Categoriearchief: Binnenstad & Buitenleven

Zocher, De Doornburgh en de KNOB

Onlangs werd Juliet gevraagd om op het komende KNOB symposium,  3 november 2023. in de Priorij Emmaus op de buitenplaats Doornburgh te Maarssen, te spreken over het werk van Zocher op de Doornburgh. Ook zal op die dag de architectuur en ideologie van de Bossche School, de herbestemming van het voormalige klooster en de post-65-architectuur ter sprake komen.

De vorm van de waterpartijen op het tegenwoordige Doornburg doet niet vermoeden dat het om het werk van Zocher sr. gaat (uit ca. 1813?).  Zie ook de wandelkaart onderaan dit Bericht.

Wij hebben nooit de aanwezigheid van een van de Zochers op de Doornburgh kunnen vaststellen, zodat de Doornburgh dan ook op onze Zochers-online pagina ontbreekt, behalve in de lijst projecten zonder primaire bronvermelding.

Toch  komen we tegenwoordig de naam van Zocher in veel secondaire literatuur over de Doornburgh tegen en zelfs in de redengevende omschrijving van het rijksbeschermde monument Doornburgh is dit het geval,  maar overal zonder verwijzingen naar bronnen. Daarom spreken we van een vermoeden en niet eens van een toeschrijving aan Zocher. Zoals gezegd we zijn nooit een verwijzing naar een Zocher op de Doornburgh tegen gekomen en wat veel belangrijker is, we herkennen ook helemaal geen typische Zocher-kenmerken op deze buitenplaats. In ieder geval doet de vorm van de vijverpartijen ons niet aan de Zochers denken. Mocht er een bekende tuinarchitect op de Doornburgh hebben gewerkt, dan zouden wij eerder aan Hendrik van Lunteren uit Utrecht denken, te meer omdat deze tuinarchitect omstreeks 1810 waarschijnlijk  verantwoordelijk was voor de uitbreiding van de nabij gelegen buitenplaats Groenhoven te Zuilen (vroeger gemeente Maarssen, nu Stichtse Vecht). Ook hier, net als op de Doornburgh, is een ‘landschappelijke’ scheidingssloot te vinden tussen een oud deel van de buitenplaats en een nieuw later aangekocht deel.

Ontwerp van uitbreiding park Groenhoven, tussen de Vecht (zij-arm) en de Daalseweg. Zie de scheidibgssloot tussen het park en de boomgaard/annex bouwland. Ca. 1810. Toegeschreven aan Hendrik van Lunteren. Archief Slot Zuylen/HUA

De meest nauwkeurige (secondaire) beschrijving van de buitenplaats Doornburgh is te vinden in het artikel van Petra Doeve (2010). In 1813 kocht Willem Huydecoper de grond van de voorplaats van Elsenburg (gedeelte aan de Diependaalsedijk). De grenssloot tussen Doornenburg en Elsenburg werd toen vergraven in een landschappelijke licht flauwe bochtige vorm, uitkomend in de Vecht. Tussen 1870 en 1912 werd naastgelegen buitenplaats Vechtleven aangekocht. Daar werd een slingervijver aangelegd en werd het terrein van bomen en bospartijen en een moestuin voorzien. Weer is niet bekend welke tuinarchitect hier plannen voor heeft gemaakt, hoewel L.P. Zocher wordt genoemd zonder verwijzingen.

Tekening van architect Jan de Jong (Bossche School). Omstreeks 1965. De pandhof was in zijn ontwerp leeg, zoals dat hoort te zijn, soms met één boom of fontein in het midden. Ruimte, rust en stilte speelden de hoofdrol voor de zusters.

De pandhof in de Priorij Doornenburg heden ten dage. Ontwerp van de hoftuin is van Karin Blom van Assendelft. In plaats van rust en stilte spelen nu afwisseling en veelkleurigheid een hoofdrol. Zie ook het ontwerp van Karin hieronder.

De bouw van de Priorij op de buitenplaats omstreeks 1965-’66 (door Jan de Jong, een leerling van Dom Hans van der Laan en architect van de Bossche School), is de laatste grote verandering geweest die de buitenplaats qua indeling en aanzien heeft veranderd. Een modern kloostergebouw met pandhof in de stijl van de Bossche School werd toegevoegd (plus tennisbaan en moestuin) omdat het historische huis te klein werd voor de zusters en hun gasten en cursisten.

Sinds 2016 is de plaats eigendom van de Stichting MeyerBergman Erfgoed Groep en sinds ca. 2018 spreekt men van een ‘buitenplaats voor kunst en wetenschap’. De functie van de buitenplaats is geheel veranderd, Het 18de eeuwse hoofdhuis en de priorij staan nu open voor lezingen, tentoonstellingen, concerten, theatervoorstellingen, recepties, symposia etc.

Het park is openbaar toegangkelijk.

