Margriet de Roever het standaardwerk De Begraafplaatsen van Amsterdam, (2004).

Het enige initiatief dat niet gelukt is – maar dat lag niet aan Jenny – is de oprichting van het Nederlandse Tuinmuseum. Een stichting met die naam is wel opgericht en er is hard naar een ruimte gezocht (Huis Elswout, een schuur in het Vondelparken en kasteel Loenersloot hebben de revue gepasseerd), maar het was nog te vroeg en de in aanmerking komende instanties waren nog niet rijp voor dit idee. Een schone taak en geheel passend in de geest van Jenny is dus nog voor het Tuinhistorisch Genootschap Cascade weggelegd.

Tenslotte, haar familie was haar alles. Onze gedachten gaan uit naar haar kinderen en kleinkinderen en verdere familie, aan wie ze zoveel liefde heeft gegeven. Lieve Jenny, we zullen je missen.

Verder lezen? Zie o.a. de artikelen in het tijdschrift Binnenstad:

[Rapport inzake de demping van de stadswateren]  (1974) (PDF-bestand).
[Grachtentuinen of parkeerplaatsen?] (De Lamp 35, dec. 1975).
[Het Cuypers Genootschap] (Binnenstad 138, febr. 1993).
[Interview met Jenny Bierenbroodspot] (Binnenstad 245, maart 2011).
[De vroege waardering van het Binnengasthuis] (Binnenstad 301, febr. 2021.

8. Kerkhof St. Lambertuskerk Veghel

Kerkhof bij de Sint Lambertuskerk (ontwerp van P. J. H. Cuypers) met unieke calvarieberg.
De Calvarieberg op het kerkhof bij de Lambertuskerk
Deze serie van tien beschrijvingen over kerkhoven en begraafplaatsen wil de lezer ook attent maken op de vereniging Terebinth, die werd opgericht in 1986 en zich inzet voor het behoud van funerair erfgoed in Nederland. Behoud van en aandacht voor waardevolle begraafplaatsen en grafmonumenten staat daarbij voorop.
Dit kerkhof bij de St. Lambertuskerk heeft een hele bijzondere gave calvarieberg boven een aantal grafkelders, waar o.a.  jhr. Josephus Franciscus de Kuijper begraven ligt.
“Halverwege de negentiende eeuw beleefde het katholicisme in Zuid-Nederland een opbloei, die gelijktijdig plaatsvond met de toename van industrialisatie en handel. Dit zorgde op bepaalde plaatsen voor een economische opleving en de combinatie van beide gegevens leidde ertoe dat er in die tijd meer katholieke kerken werden gebouwd dan ooit tevoren. De bouwstijl voor religieuze gebouwen was overwegend neogotisch, zoals de neogotische kruisbasiliek, de Sint-Lambertuskerk van de bekende bouwmeester P.J.H. Cuypers, die tussen 1854 en 1863 te Veghel werd gebouwd. Ook aan de aanleg en versieringen van kerkhoven werd veel aandacht besteed.
Al vóór de bouw van de kerk van Cuypers lag er op deze huidige plaats, die besloten ligt tussen de kerk, het Franciscaner klooster en de congregatiekapel, een kerkhof.
In 1873 heeft er kennelijk een aantal veranderingen plaatsgevonden. Toen werd in elk geval één van de pronkstukken van de begraafplaats, een grafkelder met daarop een calvarieberg, naar de huidige locatie verplaatst. Dit monument, dat de berg Golgotha verbeeldt, met op de top Jezus hangend aan het kruis en daaromheen enkele bijbelse figuren, staat nu aan het eind van een eenvoudig padenkruis met in het midden een rondeel.
Tegenwoordig heeft men er vanaf het met vormbomen beplante middenpad vrij uitzicht op, aangezien de neogotische kapel, die vroeger in het midden stond, na verwoestingen in de Tweede Wereldoorlog niet werd herbouwd.
De calvarieberg, stamt al van vóór de bouw van de kerk. In 1852 werden, volgens bewaard gebleven aantekeningen, de stenen beelden vervaardigd door de gebroeders Goossens, beeldhouwers te ’s Hertogenbosch. De Christusfiguur in het midden is echter in gietijzer uitgevoerd, later witgelakt en steekt scherp af tegen de volwassen beuk erachter. Hij wordt geflankeerd door een stenen Maria en Johannes. Een eveneens stenen Maria Magdalena knielt aan de voet van het kruis. Aan de voet van de berg staan twee als Romeinen geklede mannen, voorstellende Judas gekleed als soldaat en de apostel Paulus als Romeins burger. Deze beelden stonden aanvankelijk hoger op de heuvel, direct naast de halfronde nis, waarin het vagevuur is uitgebeeld, met daarin brandende en kermende zielen, uitgevoerd in gepolychromeerde terracotta. Dit ongebruikelijke element verhoogt nog eens de smartelijkheid van het tafereel en maakt deze uitgebreide calvarieberg tot een unicum in Nederland.
De rest van de begraafplaats is op sobere wijze rechtlijnig verdeeld in vakken. Sommige graven zijn rijk versierd met beeldhouwwerk en ornamenten in smeedijzer.”

