Categoriearchief: Architectuur

10. Erebegraafplaats Bloemendaal / Overveen aan de Zeeweg

10. Erebegraafplaats aan de Zeeweg te Bloemendaal / Overveen. Ontwerpers Gerard Holte en Auke Komter

Dit is de laatste begraafplaats die ik bespreek uit de serie van 10 beschrijvingen, gemaakt om de aandacht van lezers te trekken, in verband met een groot bestuursleden-tekort bij de Ver. Terebinth. Hopelijk zullen enige mensen na deze serie de gelederen van Terebinth willen gaan versterken.

Plattegrond (boven) en vogelvlucht (beneden) van Erebegraafplaats Bloemendaal / Overveen

Aan de Zeeweg -naar ontwerp van de tuinarchitect Leonard Springer-, in de duinen van Bloemendaal, ligt een stemmingsvolle begraafplaats met 373 graven van verzetsmensen uit de Tweede Wereldoorlog. De vlakke plattegrond van de begraafplaats golft niet mee met het duinlandschap, maar lijkt als het ware hierin uitgehouwen te zijn. Het ontwerp is van de architecten Gerard H.M. Holt en Auke Komter. Beiden behoren tot de moderne stroming in de architectuur. Komter was onder anderen leerling van Le Corbusier. De gedenkstenen liggen in ongelijke vierkante of langgerekte vakken met lage beplanting, die zijn omzoomd door een natuurstenen bestrating. De gehele begraafplaats is ommuurd met een lage muur. Als steensoort werd Maulbronner zandsteen gebruikt, harmoniërend met de zachtgele kleur van de duinen. De partij was afkomstig van het niet-gebouwde museum dat op de Hoge Veluwe, het landgoed van het echtpaar Kröller-Müller, gebouwd zou worden. Alle stenen zijn liggend en gelijkvormig. Nergens zijn ornamenten aangebracht. Men heeft hiermee tot uitdrukking gebracht dat in het verzet allen hetzelfde doel nastreefden en dat de dood ten slotte ook allen gelijkmaakt. In een bronzen urn, ontworpen door L.O. Wenckenbach bevindt zich as van de stoffelijke overschotten van gefusilleerden, afkomstig uit het crematorium te Driehuis-Westerveld en uit de verbrandingsoven van het concentratiekamp Vught.

Als adviseur voor de beplantingen, traden Jan Thijs Pieter Bijhouwer en Lous van Koolwijk – van Weydom Claterbos op. Men vulde de vakken met voornamelijk laagblijvende beplanting van bodenbedekkers en andere vaste planten en grassen, zoveel mogelijk afgestemd op de schrale duingrond. Deze beplanting werd echter verwaarloosd en in 1967 werd de Erebegraafplaats geheel opnieuw beplant door de Heidemij.

De luidklok dateert uit het jaar 1647 en is afkomstig van het voormalige Bloemendaalse raadhuis te Overveen. De tekst op de in 1953 onthulde herdenkingsplaten is van de verzetsstrijder H.M. van Randwijk. In de duinen zijn nog vijf belangrijke vindplaatsen van gefusilleerden gemarkeerd. Bekende verzetsstrijders, die hier begraven werden, zijn: Jannetje Johanna Schaft ‘Het meisje met het rode haar’, de enige vrouw die door de Duitsers werd geëxecuteerd en Gerrit Jan van der Veen.

Voor meer beschrijvingen van begraafplaatsen en kerkhoven in Nederland, zie ook:

Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur, 4 delen, Rotterdam 1995-2000 / Carla Oldenburger-Ebbers e.a.

 

Jenny Bierenbroodspot – Rudolph

Jenny Bierenbroodspot-Rudolph (1941-2023)

     Jenny Bierenbroodspot. Foto Walther Schoonenberg, 2019

Maandag 7 augustus jl. is heel plotseling mijn lieve monumenten-vriendin Jenny Bierenbroodspot overleden. Zij werd gisteren op haar lievelingsbegraafplaats De Nieuwe Ooster gecremeerd.  Omdat verschillende mensen mij aanspraken dat ik zo’n aardige en overzichtelijke ‘In Memoriam’ had geschreven (voor de website van Tuinhistorisch Genootschap Cascade),  niet vanuit de gebouwde-monumenten-wereld waarin zij gouden sporen heeft verdiend,  maar specifiek vanuit de ‘historische-tuinen-wereld’, wil ik deze toch ook nog maar op onze eigen website plaatsen. Bij deze.

Onbegrijpelijk, zo’n vitaal, opgewekt en altijd positief persoon. De Amsterdamse monumenten-wereld was en is nog steeds in shock. Ze was er juist zo trots op zo gezond te zijn, tenniste nog (zelfs competitie), fietste nog (valt niet mee in Amsterdam), en reed met het grootste gemak even naar Oost-Duitsland om bijvoorbeeld de tuinen van Muskau te bezoeken.
Jenny ging in 1961 sociale geografie in Amsterdam studeren en studeerde af in historische geografie. In de jaren zeventig kwam zij als vrijwilliger bij Heemschut op de redactie te werken. Daar kwam zij ook in contact met de NV Stadsherstel Amsterdam en de Stichting Diogenes (en de vrienden van deze stichting, de Ver. Vrienden Amsterdamse Binnenstad), beide instellingen begaan met de verloederde Amsterdamse binnenstad. Nog iets later, in 1980, kwam de Nederlandse Tuinenstichting tot stand, zich realiserende dat huis en tuin een eenheid vormen.