Karin Blom van Assendelft. Nieuwe invulling (beplantingsplan) van de pandhof of binnenhof van de Priorij Doornburgh, ca. 2018. Ontwerp  overgenomen van de website van De Doornburgh

Wandelkaart van de tegenwoordige buitenplaats Doornburgh, in de loop der eeuwen verenigd met aangekochte delen van de buitenplaatsen Elsenburg (NW-deel) en Vechtleven (Oostelijk deel ). De priorij is gebouwd op de voormalige moestuin, de parkeerplaats ligt op de voormalige tennisbaan. Het oostelijk en westelijk deel van de plaats worden gescheiden door een ‘landschappelijke’ scheidingssloot. Ontwerp  overgenomen van de website van De Doornburgh

Literatuur.

Albers Adviezen. Rapportage De buitenplaats Elsenburg. 2001

Petra Doeve. Tuingeschiedenis van de buitenplaats Doornburgh en de verdwenen buitens Elsenburg, Somerbergen en Vechtleven te Maarssen. Jaarboekje Nifterlaken Oudheidkundig Genootschap 2010.p. 49-68..

Website Doornburgh:

Toeschrijving park Groenhoven aan Hendrik van Lunteren door Tineke Barneveld,

Aankondiging KNOB-symposium 2023:

Jan Jacob Denier van der Gon en de oprichting van de BNT

Portret J.J. Denier van der Gon. Coll. HUA

Aanvullende verzamelde gegevens (naast de hieronder aangegeven literatuur en bronnen) over Jan Jacob Denier van de Gon, één van de oprichters van de Bond van Nederlandse Tuinarchitecten (1922), honderd jaar geleden.

Jan Jacob Denier van der Gon is geboren op 21 oktober 1856 te Zoeterwoude, als zoon van Hugo Anne Cornelis Denier van der Gon Predikant) en Geertruida Johanna Stenfert Kroese. Hij is getrouwd te Nijmegen op 8 december 1893 met Maria Petronella van Driest. Hun eerste adres in het dorp Hees bij Nijmegen (waar in de 19de eeuw veel tuinders woonden) was Nonnendaalscheweg; later Wolfskuil 14. Hij overleed op 16 december 1933 in Utrecht. Bron humanitarisme.nl en  ‘Het Vaderland’ (12-12-1893) en Ron Essers in Westerarchief.

Over zijn opleiding is eigenlijk weinig tot niets bekend. Tussen zijn 15de levensjaar (!871) en de stichting van zijn kwekerij in Hees (1881) zal hij waarschijnlijk op boom- en plantenkwekerijen in de buurt van Zoeterwoude en / of Nijmegen hebben gewerkt om werkervaring en plantenkennis op te doen. De enige opleiding tot kweker / tuinbouwkundige in zijn tijd was de 3-jarige cursus op Tuinbouwschool Linnaeus in Amsterdam, opgericht in 1867 en gesloten in 1889. De bekende tuinarchitect Leonard Springer (1855-1940) en tijdgenoot van Denier van der Gon heeft zijn opleiding ook  op deze school genoten (1871-1874, maar met wie Springer in de klas zat is tot heden niet bekend. (Nog op zoek naar leerlingenlijsten uit die tijd).

Voordat Denier van der Gon in 1893 naar Utrecht kwam, had hij zich op 25-jarige leeftijd in 1881 zelfstandig gevestigd te Hees. Zijn beroep staat in het Bevolkingsregister van de gemeente Nijmegen omschreven als ’tuinbouwkundige’. Samen met bloemist Joh. Fr. Bouwens bestierden zij de ‘Kweekerij Noviomagum’. In 1892 vermeldt het Adresboek Nijmegen de naam ‘Denier van der Gon en Bouwens: aanleg van tuinen, bouquetten enz.’.

In de Adresboeken van Utrecht (1894-1922) komt J.J. Denier van der Gon voor als ‘opzichter Gemeentewerken’ of  ‘opzichter Plantsoenen’, wonend op adres Sterrenburg 1 (onderdeel van het Singelplantsoen ter hoogte van de Bijhouwerstraat). Ook wordt hij in de adresboeken van 1915-1932 genoemd als commissielid voor Volksbondtuinen en als bestuurslid afd. Utrecht, van de Volksbond tegen Drankmisbruik. Na zijn pensionering is hij naar De Bilt verhuisd.

Ontwerp Park Oog in Al, 1921. Ontwerpers plantsoenmeester J.J. Denier van der Gon i.s.m. zijn opvolger S.G.A. Doorenbos. Coll. HUA

Jan Jacob Denier van der Gon staat bekend als opzichter / plantagemeester van de gemeente Utrecht vanaf 15 augustus 1893 tot aan zijn pensionering in 1922.  Bij de aanduiding plantagemeester moeten we denken aan de functie ‘hoofd van de plantsoenendienst’. In Utrecht staat hij dan ook bekend als uitvoerend hoofd van verschillende gemeenteparken. De belangrijkste zijn het Wilhelminapark (1898), de reorganisatie van de buitenplaats Nieuweroord tot wandelpark (1901), park Oog in Al op de voormalige buitenplaats Oog in Al (Ontwerp J.J. Denier van der Gon i.s.m. zijn opvolger S.G.A. Doorenbos, 1921). Ook het Utrechtse rosarium (1913), een soort schakel tussen het Hoogelandse park en het Wilhelminapark  is van zijn hand, maar dit was een opdracht van de Ver. Rozenkwekers ‘Nos jungit rosae’. Voor Van der Gon waren het aanzien van de stad (verbergen van ongerechtigheden achter bomen en struiken)  en de versiering van de stad (nationale feesten) zijn hoogste prioriteiten.