7. Algemene Begraafplaats Cauberg, Valkenburg (Li.)

Algemene Begraafplaats Cauberg, Valkenburg aan de Geul

De Vereniging Terebinth heeft haar laatste tijdschriftnummer Terebinth o.a. gewijd aan het Ereveld in Valkenburg.
De Slag om Valkenburg in de meidagen van 1940 duurde vier dagen lang en hierbij vonden 240 mensen de dood.  Wie waren ze, de jonge militairen die in het centrum van Valkenburg hun graf kregen? Dat wordt in Terebinth 2023, nr. 2 uiteengezet. 

Wij richten onze aandacht op een andere begraafplaats in Valkenburg, namelijk de Algemene Begraafplaats Cauberg.

Grafkelder van de familie Palmen. Foto RCE
“Aan de voet van de Cauberg ligt volgens de schrijver H.L. Kok van het boek ‘De geschiedenis van de laatste eer in Nederland’ de mooiste dodenakker van ons land. Behalve vanwege de bijzondere ligging op de helling van de Cauberg en het panoramische uitzicht vanaf het hoogste gedeelte, is de begraafplaats bijzonder vanwege de galerijgraven, die op Zuid-Europese wijze zijn uitgehouwen in de heuvel.
Het oudste deel van de begraafplaats dateert uit 1836.
Hier bevindt zich een grafkapel ontworpen door de in Roermond geboren architect P. J. H. Cuypers, de bekende bouwer van het Amsterdamse Centraal Station en het Rijksmuseum.
Vanaf het begin bleef één stuk grond ongewijd voor het begraven van ‘ongedoopten’ en nog altijd worden er hervormden, joden en niet-kerkelijken begraven.
Vanaf 1865 vonden de eerste uitbreidingen plaats. De galerijgraven werden vanaf 1935 uit de heuvel uitgehouwen.
Vroeger grensde de begraafplaats aan een dierentuin. Mogelijk is dit de reden waarom de beroemde circusdirecteur en dompteur Willy Georg Hagenbeck hier begraven ligt. De familie Hagenbeck speelde niet alleen een belangrijke rol in het temmen van wilde dieren, maar ook in de landschappelijke vormgeving van dierentuinen; in plaats van in kooien toonden zij het dier in een imitatielandschap gelijkend op dat waar het vandaan kwam. Het graf van Hagenbeck is te herkennen aan een reusachtige, uit marmer gehouwen ijsbeer en de inscriptie ‘Sein Herz gehört den Tieren’.”
IJsbeer op graf van W. G. Hagenbeck. Algemene begraafplaats aan de Geul. Foto www.drijehornick.nl

Redengevende omschrijving RCE:

Grafkelder van de Familie Palmen, met Neo-Romaanse elementen, gedateerd omstreeks 1883. De kelder vormt een van vier grafkelders op het kerkhof tegen de helling van de Couberg.

Symmetrische indeling frontgevel. Het toegepaste bouwmateriaal is mergel. Rondboogvormige gietijzeren deur in rondboogvormige omlijsting, geflankeerd door kleine boogvormige nissen. Aan bovenzijde deur plaquette met de tekst “Familie Begraafplaats van Notaris J.L. Palmen”.

Aan weerszijden van plaquette lauwerkransen in mergel. Frontgevel uitlopend in een horizontale afsluiting met boogfriesdecoratie en bekroond met een hardstenen kruis. In de frontgevel pilasters en hardstenen ornamenten.

Van het INTERIEUR zijn onder meer van belang: plafond met kruisribgewelven in baksteen; kelder afgedekt met houten luik met hierin grafnissen afgedekt met grafstenen.