Als historisch geografe was zij zich al vroeg in de jaren zeventig bewust van de historische structuur van de stad Amsterdam. Zij ijverde toen (samen met Geurt Brinkgreve, oprichter van Stadsherstel en van St. Diogenes) voor het weer open graven van gedempte grachten en tegen het parkeren in keurtuinen (de tuin van het Huis Bartolotti was de aanleiding).

Jenny deed haar intrede in de Monumentenraad (later de Raad voor Cultuurbeheer en nog weer later de Raad voor Cultuur) begin jaren tachtig. Deze Raad is het wettelijke adviesorgaan van de regering en het parlement op het gebied van kunst, cultuur en media, en laat zich door tijdelijke commissies voorlichten over bepaalde onderwerpen. Jenny zat in de Raad en na enkele jaren trad zij ook toe tot de Raadscommissie Buitenplaatsen, die in 1978 was opgericht. De taak van de Raad was de minister te adviseren over de eventuele rijksbescherming van buitenplaatsen, op grond van nog aanwezige historische tuinontwerpen en -plattegronden en de waardering daarvan in het veld. Het was een taak waar de commissie tot 1996 mee bezig is geweest. Bijna alle buitenplaatsen in Nederland zijn toen bezocht en Jenny’s kennis en enthousiasme voor historische tuinen is toen ontstaan. Vanwege haar verdiensten voor de Raad voor Cultuur en voor Amsterdam werd Jenny in 1997 benoemd tot ridder in de Orde van Oranje Nassau.

        Burgemeester Schelto Patijn speldt Jenny de ridderorde op, 1997

In het spoor van de oprichting van bovengenoemde organen, werden na 1980 veel meer verenigingen en stichtingen tot bescherming van historische (tuin)architectuur opgericht, zoals het Cuypersgenootschap in 1984 (19de-eeuwse architectuur), Ver. Terebinth in 1986 (historische begraafplaatsen), St. Tuinhistorisch Genootschap Cascade in 1987 (historische tuinen en parken) en de Donderberggroep in 1993 (follies, vermaaksarchitectuur e.d.). Van alle is Jenny enthousiast en trouw lid geweest. Voor het Cuypersgenootschap heeft ze in de redactie van De Sluitsteen en van het Jaarboek gezeten; in die ‘functie’ zijn door haar onaflaatbare inzet (samen met anderen) onder meer de Posthoornkerk, de Vondelkerk en de Duif van de sloop gered. Ook speelde zij een belangrijke rol in het behoud van het Binnengasthuisterrein.

Na en naast haar nieuwe studie kunstgeschiedenis (1998-2007) bleven al deze mooie onderwerpen Jenny bezighouden. Het aantal ‘met anderen geredde’ gebouwen is niet te overzien. Ook schreef ze met Margriet de Roever het standaardwerk De Begraafplaatsen van Amsterdam, (2004).

Het enige initiatief dat niet gelukt is – maar dat lag niet aan Jenny – is de oprichting van het Nederlandse Tuinmuseum. Een stichting met die naam is wel opgericht en er is hard naar een ruimte gezocht (Huis Elswout, een schuur in het Vondelparken en kasteel Loenersloot hebben de revue gepasseerd), maar het was nog te vroeg en de in aanmerking komende instanties waren nog niet rijp voor dit idee. Een schone taak en geheel passend in de geest van Jenny is dus nog voor het Tuinhistorisch Genootschap Cascade weggelegd.

Tenslotte, haar familie was haar alles. Onze gedachten gaan uit naar haar kinderen en kleinkinderen en verdere familie, aan wie ze zoveel liefde heeft gegeven. Lieve Jenny, we zullen je missen.

Verder lezen? Zie o.a. de artikelen in het tijdschrift Binnenstad:

[Rapport inzake de demping van de stadswateren]  (1974) (PDF-bestand).
[Grachtentuinen of parkeerplaatsen?] (De Lamp 35, dec. 1975).
[Het Cuypers Genootschap] (Binnenstad 138, febr. 1993).
[Interview met Jenny Bierenbroodspot] (Binnenstad 245, maart 2011).
[De vroege waardering van het Binnengasthuis] (Binnenstad 301, febr. 2021.

7. Algemene Begraafplaats Cauberg, Valkenburg (Li.)

Algemene Begraafplaats Cauberg, Valkenburg aan de Geul

De Vereniging Terebinth heeft haar laatste tijdschriftnummer Terebinth o.a. gewijd aan het Ereveld in Valkenburg.
De Slag om Valkenburg in de meidagen van 1940 duurde vier dagen lang en hierbij vonden 240 mensen de dood.  Wie waren ze, de jonge militairen die in het centrum van Valkenburg hun graf kregen? Dat wordt in Terebinth 2023, nr. 2 uiteengezet. 