Een buiten-Utrechtse opdracht was de Hervormde Begraafplaats De Bieberg in Breda/Ginneken. Denier van der Gon werd hierbij betrokken door de houtvester van de Houtvesterij Breda, de heer P.M. Tutein Nolthenius, voor wie hij in de jaren twintig de tuin bij zijn woonhuis had aangelegd. In 1919 kocht de Hervormde gemeente Breda een terrein op het ‘Biebergse Bosje’, een oorspronkelijk dennenbos, dat door Denier van der Gon werd omgetoverd tot een landschappelijke bosbegraafplaats, met behoud van zoveel mogelijk bos. Het resultaat was een gemend bos van beuk, berk en kastanje, met onderbegroeiing van klimop, liguster, taxus, hulst en bessensoorten. De begraafplaats werd in 1930 in gebruik genomen. In 1944 kwam er een uitbreiding naar ontwerp van J.T.P. Bijhouwer.

Ontwerp Uitbreiding Begraafplaats De Bieberg, 1944.  Het gekleurde deel is ontwerp J.T.P. Bijhouwer.  Het grijze deel is ontwerp J.J. Denier van der Gon. Coll. Bibliotheek WUR

Jan Jacob was een all-round plantenman, zowel tuinarchitect als leraar (Tuinbouwwintercursus) en publicist over planten in verschillende tijdschriften. Daarnaast was hij ook organisator van bloemen- en plantententoonstellingen voor de KMTP.
Artikelen in: ‘Tijdschrift voor Tuinbouw’ (Jg.2, 1897. Wat is stijl; dit artikel ook in ‘Weekblad Bloembollencultuur’;  ‘Onze Tuinen’ (regelmatig artikelen van 1909  tot 1932);  ‘Weekblad voor Het Landhuis’ (24-09-1931 Het nut der bosschen); ‘Bouwkundig  Weekblad’ (Jg.54-1933, nr.1; Het uitbreidingsplan eener gemeente en de tuin- en landschapsarchitect).
Wetenswaardigheden over Jan Jacob Denier van der Gon:
– Organisator Plantenbeurs te Nijmegen, in Oude Plantenbeurs / Hotel Bronkhorst Nijmegen. Bron ‘Algemeen Handelsblad’ (14-02-1882).
– Aangewezen als officieel deskundige tot wering van de druifluis, o.a. J.J. Denier van der Gon, tuinarchitect en boomkweker te Hees. Bron ‘Nederlandsche Staatscourant’ (31-12-1883) en ‘Landbouw Courant’ (03-01-1884).
– Organisator oprichting Nieuwe Plantenbeurs, genaamd Noviomagum, in de Korenbeurs Nijmegen. Bron ‘Landbouw Courant’ (06-09-1883). Bestuur J.C. van Driest (landeigenaar te Lienden) en J.J. Denier van der Gon.
– Organisator voor de Nederlandse Maatschappij Tuinbouw en Plantkunde, Afd. Nijmegen, van tentoonstelling siergewassen etc. Bron ‘Algemeen Handelsblad’ (17-03-1883).
– Bestuurslid van de Vereeniging tot Verfraaiing der Protestantsche Afdeling van de gemeentelijke begraafplaats (Nijmegen). Bron ‘Algemeen Handelsblad’ (27-03-1890).
– Dankbetuiging aan J.J. Denier van der Gon voor zijn verdiensten betreffende  de inzending ‘Cheiranthus cheiri semperflorens’. Bron ‘Algemeen Handelsblad’ (22-09-1894). Bron ‘Weekblad voor Bloembollencultuur’ (22-09-1894; 29-09-1894).
– In 1913 maakte Denier van der Gon een studiereis naar Duitsland. Hij heeft toen diverse typisch Duitse volksparken bezocht. Opvallend voor hem was dat hij constateerde dat sport en spel toen in de Duitse parken een belangrijke functie hadden gekregen. Bron Sofia Dulon (zie lit.).
– J.J. Denier van der Gon benoemd tot lid van de commissie ‘afnemen examen bloementeelt’ te Frederiksoord. Bron ‘Onze Tuinen’ (04-07-1914).
– De geschiedenis van de (Nederlandse) Tuinkunst is vóór de Tweede Wereldoorlog uit de doeken gedaan door de tuinarchitect Leonard Springer en door jhr. C.H.C.A van Sypesteyn, maar ook J.J. Denier van der Gon heeft zich daar mee bemoeid, door in het blad ‘Onze Tuinen’ (1924) een driedelige geschiedenis van de Tuinkunst te schrijven.
– J.K. Budde (oud hortulanus) spreekt op de begrafenis van Van der Gon  over zijn zeldzame bekwaamheid waarmee hij zijn functie in Utrecht heeft verricht. Bron ‘Het Vaderland’ (20 dec. 1933).
Literatuur
– Cahier met een serie van 9 kranten-artikelen uit het Utrechts Dagblad, 1909,  over Utrechtse stadsparken en bolwerken. Bron Library WUR/Spec. Collections.
– Rob Essers. Floraweg. De Wester, Bewonersmagazine voor Oud-West, Jg.2, nr.5, oktober 2013, p. 4.
https://dewester.info/westerarchief/de%20Wester%202013%205%20laag.pdf
– Bureau SB4. Analyse Historische beplanting Park Oog in Al in Utrecht. 2015.
https://www.parkooginal.nl/docs/Oog%20in%20Al_rapport_1-4-2015.pdf
– Sofia Dupon. Het groen tussen de stenen. De Utrechtse plantsoendienst 1854-1968. Utrecht 2019.
– Bureau Funeraire Adviezen (Leon Bok). Cultuurhistorische waardering Begraafplaats De Bieberg. 1921.
https://jimdo-storage.global.ssl.fastly.net/file/31c9dd3c-1395-4ba3-8110-e82ece7beca8/Cultuurhistorische%20Waardering.pdf
– A. Guinee. Begraafplaats De Bieberg. Aanvullende tuinhistorische analyse, waardestelling en aanbevelingen. 2021.
https://jimdo-storage.global.ssl.fastly.net/file/77267165-3416-42a3-ad2c-c94ce4238220/Tuinhistorische%20waardenstelling.pdf
– Sofia Dupon. Opzichters en plantsoenmeesters: de ontwikkeling van de Utrechtse plantsoenendienst 1854-1954. Oud-Utrecht, juni 2021,  p. 37-41.
Websites
– www.ooginalinbeeld.nl
– Dodenakkers.nl  (Leon Bok). Breda. Protestantse begraafplaats De Bieberg. 2022. https://www.dodenakkers.nl/noord-brabant/breda-protestantse-begraafplaats-de-bieberg.html
– Wikipedia geeft verkeerde informatie.