Waardering: De grafkelder van de familie Palmen is van cultuurhistorische waarde als bijzondere uitdrukking van een geestelijke en typologische ontwikkeling. De grafkelder bezit architectuurhistorische waarde vanwege het belang voor de bovenregionale geschiedenis van de architectuur, de toepassing van mergel als bouwmateriaal en de ornamentiek. Ensemblewaarde ontleent de grafkelder aan de situering in de gravenwand op het het kerkhof tegen de helling van de Couberg en daarmee van betekenis voor het aanzien van dit deel van Valkenburg aan de Geul. De grafkelder is tenslotte van algemeen belang vanwege de architectonische gaafheid en de architectuurhistorische en typologische zeldzaamheid.

Over de firma Moerkoert en over neogotiek in de tuin.

Opvallende artikelen over tuinen, tuinarchitectuur en tuingeschiedenis.

Vandaag twee artikelen van Wim Meulenkamp die net zijn verschenen.

1. Wim Meulenkamp. ‘Ondernemer van kunstmatige grotwerken: de firma Moerkoert in cementrustiek’. Oud-Utrecht, Jg. 96 (augustus 2023), nr.4. p.17 t/m 21.

Rotspartij Julianapark, Utrecht.

In Wim’s eigen woorden gaat het hierover: ” In 1902 adverteerde de Utrechtse firma Moerkoert voor ‘Grot en Waterwerken, Tunnels, Bruggen, Ruïnes, enz.’   Hieruit spreekt een laatromantisch vocabulaire. Kunstmatige ruïnes en grotten waren toen al een hele tijd passé. Maar Moerkoert gebruikte een uiterst modern materiaal en hanteerde een destijds nog populaire stijl: de zogenaamde cementrustiek. Deze geheel veronachtzaamde stijl en het bijbehorende ambacht ontwikkelde zich in de tweede helft van de 19e eeuw en werd tot in de jaren 1920 gebruikt. Franciscus Johannes Moerkoert was de aanjager van de cementrustiek in Nederland.”

Een voorlopig resultaat van onderzoek over ‘cemetrustiek’, een decoratiekunst. Vader Benjamin en zoon Franciscus Johannes Moerkoert,  oorspronkelijk stukadoors  uit Utrecht werkten vanaf 1836 door heel Nederland. Er worden in dit artikel een hele serie uitgevoerde werken genoemd die door de Moerkoerts tot stand zijn gekomen, maar helaas tot heden zijn er niet veel meer van over. De meeste mensen nu herkennen deze kunstwerken niet meer, met het gevolg dat vele zijn afgebroken. Wel zijn er op enkele buitenplaatsen nog bruggen en rotsen en een enkele grot van de Moerkoerts bewaard gebleven, meestal op plaatsen waar Henri Copijn en zijn zoon Louis de tuin hadden ontworpen. Als we dus een Copijntuin tegenkomen is het extra opletten geblazen.

2. Wim Meulenkamp. Neogotische experimenten in de tuin. Het Buiten Jg. 5, nr. 14 (juli 2023), p. 28 t/m 32

Neogotische schijnkapel op buitenplaats Beeckestijn. Detail van de Plattegrondkaart van Beeckestijn door J. G. Michael, 1772.

Het artikel begint met te benoemen dat neogotiek niet erg gewild en bekend was in ons land tot ongeveer de jaren zeventig van de vorige eeuw. Wim is al jaren op zoek naar de oorsprong van deze stijl in Nederland en noemt als eerste ontwerper de in Zwitserland geboren Johann Heinrich Müntz, die (mede)verantwoordelijk was voor ontwerpen van o.a. Kew Gardens. In 1763 week hij uit naar Nederland en bleef daar tot 1777.  Hij zou heel goed de ontwerper geweest kunnen zijn van de schijnkapel op Beeckestijn (Velsen), want deze doet heel erg aan de stijl van Müntz denken. Dit dus i.t.t. de tot dusver genoemde ontwerper J. G. Michael, die de plattegrond van Beeckestijn tekende en daarom als eerste ontwerper van neogotische gebouwen in Nederland werd gezien.

Veel Nederlandse voorbeelden van vóór 1800 zijn niet aan te wijzen. Genoemd worden nog, naast enkele andere, de (helaas afgebroken) Willemstempel op Het Loo (1786) en de hermitage op Leyduin (1798). In den beginne werd de stijl dus voorzichtig toegepast op tuingebouwen,  daarna kunnen we omstreeks 1840 gaan denken aan de Zochers en de Van Lunterens en Roodbaard, en werden ook hele landhuizen in deze stijl gebouwd (bijv. De Schaffelaar) en pas daarna kwam Cuypers met zijn kerkgebouwen in zijn eigen neogotische stijl. Wim duidt tenslotte op het belang van onderzoek over Johann Müntz omdat hij  het is geweest die de stijl waarschijnlijk van Engeland naar ons land heeft overgebracht.