Wij richten onze aandacht op een andere begraafplaats in Valkenburg, namelijk de Algemene Begraafplaats Cauberg.

Grafkelder van de familie Palmen. Foto RCE
“Aan de voet van de Cauberg ligt volgens de schrijver H.L. Kok van het boek ‘De geschiedenis van de laatste eer in Nederland’ de mooiste dodenakker van ons land. Behalve vanwege de bijzondere ligging op de helling van de Cauberg en het panoramische uitzicht vanaf het hoogste gedeelte, is de begraafplaats bijzonder vanwege de galerijgraven, die op Zuid-Europese wijze zijn uitgehouwen in de heuvel.
Het oudste deel van de begraafplaats dateert uit 1836.
Hier bevindt zich een grafkapel ontworpen door de in Roermond geboren architect P. J. H. Cuypers, de bekende bouwer van het Amsterdamse Centraal Station en het Rijksmuseum.
Vanaf het begin bleef één stuk grond ongewijd voor het begraven van ‘ongedoopten’ en nog altijd worden er hervormden, joden en niet-kerkelijken begraven.
Vanaf 1865 vonden de eerste uitbreidingen plaats. De galerijgraven werden vanaf 1935 uit de heuvel uitgehouwen.
Vroeger grensde de begraafplaats aan een dierentuin. Mogelijk is dit de reden waarom de beroemde circusdirecteur en dompteur Willy Georg Hagenbeck hier begraven ligt. De familie Hagenbeck speelde niet alleen een belangrijke rol in het temmen van wilde dieren, maar ook in de landschappelijke vormgeving van dierentuinen; in plaats van in kooien toonden zij het dier in een imitatielandschap gelijkend op dat waar het vandaan kwam. Het graf van Hagenbeck is te herkennen aan een reusachtige, uit marmer gehouwen ijsbeer en de inscriptie ‘Sein Herz gehört den Tieren’.”
IJsbeer op graf van W. G. Hagenbeck. Algemene begraafplaats aan de Geul. Foto www.drijehornick.nl

Redengevende omschrijving RCE:

Grafkelder van de Familie Palmen, met Neo-Romaanse elementen, gedateerd omstreeks 1883. De kelder vormt een van vier grafkelders op het kerkhof tegen de helling van de Couberg.

Symmetrische indeling frontgevel. Het toegepaste bouwmateriaal is mergel. Rondboogvormige gietijzeren deur in rondboogvormige omlijsting, geflankeerd door kleine boogvormige nissen. Aan bovenzijde deur plaquette met de tekst “Familie Begraafplaats van Notaris J.L. Palmen”.

Aan weerszijden van plaquette lauwerkransen in mergel. Frontgevel uitlopend in een horizontale afsluiting met boogfriesdecoratie en bekroond met een hardstenen kruis. In de frontgevel pilasters en hardstenen ornamenten.

Van het INTERIEUR zijn onder meer van belang: plafond met kruisribgewelven in baksteen; kelder afgedekt met houten luik met hierin grafnissen afgedekt met grafstenen.

Waardering: De grafkelder van de familie Palmen is van cultuurhistorische waarde als bijzondere uitdrukking van een geestelijke en typologische ontwikkeling. De grafkelder bezit architectuurhistorische waarde vanwege het belang voor de bovenregionale geschiedenis van de architectuur, de toepassing van mergel als bouwmateriaal en de ornamentiek. Ensemblewaarde ontleent de grafkelder aan de situering in de gravenwand op het het kerkhof tegen de helling van de Couberg en daarmee van betekenis voor het aanzien van dit deel van Valkenburg aan de Geul. De grafkelder is tenslotte van algemeen belang vanwege de architectonische gaafheid en de architectuurhistorische en typologische zeldzaamheid.

Over de firma Moerkoert en over neogotiek in de tuin.

Opvallende artikelen over tuinen, tuinarchitectuur en tuingeschiedenis.

Vandaag twee artikelen van Wim Meulenkamp die net zijn verschenen.

1. Wim Meulenkamp. ‘Ondernemer van kunstmatige grotwerken: de firma Moerkoert in cementrustiek’. Oud-Utrecht, Jg. 96 (augustus 2023), nr.4. p.17 t/m 21.

Rotspartij Julianapark, Utrecht.

In Wim’s eigen woorden gaat het hierover: ” In 1902 adverteerde de Utrechtse firma Moerkoert voor ‘Grot en Waterwerken, Tunnels, Bruggen, Ruïnes, enz.’   Hieruit spreekt een laatromantisch vocabulaire. Kunstmatige ruïnes en grotten waren toen al een hele tijd passé. Maar Moerkoert gebruikte een uiterst modern materiaal en hanteerde een destijds nog populaire stijl: de zogenaamde cementrustiek. Deze geheel veronachtzaamde stijl en het bijbehorende ambacht ontwikkelde zich in de tweede helft van de 19e eeuw en werd tot in de jaren 1920 gebruikt. Franciscus Johannes Moerkoert was de aanjager van de cementrustiek in Nederland.”