De Bijenschans Hilversum en andere vh. Provinciale Monumenten

(gedeeltelijk overgenomen van Monumentaal Magazine)

“”De karakteristieke Villa De Bijenschans in Hilversum dreigt te worden gesloopt. Erfgoedvereniging Heemschut heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) opgeroepen om niet alleen de villa zelf, maar ook de tuin, te beschermen als rijksmonumentaal ensemble.

Ontwerp Tuin Bijenschans door D.F. Tersteeg, 1918. Coll. Bibl. WUR

Provinciaal monument

De Bijenschans Hilversum. Foto Monumentaal Magazine

Villa De Bijenschans, in 1917 ontworpen door architect A.H. Wegerif, was ooit al een provinciaal monument. Ook de bijbehorende Engelse landschapstuin, ontworpen door D.F. Tersteeg, was onder deze status beschermd. Bij afstoting van de provinciale monumenten is De Bijenschans niet omgezet naar een gemeentelijk- of rijksmonument.

Zo dreigt De Bijenschans nu door gebrek aan bescherming te worden gesloopt. Ook de omliggende tuin komt daarmee in gevaar. “Uiterst zonde en onnodig”, vindt Heemschut. “Deze prachtige villa en tuin werden voorheen immers al het bewaren waard geacht”.

Bijenkorven

Verder Villa De Bijenschans is gebouwd in opdracht van mevrouw De Kruijff-Gobius. Het woonhuis werd vernoemd naar de bijenkorven die aan de rand van de heide stonden opgesteld. In de decoratieve elementen van de villa zijn ook verwijzingen naar de bij te vinden. Het huis heeft een brede voorgevel met opvallend boogvormige ingang. Ook binnen is de boogvorm terug te vinden en zijn de doorgangen versierd met glas-in-lood. De Engelse landschapstuin is ontworpen in eenheid met het huis.””

D.F. Tersteeg landschapsarchitect gevestigd te Naarden

Deze laatste zin, waarvan de tekst werd overgenomen uit Monumentaal Magazine, is zeer verwarrend. Men denkt al gauw dat er een Engels park, oftewel een (19de eeuws) landschappelijk park (in tegenstelling tot een tuin in geometrische vormgeving) achter de villa ligt, maar het is een tuin in de zgn. Nieuwe Architectonische Tuinstijl, zo kenmerkend voor de landschapsarchitect Dirk Frederik Tersteeg. Deze tuinen kenmerken zich door terrassen, trappartijen van het ene naar het andere terras, muurtjes met bloembakken, geometrisch gevormde bloembedden en een symmetrische opbouw langs een of twee assen.

De tuin is op initiatief van de Nederlandse Tuinenstichting in de jaren tachtig met een aantal andere villatuinen voorgedragen als Provinciaal Monument (Noord-Holland). In Hilversum waren dat de ensembles (villa’s met bijbehorende tuin of park) de Bijenschans en Uitwijk. Ook elders in Noord-Holland werden nog enige tuinen aangewezen. Wellicht heeft het zin om deze ensembles ook eens nader te beschouwen en ze eventueel op de gemeentelijke of rijksmonumentenlijst te plaatsen.