6. Algemene Begraafplaats Nieuw Valkeveen (Naarden)

Voor deze zesde aankondiging van een begraafplaats in het kader van een reeks begraafplaatsen noemen, omdat het bestuur van de Ver. Terebinth extra aandacht verdient, is gekozen voor een ontwerp van de tuinarchitect Dirk Frederik Tersteeg uit Naarden.
Algemene Begraafplaats aan de Valkeveenselaan te Naarden. Ontwerp D.F. Tersteeg, 1937. Speciale Collecties WUR
Toen de bestaande Algemene Begraafplaats aan de Rijksweg vol raakte en uitbreiding niet mogelijk was, werd in de gemeente Naarden uitgekeken naar een locatie voor een Nieuwe Algemene Begraafplaats. Deze werd gevonden direct ten zuiden van Oud Valkeveen tussen de Oud Huizerweg, de oude Zuiderzeedijk en de Valkeveenselaan.
Aanvankelijk maakte de gemeente-architect B. T. Deenik een eenvoudig ontwerp (1936) in architectonische stijl rond een as van symmetrie. Kennelijk was de gemeenteraad niet tevreden over dit ontwerp, zodat er werd besloten de Naardense tuinarchitect Dirk F. Tersteeg de opdracht te verlenen voor een alternatief ontwerp (1937).
In de omgeving van Het Gooi was Tersteeg bekend vanwege zijn vele villatuinen in de zogenaamde nieuwe (architectonische) tuinstijl. De meeste hiervan zijn helaas grotendeels verdwenen, zoals bijvoorbeeld de vroeger vlakbij de begraafplaats gelegen Tersteegtuinen bij de villa De Halte op de hoek van de Valkeveenselaan en de Naarderstraat en bij de villa aan de Valkeveenselaan  nr. 20.
De begraafplaats Nieuw Valkeveen was Tersteegs laatste grote werk. Zoals al zijn ontwerpen is de opzet ervan zuiver architectonisch. Het in een punt toelopende terrein heeft twee hoofdassen, die elkaar ontmoeten in een open ruimte, zoals kenmerkend voor Tersteegs parkontwerpen. Vanuit de aula en de indrukwekkende ingangslaan met hoog geboomte kijkt men over deze open ruimte langs de graven op een groep ceders. Men heeft dan nog niet de indruk een begraafplaats te bezoeken. Pas op het moment dat de weg zich splitst komen de grafvelden in zicht.
Het terrein werd in het kader van de werkverschaffing eerst geëgaliseerd. Daarna werd het project in fasen uitgevoerd.
Het laatste deel van het ontwerp, waar de as van symmetrie eindigt in een gemetseld bassin en een halfrond oplopend gazon, is nog niet gepland. Het geheel zal echter in de toekomst volgens Tersteegs oorspronkelijke ontwerp worden voltooid.
De begraafplaats heeft een naar binnen gericht karakter met een zware omlijsting van bomen rondom. Kleinere bomen in vormsnoei markeren de paden en kruispunten binnen het terrein. De rijen graven zijn onderling gescheiden door lage haagjes. Verder gebruikte Tersteeg veel eenjarige bloeiende planten en treurrozen. Hij was een voorstander van een zekere uniformiteit in de graven, iets wat de jongere generatie landschapsarchitecten zoals Bijhouwer, Dudok en Warnau nog verder zou doorvoeren.
Tersteeg vreesde dat romantische, pronkzuchtige graven de zorgvuldig opgebouwde, ingetogen parkachtige sfeer zouden verstoren. Hij maakte de opening in 1944 niet meer mee. In 1942 werd hij in Naarden begraven op de oude Algemene Begraafplaats. Restanten van Tersteegtuinen zijn in Naarden nog te vinden in de (niet opengestelde!) tuinen van Zuiderhof aan de Bollelaan en een kleine tuin aan de Thierensweg, die Tersteeg voor de bevriende familie Haverman ontwierp.
Uit: ‘Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur’, deel 3. Rotterdam, 1998.