Een voorlopig resultaat van onderzoek over ‘cemetrustiek’, een decoratiekunst. Vader Benjamin en zoon Franciscus Johannes Moerkoert,  oorspronkelijk stukadoors  uit Utrecht werkten vanaf 1836 door heel Nederland. Er worden in dit artikel een hele serie uitgevoerde werken genoemd die door de Moerkoerts tot stand zijn gekomen, maar helaas tot heden zijn er niet veel meer van over. De meeste mensen nu herkennen deze kunstwerken niet meer, met het gevolg dat vele zijn afgebroken. Wel zijn er op enkele buitenplaatsen nog bruggen en rotsen en een enkele grot van de Moerkoerts bewaard gebleven, meestal op plaatsen waar Henri Copijn en zijn zoon Louis de tuin hadden ontworpen. Als we dus een Copijntuin tegenkomen is het extra opletten geblazen.

2. Wim Meulenkamp. Neogotische experimenten in de tuin. Het Buiten Jg. 5, nr. 14 (juli 2023), p. 28 t/m 32

Neogotische schijnkapel op buitenplaats Beeckestijn. Detail van de Plattegrondkaart van Beeckestijn door J. G. Michael, 1772.

Het artikel begint met te benoemen dat neogotiek niet erg gewild en bekend was in ons land tot ongeveer de jaren zeventig van de vorige eeuw. Wim is al jaren op zoek naar de oorsprong van deze stijl in Nederland en noemt als eerste ontwerper de in Zwitserland geboren Johann Heinrich Müntz, die (mede)verantwoordelijk was voor ontwerpen van o.a. Kew Gardens. In 1763 week hij uit naar Nederland en bleef daar tot 1777.  Hij zou heel goed de ontwerper geweest kunnen zijn van de schijnkapel op Beeckestijn (Velsen), want deze doet heel erg aan de stijl van Müntz denken. Dit dus i.t.t. de tot dusver genoemde ontwerper J. G. Michael, die de plattegrond van Beeckestijn tekende en daarom als eerste ontwerper van neogotische gebouwen in Nederland werd gezien.

Veel Nederlandse voorbeelden van vóór 1800 zijn niet aan te wijzen. Genoemd worden nog, naast enkele andere, de (helaas afgebroken) Willemstempel op Het Loo (1786) en de hermitage op Leyduin (1798). In den beginne werd de stijl dus voorzichtig toegepast op tuingebouwen,  daarna kunnen we omstreeks 1840 gaan denken aan de Zochers en de Van Lunterens en Roodbaard, en werden ook hele landhuizen in deze stijl gebouwd (bijv. De Schaffelaar) en pas daarna kwam Cuypers met zijn kerkgebouwen in zijn eigen neogotische stijl. Wim duidt tenslotte op het belang van onderzoek over Johann Müntz omdat hij  het is geweest die de stijl waarschijnlijk van Engeland naar ons land heeft overgebracht.

5. Algemene Begraafplaats Crooswijk, rijksbeschermde begraafplaats. Ontwerpers P. Adams (1829), Leonard Springer (1911), J.T.P. Bijhouwer adviseur (vanaf ca. 1930)

Begraafplaatsen kunnen ook tot monument worden aangewezen, zoals bijvoorbeeld Zorgvliet en De Nieuwe Ooster in Amsterdam, de Algemene Begraafplaats Maastricht, Begraafplaats Soestbergen te Utrecht en vele andere. Leden van de Vereniging Terebinth dragen hun steentje bij om begraafplaatsen te beschermen, door onderzoek te verrichten naar de geschiedenis van de begraafplaats, door het leven van overledenen nader te onderzoeken en ook door het schoonmaken en restaureren van grafstenen.

Ontwerp Algemene Begraafplaats Crooswijk, nadat de uitbreiding van Leonard Springer is gerealiseerd. 1918. Speciale Collecties WUR