De moestuinmuur van Hoog Beek en Royen wordt gerestaureerd

Buitenplaats Hoog Beek en Royen
De buitenplaats Hoog Beek en Royen (Driebergseweg 1 Zeist) werd in opdracht van Albert Voombergh gesticht tussen 1826 en 1832 en ligt schuin tegenover de voormalige buitenplaats Beek en Royen, het pand waar nu de Vrije Hogeschool in is gevestigd. De tuin is na 1836 door J.D. Zocher jr. ontworpen en aangelegd. Hoewel vaak wordt gesuggereerd dat Zocher jr. ook de architect was van het huis, wordt tegenwoordig de naam van Joh. van Straaten genoemd. Oorspronkelijk had het rechthoekige huis één verdieping en een veranda rondom.
In 1846-1847 is het huis door de Utrechtse architect N.J. Kamperdijk volgens neoclassicistische principes verbouwd. Aan de Driebergseweg liggen meer huizen van Zocher, zoals Molenbosch en vermoedelijk ook De Breul, die alle in een landschappelijk park zijn gelegen. In 1945 werd deze buitenplaats een gemeentelijk wandelpark. Tegenwoordig is het park eigendom van Het Utrechts Landschap. De wandelaar kan hier genieten van een typisch vroeg negentiende-eeuwse landschappelijke aanleg met slingerende waterpartijen, boomgroepen, flauw gebogen paden. en open weiden met weide- en watervogels. Ook bevinden zich een koepel en een kinderhuisje op het terrein. Het zogenaamde ‘Kippelaantje’, een rechte laan met zeer oude eiken, is goed bewaard gedeelte van het oorspronkelijke lanenstelsel van Beek en Royen. De moestuin is door Het Utrechts Landschap omgetoverd tot wijngaard en de muur die hier te vinden is wordt nu gerestaureerd. 

10. Erebegraafplaats Bloemendaal / Overveen aan de Zeeweg

10. Erebegraafplaats aan de Zeeweg te Bloemendaal / Overveen. Ontwerpers Gerard Holte en Auke Komter

Dit is de laatste begraafplaats die ik bespreek uit de serie van 10 beschrijvingen, gemaakt om de aandacht van lezers te trekken, in verband met een groot bestuursleden-tekort bij de Ver. Terebinth. Hopelijk zullen enige mensen na deze serie de gelederen van Terebinth willen gaan versterken.

Plattegrond (boven) en vogelvlucht (beneden) van Erebegraafplaats Bloemendaal / Overveen

Aan de Zeeweg -naar ontwerp van de tuinarchitect Leonard Springer-, in de duinen van Bloemendaal, ligt een stemmingsvolle begraafplaats met 373 graven van verzetsmensen uit de Tweede Wereldoorlog. De vlakke plattegrond van de begraafplaats golft niet mee met het duinlandschap, maar lijkt als het ware hierin uitgehouwen te zijn. Het ontwerp is van de architecten Gerard H.M. Holt en Auke Komter. Beiden behoren tot de moderne stroming in de architectuur. Komter was onder anderen leerling van Le Corbusier. De gedenkstenen liggen in ongelijke vierkante of langgerekte vakken met lage beplanting, die zijn omzoomd door een natuurstenen bestrating. De gehele begraafplaats is ommuurd met een lage muur. Als steensoort werd Maulbronner zandsteen gebruikt, harmoniërend met de zachtgele kleur van de duinen. De partij was afkomstig van het niet-gebouwde museum dat op de Hoge Veluwe, het landgoed van het echtpaar Kröller-Müller, gebouwd zou worden. Alle stenen zijn liggend en gelijkvormig. Nergens zijn ornamenten aangebracht. Men heeft hiermee tot uitdrukking gebracht dat in het verzet allen hetzelfde doel nastreefden en dat de dood ten slotte ook allen gelijkmaakt. In een bronzen urn, ontworpen door L.O. Wenckenbach bevindt zich as van de stoffelijke overschotten van gefusilleerden, afkomstig uit het crematorium te Driehuis-Westerveld en uit de verbrandingsoven van het concentratiekamp Vught.

Als adviseur voor de beplantingen, traden Jan Thijs Pieter Bijhouwer en Lous van Koolwijk – van Weydom Claterbos op. Men vulde de vakken met voornamelijk laagblijvende beplanting van bodenbedekkers en andere vaste planten en grassen, zoveel mogelijk afgestemd op de schrale duingrond. Deze beplanting werd echter verwaarloosd en in 1967 werd de Erebegraafplaats geheel opnieuw beplant door de Heidemij.

De luidklok dateert uit het jaar 1647 en is afkomstig van het voormalige Bloemendaalse raadhuis te Overveen. De tekst op de in 1953 onthulde herdenkingsplaten is van de verzetsstrijder H.M. van Randwijk. In de duinen zijn nog vijf belangrijke vindplaatsen van gefusilleerden gemarkeerd. Bekende verzetsstrijders, die hier begraven werden, zijn: Jannetje Johanna Schaft ‘Het meisje met het rode haar’, de enige vrouw die door de Duitsers werd geëxecuteerd en Gerrit Jan van der Veen.

Voor meer beschrijvingen van begraafplaatsen en kerkhoven in Nederland, zie ook:

Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur, 4 delen, Rotterdam 1995-2000 / Carla Oldenburger-Ebbers e.a.