5. Algemene Begraafplaats Crooswijk, rijksbeschermde begraafplaats. Ontwerpers P. Adams (1829), Leonard Springer (1911), J.T.P. Bijhouwer adviseur (vanaf ca. 1930)

Begraafplaatsen kunnen ook tot monument worden aangewezen, zoals bijvoorbeeld Zorgvliet en De Nieuwe Ooster in Amsterdam, de Algemene Begraafplaats Maastricht, Begraafplaats Soestbergen te Utrecht en vele andere. Leden van de Vereniging Terebinth dragen hun steentje bij om begraafplaatsen te beschermen, door onderzoek te verrichten naar de geschiedenis van de begraafplaats, door het leven van overledenen nader te onderzoeken en ook door het schoonmaken en restaureren van grafstenen.

Ontwerp Algemene Begraafplaats Crooswijk, nadat de uitbreiding van Leonard Springer is gerealiseerd. 1918. Speciale Collecties WUR

Op het terrein van begraafplaats Crooswijk lag oorspronkelijk een zestiende-eeuwse boerderij, Huis te Kroes genaamd, die in 1634 eigendom werd van Allard van der Duyn. Het huis werd ook wel Duifhuis genoemd; dit verwijst naar het oude ‘heerlijke recht’ om duiven te mogen houden. Van der Duyn vernieuwde het huis en legde er een plantage aan.
Jakob Kortebrant, 1747. Huis te Kroes. Stadsarchief Rotterdam
“Op een tekening van Jacob Kortebrant uit 1747 staat Huis te Kroes aan de noordzijde afgebeeld, met daarvoor een formele achttiende-eeuwse pleziertuin.
Aan het begin van de negentiende eeuw was het Huis te Kroes, dat inmiddels Crooswijck heette, een aangename buitenplaats aan de Rotte, getuige de regels die er op waren aangebracht: ‘Ik ben, dat is kort geseyt, Stadts cieraad ende vroolijkheyd’. Aan die vrolijkheid kwam echter een einde toen in 1828 de gemeente de buitenplaats met tuin, moestuin, singel, oprijlaan en bos kocht om er een begraafplaats aan te leggen. De noodzaak van de aanleg was het gevolg van het bekende Koninklijk Besluit uit 1827, waarbij was bepaald, dat om redenen van hygiëne, dorpen en steden met meer dan 1000 zielen hun doden per 1 januari 1829 moesten begraven op een begraafplaats buiten de stad. Zo werd Het Huis te Crooswijck, ondanks de slechte verbindingsweg met de stad, begraafplaats Crooswijk. Ontwerper van de begraafplaats was de stadsarchitect
Op een kaart van Rotterdam uit het begin van de twintigste  eeuw is de rechtlijnige aanleg goed te zien. De oevers van de Rotte en vooral de noordelijke lus langs de Rotte en de boezemkade zijn langs de gracht, die rondom de plaats loopt, beplant met bomen en heesterpartijen. Deze vormen een slingerende coulisse tegen de noordenwind.
Direct achter de ingangspoort ligt een carré van aan elkaar liggen de grafkelders, alle in dezelfde grijze, hardstenen uitvoering en daarbinnen een rotonde van grafkelders en hoog opgaande populieren. Links en rechts daarvan lopen twee evenwijdige lange lanen. Aan weerszijden van deze lanen liggen de grafvelden.
Nog maar ternauwernood voltooid, was de begraafplaats al volop in gebruik, aangezien Rotterdam geteisterd werd door een cholera-epidemie. Omdat de toegangsweg niet verhard was en door regen vaak onbegaanbaar, werden de doden met bootjes over de Binnenrotte aangevoerd. De eerst begravene was een 41-jarige arbeider, die zelf als zandkruier aan de aanleg had meegewerkt, onwetend van het feit dat hij er spoedig zelf begraven zou worden. Bij wijze van memento mori werd hij liggend in zijn lijkwade uitgehouwen in de neoclassicistische poort die vroeger de hoofdingang vormde. Deze poort werd eveneens ontworpen door Pieter Adams.
Oostelijk van het oude gedeelte werd de begraafplaats vanaf 1911 door L.A. Springer uitgebreid. Aanvankelijk was de opdracht aan L.P. Zocher verleend, maar Springer nam de opdracht van de bejaarde Zocher over. Tussen 1913 en 1915 werden een kapel, een kantoor en een ontvangstruimte gebouwd in de toen al als ouderwets geldende neo-renaissancestijl, naar ontwerp van de stadsarchitect Gijsbert Friedhoff.
De kapel met de indrukwekkende populierenlaan vormt de kern van een nieuwe aanleg in gemengde stijl. De ingang van de begraafplaats werd door Springer verplaatst van de oude neoclassicistische poort aan de Crooswijkse bocht naar een plaats aan de Kerkhoflaan, waar twee nieuwe poortgebouwtjes werden gebouwd, die aansloten bij de nieuwe architectuur. De lange lanen van Adams zette Springer in zijn ontwerp voort. Het meest oostelijke deel vertoont een sjabloonachtige landschapsstijl, maar is voor een begraafplaats ruim van opzet en parkachtig van sfeer. De duurdere graven zijn langs de paden gegroepeerd en de goedkopere liggen in rechte stroken daarbinnen.
De laatste grote uitbreiding vond plaats in de jaren dertig in noordelijke richting. Hier trad Jan Tijs Pieter Bijhouwer op als adviseur. Dit deel wordt van de rest gescheiden door de langgerekte waterpartij die om het hele oude gedeelte heen loopt en voorzien is van glooiende taluds met treurwilgen. Op het nieuwe deel is de indeling grotendeels rechtlijnig en efficiënter dan het oude gedeelte, dat nog de hiërarchische sfeer van een vijfklassen-begraafplaats uitademt.
De rustplaats wordt gedomineerd door monumentale bomen, waaronder een aantal bijzondere, zoals de 150 jaar oude beuk, een vleugelnoot, een hemelboom, een doodsbeenderenboom, een moerascipres en een metasequoia. In de oudere gedeelten staan veel typische begraafplaatsbomen, zoals verschillende treurbomen en de altijd groenblijvende gesnoeide hulstbomen (Ilex aquifolium). Sfeerbepalend zijn ook de bloesems en de fors uitgegroeide grove dennen. In de rust van de begraafplaats kunnen zich op oude, vooral op zachtere steensoorten bijzondere mossen ontwikkelen. Crooswijk neemt met zijn spontaan ontwikkelde collectie mossen en korstmossen een heel bijzondere plaats in. Bij een inventarisatie in 1986 werden er vierenveertig soorten bladmossen en vier verschillende soorten levermossen geïdentificeerd: een rijke verzameling, die eigenlijk alleen in bepaalde natuurgebieden kan worden aangetroffen. 
Bezienswaardige graven zijn de ‘erehoven’ van in de Tweede Wereldoorlog gesneuvelde soldaten en een aantal versierde monumenten van havenbaronnen en politici, zoals het graf van de oprichter van de SGP, Gerrit Hendrik Kersten, met daarop een opengeslagen stenen bijbel. Verder hebben op Crooswijk een aantal legendarische Rotterdammers hun laatste rustplaats gevonden, zoals de spreekwoordelijk oude Opoe Herfst die 107 jaar oud werd; de spion uit de Tweede Wereldoorlog, Christiaan Lindemans, alias ‘King Kong’ en ‘de Reus van Rotterdam’.
Begraafplaats Crooswijk is een beschermd Rijksmonument”.