Op het terrein van begraafplaats Crooswijk lag oorspronkelijk een zestiende-eeuwse boerderij, Huis te Kroes genaamd, die in 1634 eigendom werd van Allard van der Duyn. Het huis werd ook wel Duifhuis genoemd; dit verwijst naar het oude ‘heerlijke recht’ om duiven te mogen houden. Van der Duyn vernieuwde het huis en legde er een plantage aan.
Jakob Kortebrant, 1747. Huis te Kroes. Stadsarchief Rotterdam
“Op een tekening van Jacob Kortebrant uit 1747 staat Huis te Kroes aan de noordzijde afgebeeld, met daarvoor een formele achttiende-eeuwse pleziertuin.
Aan het begin van de negentiende eeuw was het Huis te Kroes, dat inmiddels Crooswijck heette, een aangename buitenplaats aan de Rotte, getuige de regels die er op waren aangebracht: ‘Ik ben, dat is kort geseyt, Stadts cieraad ende vroolijkheyd’. Aan die vrolijkheid kwam echter een einde toen in 1828 de gemeente de buitenplaats met tuin, moestuin, singel, oprijlaan en bos kocht om er een begraafplaats aan te leggen. De noodzaak van de aanleg was het gevolg van het bekende Koninklijk Besluit uit 1827, waarbij was bepaald, dat om redenen van hygiëne, dorpen en steden met meer dan 1000 zielen hun doden per 1 januari 1829 moesten begraven op een begraafplaats buiten de stad. Zo werd Het Huis te Crooswijck, ondanks de slechte verbindingsweg met de stad, begraafplaats Crooswijk. Ontwerper van de begraafplaats was de stadsarchitect
Op een kaart van Rotterdam uit het begin van de twintigste  eeuw is de rechtlijnige aanleg goed te zien. De oevers van de Rotte en vooral de noordelijke lus langs de Rotte en de boezemkade zijn langs de gracht, die rondom de plaats loopt, beplant met bomen en heesterpartijen. Deze vormen een slingerende coulisse tegen de noordenwind.
Direct achter de ingangspoort ligt een carré van aan elkaar liggen de grafkelders, alle in dezelfde grijze, hardstenen uitvoering en daarbinnen een rotonde van grafkelders en hoog opgaande populieren. Links en rechts daarvan lopen twee evenwijdige lange lanen. Aan weerszijden van deze lanen liggen de grafvelden.
Nog maar ternauwernood voltooid, was de begraafplaats al volop in gebruik, aangezien Rotterdam geteisterd werd door een cholera-epidemie. Omdat de toegangsweg niet verhard was en door regen vaak onbegaanbaar, werden de doden met bootjes over de Binnenrotte aangevoerd. De eerst begravene was een 41-jarige arbeider, die zelf als zandkruier aan de aanleg had meegewerkt, onwetend van het feit dat hij er spoedig zelf begraven zou worden. Bij wijze van memento mori werd hij liggend in zijn lijkwade uitgehouwen in de neoclassicistische poort die vroeger de hoofdingang vormde. Deze poort werd eveneens ontworpen door Pieter Adams.
Oostelijk van het oude gedeelte werd de begraafplaats vanaf 1911 door L.A. Springer uitgebreid. Aanvankelijk was de opdracht aan L.P. Zocher verleend, maar Springer nam de opdracht van de bejaarde Zocher over. Tussen 1913 en 1915 werden een kapel, een kantoor en een ontvangstruimte gebouwd in de toen al als ouderwets geldende neo-renaissancestijl, naar ontwerp van de stadsarchitect Gijsbert Friedhoff.
De kapel met de indrukwekkende populierenlaan vormt de kern van een nieuwe aanleg in gemengde stijl. De ingang van de begraafplaats werd door Springer verplaatst van de oude neoclassicistische poort aan de Crooswijkse bocht naar een plaats aan de Kerkhoflaan, waar twee nieuwe poortgebouwtjes werden gebouwd, die aansloten bij de nieuwe architectuur. De lange lanen van Adams zette Springer in zijn ontwerp voort. Het meest oostelijke deel vertoont een sjabloonachtige landschapsstijl, maar is voor een begraafplaats ruim van opzet en parkachtig van sfeer. De duurdere graven zijn langs de paden gegroepeerd en de goedkopere liggen in rechte stroken daarbinnen.
De laatste grote uitbreiding vond plaats in de jaren dertig in noordelijke richting. Hier trad Jan Tijs Pieter Bijhouwer op als adviseur. Dit deel wordt van de rest gescheiden door de langgerekte waterpartij die om het hele oude gedeelte heen loopt en voorzien is van glooiende taluds met treurwilgen. Op het nieuwe deel is de indeling grotendeels rechtlijnig en efficiënter dan het oude gedeelte, dat nog de hiërarchische sfeer van een vijfklassen-begraafplaats uitademt.
De rustplaats wordt gedomineerd door monumentale bomen, waaronder een aantal bijzondere, zoals de 150 jaar oude beuk, een vleugelnoot, een hemelboom, een doodsbeenderenboom, een moerascipres en een metasequoia. In de oudere gedeelten staan veel typische begraafplaatsbomen, zoals verschillende treurbomen en de altijd groenblijvende gesnoeide hulstbomen (Ilex aquifolium). Sfeerbepalend zijn ook de bloesems en de fors uitgegroeide grove dennen. In de rust van de begraafplaats kunnen zich op oude, vooral op zachtere steensoorten bijzondere mossen ontwikkelen. Crooswijk neemt met zijn spontaan ontwikkelde collectie mossen en korstmossen een heel bijzondere plaats in. Bij een inventarisatie in 1986 werden er vierenveertig soorten bladmossen en vier verschillende soorten levermossen geïdentificeerd: een rijke verzameling, die eigenlijk alleen in bepaalde natuurgebieden kan worden aangetroffen. 
Bezienswaardige graven zijn de ‘erehoven’ van in de Tweede Wereldoorlog gesneuvelde soldaten en een aantal versierde monumenten van havenbaronnen en politici, zoals het graf van de oprichter van de SGP, Gerrit Hendrik Kersten, met daarop een opengeslagen stenen bijbel. Verder hebben op Crooswijk een aantal legendarische Rotterdammers hun laatste rustplaats gevonden, zoals de spreekwoordelijk oude Opoe Herfst die 107 jaar oud werd; de spion uit de Tweede Wereldoorlog, Christiaan Lindemans, alias ‘King Kong’ en ‘de Reus van Rotterdam’.
Begraafplaats Crooswijk is een beschermd Rijksmonument”.