 

9. RK Begraafplaats Noordwijk en Maria Montessori

9. Buitenplaats Calorama, RK Begraafplaats en Maria Montessori (1870-1952)

Graf Maria Montessori (1870-1952) op de RK Begraafplaats te Noordwijk. Foto Marthy van Bohemen

in deze beschrijving in het kader van een serie voor Terebinth, vind ik het belangrijker de lezer te attenderen op het feit dat begraafplaatsen ook wel op delen van buitenplaatsen werden aangelegd en ook wil ik graag uw aandacht vragen op een wel heel bijzonder persoon die hier begraven ligt, Maria Montessori.

Op 21 juni jl. bezocht een groep van het Tuinhistorisch Genootschap Cascade de buitenplaats Calorama aan de Gooweg. We kregen een uitgebreide inleiding van Ir. Peter Verhoeff over de geschiedenis van de buitenplaats. Hierdoor werd het  ons al gauw duidelijk dat grote stukken van de plaats in de loop van de tijd verkocht zijn, o.a. de grond ten noordoosten van de tegenwoordige buitenplaats t.b.v. een RK Begraafplaats.

In de winter van 1887-1888 is de uitvoering gestart als werkverschaffingsproject. Uiteindelijk zijn de kapel en de begraafplaats in mei 1889 in gebruik genomen. In 1923 werd de begraafplaats uitgebreid, weer als werkverschaffingsproject, deze keer verricht door werkeloze vissers. Tussen de hoofdingang en de kapel staan in een cirkel twaalf grote beuken, ook wel de twaalf apostelen genoemd. Daarbinnen ligt het grafmonument voor de priesters van de parochie.

Tegen ‘de rug’ van het priestergraf is een bijzonder monument, gevormd door keitjes, waarop namen staan geschreven. Het is een gedenkplaats voor ongedoopte kinderen die vroeger (tot in de jaren zestig van de twintigste eeuw) volgens het katholieke geloof niet in gewijde aarde begraven mochten worden.

Vanaf de hoofdingang gezien rechts van het priestergraf is de laatste rustplaats van Maria Montessori. Zij is bekend vanwege de onderwijs-methode die zij ontwikkelde. Kinderen werd al vroeg geleerd hun eigen verantwoordelijkheid te dragen.  Maria is geboren in Italië en was de eerste vrouwelijke arts van dat land. In 1904 werd zij benoemd tot hoogleraar in de antropologie aan de Universiteit van Rome. Zij bekleedde die leerstoel tot 1916. Omstreeks 1934 verliet ze Italië, omdat dictator Mussolini de Montessorischolen liet sluiten. Ze ging in Spanje werken, waar de burgeroorlog in 1936 haar dwong ook dat land te verlaten. Zo kwam zij in Nederland terecht, in de Baarnse villa van de ouders van Ada Pierson, de latere echtgenote van de zoon van Maria. Na de Tweede Wereldoorlog speelde zij een belangrijke rol in de internationale verbreiding van de montessorimethode. Maria Montessori overleed onverwachts op 6 mei 1952 tijdens een verblijf in het vakantiehuis van de familie Pierson in Noordwijk. Daar werd ze ook begraven, overeenkomstig haar wens als wereldburgeres te worden begraven op de plaats waar zij stierf. Haar graf bestaat uit een gebogen muur met daarop aangegeven haar naam, daarboven drie symbolen, een Grieks kruis omgeven door een Alpha, en een Omega, voorstellende  naar ik denk Christus in eeuwigheid. Onder haar naam haar jaartallen en een Italiaanse tekst, die in het nederlands vertaald luidt:’ Ik vraag de lieve en machtige kinderen om samen met mij te bouwen aan de vrede in de mens en in de wereld’.

Voor de kapel, aan de linkerkant, liggen oude graven uit de beginperiode van de begraafplaats. Ze zijn duidelijk te herkennen aan de grote kruizen op de graven. Achter de kapel begint het jongste gedeelte van de begraafplaats. Hier staan veel moderne grafstenen, waarbij voldoende ruimte wordt gelaten aan een persoonlijke voorkeur van de familie.

Jenny Bierenbroodspot – Rudolph

Jenny Bierenbroodspot-Rudolph (1941-2023)

     Jenny Bierenbroodspot. Foto Walther Schoonenberg, 2019

Maandag 7 augustus jl. is heel plotseling mijn lieve monumenten-vriendin Jenny Bierenbroodspot overleden. Zij werd gisteren op haar lievelingsbegraafplaats De Nieuwe Ooster gecremeerd.  Omdat verschillende mensen mij aanspraken dat ik zo’n aardige en overzichtelijke ‘In Memoriam’ had geschreven (voor de website van Tuinhistorisch Genootschap Cascade),  niet vanuit de gebouwde-monumenten-wereld waarin zij gouden sporen heeft verdiend,  maar specifiek vanuit de ‘historische-tuinen-wereld’, wil ik deze toch ook nog maar op onze eigen website plaatsen. Bij deze.