Lees verder 5. Algemene Begraafplaats Crooswijk, rijksbeschermde begraafplaats. Ontwerpers P. Adams (1829), Leonard Springer (1911), J.T.P. Bijhouwer adviseur (vanaf ca. 1930)

4. Henri Copijn en Eduard Hoppe ontwerpen Nordfriedhof Düsseldorf

Begraafplaats Nordfriedhof Düsseldorf (1882)
Dit is al weer de vierde begraafplaats die we bekijken in verband met de vraag van Ver. Terebinth om nieuwe bestuursleden. Het Nordfriedhof  Düsseldorf werd in 1882 ontworpen.  Het is een uitgeschreven prijsvraag geweest, waarvoor Henri Copijn en Eduard Hoppe een ontwerp hebben gemaakt.
Het ontwerp van Copijn is hoofdzakelijk in landschapsstijl; dat van Hoppe duidelijk in gemengde stijl.
Over de familie Copijn is in 2014 een dik boek verschenen, daar is na  10 jaar misschien wel weer iets aan toe te voegen, maar het is een prachtig standaardwerk. Titel: Met levend materiaal. COPIJN 1763-2013. Tweehonderdvijftig jaar tuinlieden, boomkwekers boomverzorgers en tuin- en landschapsarchitecten. Geschreven door Mariëtte Kamphuis. Rotterdam, De Hef, 2014.