Lees verder 5. Algemene Begraafplaats Crooswijk, rijksbeschermde begraafplaats. Ontwerpers P. Adams (1829), Leonard Springer (1911), J.T.P. Bijhouwer adviseur (vanaf ca. 1930)

Korte Impressie van Calorama (historische kwekerijgrond en buitenplaats) te Noordwijk

Korte impressie met enkele foto’s van MidSummerNight – viering 2023. Cascade te gast op de buitenplaats Calorama in Noordwijk. Zie eerdere aankondiging en literatuur in Bericht op deze website. We werden ontvangen in het koetshuis uit 1878., dat gebruikt wordt als vergader- en expositieruimte voor historische  automobielen.  Daar werd ons na afloop van de rondwandeling o.l.v. Peter Verhoeff, door de Stichting Calorama een uitstekende maaltijd geserveerd. Onze dank is groot.

Zie op de Cascade-website een uitgebreide foto-reportage.

Alle foto’s op deze website zijn gemaakt door Carla Oldenburger.

Huis (fundamenten 17de eeuw) met aangebouwde serres uit begin 20ste eeuw. 

Zij-aanzicht huis en achterzijde. Calorama Noordwijk. 

Peter Verhoeff van Bureau InArcadië vertelt over de geschiedenis van huis en park. 

Het eiland met duiventil.

Nieuwe duiventil op Calorama

Calorama. Duiventil en theehuis (beide nieuw) bij de vijver op Calorama

Calorama. Nieuwe Duiventil  en nieuwe brug naar eiland.

De kapel van Beeckestijn

De kapel van Beeckestijn wordt gerestaureerd door de Ver. Hendrick de Keyser

Kapel Beeckestijn zoals getekend op de kaart van architect J.G. Michael, 12.
Capel Beeckestijn zoals getekend op de kaart van architect J.G. Michael, 1772 

Ik ben zeer verheugd dat de kapelwoning van Beeckestijn wordt gerestaureerd. In 1975 maakte ik kennis met Beeckestijn, met huis en tuinen, omdat de Culturele Raad Noord-Holland en de gemeente Velsen mij als biohistoricus inschakelden bij het vernieuwen van de oostelijke voormalige moestuin. Het ging toen niet zozeer om een reconstructie van het tuinontwerp van die moestuin uit 1772, maar meer om een invulling met groenten en kruiden, die in 1772 in gebruik waren. Ik vond in dat verband in de Stadsbibliotheek van Haarlem de Catalogus Plantarum quarum usus in re medica horti medici Harlemensis, uitgegeven in Haarlem in 1784, met een voorwoord van W. Kent.

Na de jaren zeventig ben ik als groen-adviseur van de Culturele Raad NH lang bij de vernieuwing van de tuinen van Beeckestijn betrokken gebleven totdat de Vereniging Natuurmonumenten en de Vereniging Hendrick de Keijser aantraden als nieuwe eigenaren van resp. tuinen en huis. In het Jaarboek Monumentenzorg 1998 schreef ik een artikel als resultaat van mijn onderzoek en bemoeienissen, getiteld De Cascade-methode als waardestelling voor historisch groen. Case-study: Het ‘ideale’ Beeckestijn. Nu ik dit artikel herlees, zie ik (na 25 jaar) dat destijds nieuwe ideeën en gegevens (kijk niet alleen naar de ontwikkeling van huis en tuin, maar zoek ook in breder verband naar achtergronden die hebben kunnen bijdragen tot die ontwikkeling), zijn aanvaard en dat verheugt mij.

In verband met de bouwstijl van deze kapel, de neogotiek, is er veel over dit bouwwerkje te melden. Het zou het eerste neogotische gebouw in Nederland (kunnen) zijn, in het eerste park in landschapsstijl in Nederland. Maar ook J.H. Müntz  dingt dan mee. Wim Meulenkamp gaat over hem in het eerstvolgende nummer van het tijdschrift ‘Het Buiten’ een artikel publiceren.

Wij wensen de Ver. Hendrick de Keyser succes met deze belangrijke restauratie.