Onbegrijpelijk, zo’n vitaal, opgewekt en altijd positief persoon. De Amsterdamse monumenten-wereld was en is nog steeds in shock. Ze was er juist zo trots op zo gezond te zijn, tenniste nog (zelfs competitie), fietste nog (valt niet mee in Amsterdam), en reed met het grootste gemak even naar Oost-Duitsland om bijvoorbeeld de tuinen van Muskau te bezoeken.
Jenny ging in 1961 sociale geografie in Amsterdam studeren en studeerde af in historische geografie. In de jaren zeventig kwam zij als vrijwilliger bij Heemschut op de redactie te werken. Daar kwam zij ook in contact met de NV Stadsherstel Amsterdam en de Stichting Diogenes (en de vrienden van deze stichting, de Ver. Vrienden Amsterdamse Binnenstad), beide instellingen begaan met de verloederde Amsterdamse binnenstad. Nog iets later, in 1980, kwam de Nederlandse Tuinenstichting tot stand, zich realiserende dat huis en tuin een eenheid vormen.

Als historisch geografe was zij zich al vroeg in de jaren zeventig bewust van de historische structuur van de stad Amsterdam. Zij ijverde toen (samen met Geurt Brinkgreve, oprichter van Stadsherstel en van St. Diogenes) voor het weer open graven van gedempte grachten en tegen het parkeren in keurtuinen (de tuin van het Huis Bartolotti was de aanleiding).

Jenny deed haar intrede in de Monumentenraad (later de Raad voor Cultuurbeheer en nog weer later de Raad voor Cultuur) begin jaren tachtig. Deze Raad is het wettelijke adviesorgaan van de regering en het parlement op het gebied van kunst, cultuur en media, en laat zich door tijdelijke commissies voorlichten over bepaalde onderwerpen. Jenny zat in de Raad en na enkele jaren trad zij ook toe tot de Raadscommissie Buitenplaatsen, die in 1978 was opgericht. De taak van de Raad was de minister te adviseren over de eventuele rijksbescherming van buitenplaatsen, op grond van nog aanwezige historische tuinontwerpen en -plattegronden en de waardering daarvan in het veld. Het was een taak waar de commissie tot 1996 mee bezig is geweest. Bijna alle buitenplaatsen in Nederland zijn toen bezocht en Jenny’s kennis en enthousiasme voor historische tuinen is toen ontstaan. Vanwege haar verdiensten voor de Raad voor Cultuur en voor Amsterdam werd Jenny in 1997 benoemd tot ridder in de Orde van Oranje Nassau.

        Burgemeester Schelto Patijn speldt Jenny de ridderorde op, 1997

In het spoor van de oprichting van bovengenoemde organen, werden na 1980 veel meer verenigingen en stichtingen tot bescherming van historische (tuin)architectuur opgericht, zoals het Cuypersgenootschap in 1984 (19de-eeuwse architectuur), Ver. Terebinth in 1986 (historische begraafplaatsen), St. Tuinhistorisch Genootschap Cascade in 1987 (historische tuinen en parken) en de Donderberggroep in 1993 (follies, vermaaksarchitectuur e.d.). Van alle is Jenny enthousiast en trouw lid geweest. Voor het Cuypersgenootschap heeft ze in de redactie van De Sluitsteen en van het Jaarboek gezeten; in die ‘functie’ zijn door haar onaflaatbare inzet (samen met anderen) onder meer de Posthoornkerk, de Vondelkerk en de Duif van de sloop gered. Ook speelde zij een belangrijke rol in het behoud van het Binnengasthuisterrein.

Na en naast haar nieuwe studie kunstgeschiedenis (1998-2007) bleven al deze mooie onderwerpen Jenny bezighouden. Het aantal ‘met anderen geredde’ gebouwen is niet te overzien. Ook schreef ze met Margriet de Roever het standaardwerk De Begraafplaatsen van Amsterdam, (2004).

Het enige initiatief dat niet gelukt is – maar dat lag niet aan Jenny – is de oprichting van het Nederlandse Tuinmuseum. Een stichting met die naam is wel opgericht en er is hard naar een ruimte gezocht (Huis Elswout, een schuur in het Vondelparken en kasteel Loenersloot hebben de revue gepasseerd), maar het was nog te vroeg en de in aanmerking komende instanties waren nog niet rijp voor dit idee. Een schone taak en geheel passend in de geest van Jenny is dus nog voor het Tuinhistorisch Genootschap Cascade weggelegd.

Tenslotte, haar familie was haar alles. Onze gedachten gaan uit naar haar kinderen en kleinkinderen en verdere familie, aan wie ze zoveel liefde heeft gegeven. Lieve Jenny, we zullen je missen.

Verder lezen? Zie o.a. de artikelen in het tijdschrift Binnenstad:

[Rapport inzake de demping van de stadswateren]  (1974) (PDF-bestand).
[Grachtentuinen of parkeerplaatsen?] (De Lamp 35, dec. 1975).
[Het Cuypers Genootschap] (Binnenstad 138, febr. 1993).
[Interview met Jenny Bierenbroodspot] (Binnenstad 245, maart 2011).
[De vroege waardering van het Binnengasthuis] (Binnenstad 301, febr. 2021.