Copijn, H. Prijsvraagontwerp  Nordfriedhof  Düsseldorf, 1882. Ontwerp “Plan des Landschaftsgärtners H. Copijn in Groeneckan bei Utrecht”. Kleurenlitho Speciale Collecties WUR

De graven liggen in de open velden. Het ontwerp had net zo goed geschikt kunnen zijn als wandelpark, maar nu worden de open weiden ingevuld met graven gerangschikt langs gebogen lijnen. Toevallig is er ook een Duitstalige catalogus van de kwekerij van Copijn uit 1882-1883 bewaard gebleven bij de collectie kwekerscatalogi die bewaard wordt in Speciale Collecties WUR.
Men kan zich dus een beeld vormen welke planten in die tijd verhandeld en in de mode waren.
E. Hoppe. Eerste prijs-ontwerp Begraafplaats Düsseldorf, 1882. Kleurenlitho. Speciale Collecties WUR
Maar de prijsvraag werd gewonnen door Eduard Hoppe. Zijn ontwerp wordt gekarakteriseerd door een monumentaal gedeelte, waarbij de graven in een compact gedeelte, in de vorm van een groot kruis, zijn gerangschikt. De rest van de ruimte die beschikbaar was heeft Hoppe als  ‘parmantigen Friedhof’ ingericht.
In Duitsland zag men aan het eind van de 19de eeuw (in Nederland pas halverwege de twintigste eeuw) begraafplaatsen al als wandelpark en die opvatting komt in dit ontwerp wel exclusief naar voren.
Grafsteen van Eduard Hoppe, en waarschijnlijk zijn dochter en zijn vrouw op Friedhof Zehlendorf, Berlin

3. Begraafplaats Westerbork (Dr.)

3. Begraafplaats Westerbork

Dit Bericht maakt deel uit van een serie over begraafplaatsen,  omdat de Vereniging Terebinth wat extra aandacht verdient. Bestuursleden gevraagd! Tegelijkertijd willen we met enige berichten aandacht vragen voor onbekende begraafplaatsen en onbekende tuinarchitecten die begraafplaatsen vorm hebben gegeven. In dt geval gaat het nu eens niet om de tuinarchitecten Jan Zocher of Leonard Springer, maar om de Groningse tuinarchitect Jan Vroom Jr., (1893-1958 ), als ontwerper van de begraafplaats in Westerbork.

Ontwerp Begraafplaats Westerbork. Jan Vroom, 1946. Deze begraafplaats vertoont delen in landschappelijke stijl en geometrische stijl. Speciale Collecties WUR
Uitbreidingsplan begraafplaats Westerbork, schaal 1 : 500.
Jan Vroom, 1951. Speciale Collecties WUR
Jan Vroom jr. werd in 1893 geboren in Glimmen. Om zich te bekwamen in het familieberoep tuinarchitect volgde hij een opleiding aan de tuinbouwschool in Frederiksoord. Door een oogziekte van zijn vader moest hij deze opleiding echter al na een jaar afbreken om diens werk als tuinarchitect over te nemen. Om zeker te zijn van een tijdige levering van goed plantmateriaal begon Jan Vroom jr. in 1919 een eigen kwekerij, ‘Bonte Hoek’. Het werd nu ook mogelijk om de ontworpen tuinen in eigen beheer te gaan uitvoeren. Hij ontwierp vele particuliere tuinen en ook de groenaanleg bij een groot aantal inrichtingen, ziekenhuizen en bejaardenhuizen in geheel Nederland en hij werkte aan uitbreidingsplannen van diverse gemeenten, waaronder Stadskanaal en Drachten. Na zijn overlijden in 1958 werd het bedrijf voortgezet door zijn zoons die het in 1968 opdeelden in kwekerij ‘Bonte Hoek’, uitvoeringsbedrijf ‘De Punt’ en ‘Tuin- en landschapsarchitectenbureau Vroom’ (opgeheven in het midden van de jaren ’80).
Het kamp Westerbork werd door de Nederlandse regering in 1939 gebouwd als Centraal Vluchtelingenkamp Westerbork om Joodse vluchtelingen uit Duitsland op te vangen. Ruim twee jaar na het begin van de Duitse bezetting, op 1 juli 1942, namen de nazi’s het kamp over, waarna Westerbork functioneerde als doorgangskamp.
Hoewel iedereen weet dat de meeste Nederlandse Joden via het doorgangskamp Westerbork werden vervoerd naar Auschwitz, Sobibor, Theresienstadt en Bergen-Belsen, zijn er toch ook Joden begraven op deze gemeentelijke begraafplaats in Westerbork. 