Tuinen van Licht / Els Launspach

Nieuw boek van Els Launspach:  Tuinen van Licht. Gorredijk, Sterck & De Vreese, 2023. 352 p. €27,50. Adviezen Carla Oldenburger

De Tuinen van licht / Els Launspach

(Overgenomen van uitgeverij Sterck & De Vreese):

“De Tuinen van licht is een roman over verbeeldingskracht, die zich afspeelt tegen de achtergrond van de bloeiende 16e/17e-eeuwse tuincultuur in Frankrijk, de Lage Landen en Engeland. We volgen het verhaal van Pierre, die in Parijs wordt opgeleid tot hovenier. Tegen de wil van zijn vader, de grote hovenier Claude Mollet [1557-1647], laat Pierre [1590-1659] zich inlijven bij het katholieke leger om tegen de protestanten te vechten. Hij komt als krijgsgevangene in Vlissingen terecht, maar wordt later alsnog hovenier. Eenmaal volwassen vestigt hij zich in Luik, waar zijn vrouw Gonde zich wijdt aan de ontwikkeling van tulpen. In dienst van stadhouder Frederik Hendrik ontwerpt hij het grondplan voor de tuinen van Honselaarsdijk. Daar, in het noorden, ontmoet hij Simon Stevin, vriend en leermeester, die een grote invloed heeft op zijn zelfbeeld. Het verhaal van Pierre wordt verteld door Mathieu, onlangs weduwnaar geworden. Uit een behoefte aan troost kleurt hij de levens van deze historische personages in, en worstelt zich zo door zijn verdriet heen. Van Els Launspach verschenen de romans Messire; Richard Revisited; Jonker; en Maîtresse van Oranje.

Els Launspach bij het verschijnen van haar nieuwe boek, 23 mei 2023 te Haarlem. Foto Carla Oldenburger

Na haar studie kunstgeschiedenis en theaterwetenschap werkte Els  in het theater en publiceerde essays over toneel en film. Aan de Amsterdamse Academie voor Theater en Dans gaf ze ruim twintig jaar les over de Griekse tragedie en Shakespeare.”

CO: Voor de duidelijkheid, het is dus een roman over verbeeldingskracht en het raakt de hoveniersfamilie Mollet en de tuinen van Frederik Hendrik. Toch is het boek voor tuinhistorici zeker interessant, omdat het de grenzen opzoekt tussen heden en verleden en tussen fictie en werkelijkheid.  Juist dat kan de moderne mens stimuleren tot nadenken en onderzoek.

Kleurontwerpen van gevelwand Claes Claesz. Hofje en Egelantiersgracht 15 Amsterdam uitgevoerd

KLEURONTWERPEN

Zoals onder onze websiteknop KLEUR te lezen valt, maken wij op grond van (architectuur)historisch onderzoek, praktische kennis van historische pigmenten en ‘quickscans’ naar nog aanwezige oude verflagen, kleurontwerpen en doen wij onderzoek naar de ontwikkeling van het kleurgebruik in de architectuur, zowel naar afzonderlijke panden als naar stads- of streekbeelden als geheel, met name dat van Amsterdam.

Egelantiersgracht 15 (middelste huis). Kleurontwerp Juliet Oldenburger, 2023

Onlangs zijn twee projecten afgerond, i.e. een hele gevelwand van vijf huizen in de Egelantiersstraat (24-50), behorend tot de Stichting Claes Claesz. Hofje,  evenals een woonhuis aan de Egelantiersgracht (15), eigendom van Stichting Diogenes-Amsterdam, zijn naar nieuwe kleurpatronen opgezet. De kleuren zijn verhelderd en aangepast in vergelijking met de renovatie-kleuren uit de jaren zestig. Beide kleurontwerpen zijn gemaakt door Juliet Oldenburger. Dat van het Claes Claesz. Hofje  is te vinden op deze website, onder de knop KLEUR.

Deel gevelwand Claes Claesz. Hofje, naar kleur-ontwerp van Juliet Oldenburger. Uitgevoerd 2023. Foto Carla Oldenburger

Het grachtenhuis (gebouwd in het eerste kwart van de 18de eeuw) aan de Egelantiersgracht bevat een vroeg-18de-eeuwse gevelsteen voorstellende een timmerman met gereedschappen en een kruiskozijn, met de tekst DE IONGHE TIMMERMAN.

Het Claes Claesz. Hofje bestaat als complex pas sinds 1973. Het is een nieuwe samengestelde eenheid bestaande uit huisjes van het oorspronkelijke Anslo’s hofje (1626 en later) en omringende bebouwing. De ingang van het Claes Claesz. Hofje is een poortje (met boven de deur een gevelsteen met de naam ANSLO’S HOFJE), links van het huis Egelantiersstraat 24. Achter de gevels ligt een binnentuin, waar we de kleuring van het houtwerk  rondom de tuin al een jaar eerder hebben geadviseerd. Het Anslo’s Hofje is een van de oudste hofjes van Amsterdam.

Zowel het ‘Anslo’s Hofje’ als het grachtenhuis ‘De Jonghe Timmerman’ zijn rijksmonument.

Nut boven schoonheid of schoonheid boven nut?

Wat prevaleert in dit geval? Het openhouden van een zichtlijn tussen Huize De Tangh en de Rijn OF het aanleggen van een wijngaard op die zichtlijn, op de plaats van een vroegere tabaksplantage?

Boven: Tegenwoordige zichtlijn op Huize De Tangh vanaf de Utrechtsestraatweg. Het huis is nu nog zichtbaar -de wijnstronken zijn eind april geplant-, maar dat zal niet lang meer duren. Foto Carla Oldenburger, 2023

Vanmiddag (24 mei 2023) reed ik langs de Utrechtsestraatweg van Rhenen naar Amerongen. Je passeert dan het bijna 100 jaar oude Huize De Tangh even buiten Rhenen aan je rechterhand, terwijl je de zichtlijn -van het huis naar de Rijn- kruist. Aan je linkerhand is er dus zicht op de (uiterwaard van) Rijn.

Het huis is gebouwd in 1927 o.l.v. de Wageningse architect J.B. van der Haar, in opdracht van de eigenaar, destijds huisdokter van Rhenen, William Waller. Hij had de  bouwgrond al gekocht in 1920, om daar ter plekke een nieuw huis te laten bouwen in koloniale (Kaapse) stijl.

Boven: Zicht vanaf de Utrechtsestraatweg op (de uiterwaard van) de Rijn bijna dichtgegroeid. Foto Carla Oldenburger, 2023

Vroeger was de situatie anders, vooral een veel meer open zicht op de Rijn en grazende koeien in de voorweide (nog vaag te zien op de oude foto). Zie hieronder een archieffoto met zicht vanaf het terras voor het huis  op de Rijn.

De grond loopt af naar de Rijn, dus vanuit het huis zal de Rijn nog wel even zichtbaar blijven, maar vanaf de Utrechtsestraatweg opkijkend naar het huis, zal het zicht op het huis gedeeltelijk verdwijnen. Het huis en het landgoed zijn niet beschermd als rijks – of gemeentelijk cultuurmonument, maar zeker is dat het zicht op de Rijn wel een hele belangrijke rol gespeeld zal hebben bij het bepalen van de locatie voor de bouw van het huis. De “genius loci” is hier alles bepalend, en daarom is m.i. het aanleggen van een wijngaard op deze plaats geen goed idee geweest.

In 2020 is een boek over de geschiedenis van huis en landgoed De Tangh verschenen en historisch gezien heel terecht heeft dit boek de volgende titel meegekregen: Genius Loci. Landgoed De Tangh. Ontstaan en geschiedenis van een familielandgoed en buitenplaats in Rhenen op de zuidflank van de Utrechtse Heuvelrug. Auteurs Stef van Doesburg, Ronald van Immerseel, Merel Haverman e.a.. Rhenen, 2020.

In vroeger tijden -zo is bekend, maar ik heb er geen archiefstuk van gezien- lag voor het huis een tabaksplantage. Dergelijke plantages waren een heel normaal verschijnsel in de hele omgeving en de “straatnaam” Plantage Willem III, iets verderop langs de Utrechtsestraatweg, herinnert daar nog aan. Het is wel aannemelijk dat er tijdelijk in de voorweide een tabaksplantage is geweest, maar een open weide voor het huis met grazende koeien of herten (denk aan Engelse landscape gardens in vorige eeuwen) zal het huis toch zeker een voornamer aanzicht hebben gegeven. Vandaar dat de laatste jaren de Lakenvelders in de voorwei een schitterend beeld opleverden en ik dat beeld liever in gedachten houd dan deze onlangs aangeplante zicht-verhinderende wijngaard.

 

 

 

 

 

Boven: Lakenvelders in de voorweide. Foto Carla Oldenburger, 2014

Het is erg jammer dat nog steeds niet bekend is of er een landschapsarchitect zich met deze aanleg heeft bemoeid. Ook is mogelijk dat William Waller, geholpen door de architect J. B. van der Haar, zelf de locatie van het huis heeft bepaald en de huisplaats op de zichtlijn heeft aangegeven. En de achtertuin (in formele stijl), met muurwerk tegen het wild en tegen de noordenwind (?) inclusief een rosarium zou misschien ook wel van zijn eigen hand kunnen zijn. Ik heb wel eens in een lezing voor de Historische Vereniging van Rhenen en Omstreken de naam van de lector Tuin-architectuur aan de Rijks Landbouw Hooge School (opvolger van Leonard Springer) in dit verband laten vallen als mogelijke ontwerper, omdat hij juist in tegenstelling tot Springer, graag in formele stijl werkte. Maar voorlopig zal het antwoord op dit raadseltje nog wel even onopgelost blijven.

 

Zijn naam is Hendrik Francois Hartogh Heys van Zouteveen (1870-1943), bekend in Wageningen en daarbuiten. Hij was o.a. een van de oprichters van de Bond van Nederlandse Tuinarchitecten in 1922. Volg de groene link hierboven voor zijn uitgevoerde werken, voorzover bekend.

U zult het al wel begrepen hebben. Als antwoord op de gestelde vraag in de titel, gaat mijn voorkeur uit naar “Schoonheid boven nut”. Dat zal het antwoord ook zijn van iedere tuinarchitect, als het gaat om een buitenplaats of villatuin, omdat een zichtlijn, gekoppeld aan de locatie van het huis,  primair en heilig is in een tuinontwerp.