2. Oude Begraafplaats Zutphen. Ontwerp J.D. Zocher jr.

Omdat de Vereniging Terebinth zich in zwaar weer bevindt vanwege het ontbreken van bestuursleden (voorzitter, secretaris en penningmeester gevraagd) leek het ons bureau een goed idee juist nu wat extra aandacht te schenken aan  historische begraafplaatsen. De beschrijvingen zijn goeddeels overgenomen uit de ‘Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur’ (4 delen, 1995-2000), grotendeels van eigen hand.
20 juli jl. zijn we deze  begraafplaatsenreeks gestart met de begraafplaats Zuilen in Breda..  We zullen aandacht vragen voor de geschiedenis van 10 heel verschillende begraafplaatsen.
Hendrik Spies (1775-1841), Begraafplaats Zutphen van J.D. Zocher jr. met houten poortgebouw, 1830 (coll. Stedelijk Museum Zutphen)
In 1827 werd bij Koninklijk Besluit bepaald dat gemeenten met meer dan 1000 zielen per 1 januari 1829 over een begraafplaats buiten de bebouwde kom moesten beschikken, waarmee een einde zou komen aan de onhygiënische gewoonte van het begraven in kerken en op kerkhoven binnen de stad. Zo zag ook de gemeente Zutphen zich genoodzaakt uit te zien naar een geschikt terrein voor de aanleg van een algemene begraafplaats. Dit werd gevonden aan de weg naar Warnsveld, even buiten de vesting, op het voormalige Galileënkamp aan het riviertje de Berkel. Als ontwerper werd J.D. Zocher jr. aangetrokken. Van het ontwerp zijn geen tekeningen of beschrijvingen bewaard gebleven. Opmerkelijk is de korte tijd waarin het plan tot stand kwam: tussen het verlenen van de opdracht en de aanbesteding lagen slechts elf dagen.
Zocher maakte, getrouw aan zijn stijl voor parkontwerpen, een aanleg in landschapsstijl. Hiervoor werden enkele slingerende waterlopen gegraven, waarbij de grond werd gebruikt om het terrein op te hogen, zodat enerzijds geen gevaar voor wateroverlast bestond en anderzijds de voor Zocher zo typerende glooiende belijningen werden verkregen.
Het rooms-katholieke gedeelte kwam op een apart ‘eiland’ te liggen, dat aanvankelijk nog alleen toegankelijk was via de algemene ingang met het eenvoudige houten, classicistische poortgebouw. Aan het eind van de negentiende eeuw werd, na veel geharrewar, de dam tussen beide begraafplaatsen geslecht en kreeg het katholieke gedeelte een eigen ingang met een,  minder in de stijl van Zocher passend, bakstenen poortgebouw. De begraafplaats heeft het typisch romantische karakter van een park, dat weliswaar gewijd is aan de overledenen, maar waarbij de visuele belevenis van de wandelaar en de continuïteit van het landschap een even voorname rol spelen. Zocher had de begraafplaats zelfs opgenomen in een van zijn kenmerkende Arcadische wandelingen, doordat hij de begraafplaats via een met bomen en heesters aangekleed pad verbond met de Lunetten van Coehoorn, de vestingwerken, die werden omgevormd tot het Sidneypark, het Slingerbos en het Coenenspark. Ook op de begraafplaats zelf grepen natuur en grafmonumenten terug naar de sfeer van het in de oudheid bezongen landschap van Arcadië.
Bomen die treurnis uitdrukken, zoals de treurwilg, de treures en de treurberk, zijn er gecombineerd met donkere heesters en coniferen. Hiertussen lichten als contrast de grafmonumenten op, die naar voorbeeld van de klassieken vormgegeven zijn met zuiltjes, timpanen en obelisken. In 1933 en in 1941 werd, ten westen van het door Zocher ontworpen deel, op een nieuw aangelegd eiland, in twee fasen een uitbreiding gerealiseerd. Dit eiland kreeg eveneens een landschappelijke vorm, maar is veel zakelijker ingericht, met dicht op elkaar lopende paden, waarlangs dubbel begraven kan worden. De monumenten, waaronder een burger- en een militair oorlogsmonument, zijn moderner van karakter en ook de beplanting is bonter en minder dramatisch dan in het deel van Zocher. Van de oorspronkelijke wandeling van de begraafplaats, langs de tot verdedigingslinie omgevormde Berkel naar de voormalige Lunetten, is het deel rond de begraafplaats nog ongewijzigd. De begraafplaats zelf is ook nog in tact, al zijn de bomen zodanig uitgegroeid dat door een grotere schaduwwerking een deel van de vermoedelijk door Zocher gebruikte heesters als sneeuwbes, sering, gouden regen en Gelderse roos het veld heeft moeten ruimen.