8. Kerkhof St. Lambertuskerk Veghel

Kerkhof bij de Sint Lambertuskerk (ontwerp van P. J. H. Cuypers) met unieke calvarieberg.
De Calvarieberg op het kerkhof bij de Lambertuskerk
Deze serie van tien beschrijvingen over kerkhoven en begraafplaatsen wil de lezer ook attent maken op de vereniging Terebinth, die werd opgericht in 1986 en zich inzet voor het behoud van funerair erfgoed in Nederland. Behoud van en aandacht voor waardevolle begraafplaatsen en grafmonumenten staat daarbij voorop.
Dit kerkhof bij de St. Lambertuskerk heeft een hele bijzondere gave calvarieberg boven een aantal grafkelders, waar o.a.  jhr. Josephus Franciscus de Kuijper begraven ligt.
“Halverwege de negentiende eeuw beleefde het katholicisme in Zuid-Nederland een opbloei, die gelijktijdig plaatsvond met de toename van industrialisatie en handel. Dit zorgde op bepaalde plaatsen voor een economische opleving en de combinatie van beide gegevens leidde ertoe dat er in die tijd meer katholieke kerken werden gebouwd dan ooit tevoren. De bouwstijl voor religieuze gebouwen was overwegend neogotisch, zoals de neogotische kruisbasiliek, de Sint-Lambertuskerk van de bekende bouwmeester P.J.H. Cuypers, die tussen 1854 en 1863 te Veghel werd gebouwd. Ook aan de aanleg en versieringen van kerkhoven werd veel aandacht besteed.
Al vóór de bouw van de kerk van Cuypers lag er op deze huidige plaats, die besloten ligt tussen de kerk, het Franciscaner klooster en de congregatiekapel, een kerkhof.
In 1873 heeft er kennelijk een aantal veranderingen plaatsgevonden. Toen werd in elk geval één van de pronkstukken van de begraafplaats, een grafkelder met daarop een calvarieberg, naar de huidige locatie verplaatst. Dit monument, dat de berg Golgotha verbeeldt, met op de top Jezus hangend aan het kruis en daaromheen enkele bijbelse figuren, staat nu aan het eind van een eenvoudig padenkruis met in het midden een rondeel.
Tegenwoordig heeft men er vanaf het met vormbomen beplante middenpad vrij uitzicht op, aangezien de neogotische kapel, die vroeger in het midden stond, na verwoestingen in de Tweede Wereldoorlog niet werd herbouwd.
De calvarieberg, stamt al van vóór de bouw van de kerk. In 1852 werden, volgens bewaard gebleven aantekeningen, de stenen beelden vervaardigd door de gebroeders Goossens, beeldhouwers te ’s Hertogenbosch. De Christusfiguur in het midden is echter in gietijzer uitgevoerd, later witgelakt en steekt scherp af tegen de volwassen beuk erachter. Hij wordt geflankeerd door een stenen Maria en Johannes. Een eveneens stenen Maria Magdalena knielt aan de voet van het kruis. Aan de voet van de berg staan twee als Romeinen geklede mannen, voorstellende Judas gekleed als soldaat en de apostel Paulus als Romeins burger. Deze beelden stonden aanvankelijk hoger op de heuvel, direct naast de halfronde nis, waarin het vagevuur is uitgebeeld, met daarin brandende en kermende zielen, uitgevoerd in gepolychromeerde terracotta. Dit ongebruikelijke element verhoogt nog eens de smartelijkheid van het tafereel en maakt deze uitgebreide calvarieberg tot een unicum in Nederland.
De rest van de begraafplaats is op sobere wijze rechtlijnig verdeeld in vakken. Sommige graven zijn rijk versierd met beeldhouwwerk en ornamenten in smeedijzer.”

7. Algemene Begraafplaats Cauberg, Valkenburg (Li.)

Algemene Begraafplaats Cauberg, Valkenburg aan de Geul

De Vereniging Terebinth heeft haar laatste tijdschriftnummer Terebinth o.a. gewijd aan het Ereveld in Valkenburg.
De Slag om Valkenburg in de meidagen van 1940 duurde vier dagen lang en hierbij vonden 240 mensen de dood.  Wie waren ze, de jonge militairen die in het centrum van Valkenburg hun graf kregen? Dat wordt in Terebinth 2023, nr. 2 uiteengezet. 

Wij richten onze aandacht op een andere begraafplaats in Valkenburg, namelijk de Algemene Begraafplaats Cauberg.

Grafkelder van de familie Palmen. Foto RCE
“Aan de voet van de Cauberg ligt volgens de schrijver H.L. Kok van het boek ‘De geschiedenis van de laatste eer in Nederland’ de mooiste dodenakker van ons land. Behalve vanwege de bijzondere ligging op de helling van de Cauberg en het panoramische uitzicht vanaf het hoogste gedeelte, is de begraafplaats bijzonder vanwege de galerijgraven, die op Zuid-Europese wijze zijn uitgehouwen in de heuvel.
Het oudste deel van de begraafplaats dateert uit 1836.
Hier bevindt zich een grafkapel ontworpen door de in Roermond geboren architect P. J. H. Cuypers, de bekende bouwer van het Amsterdamse Centraal Station en het Rijksmuseum.
Vanaf het begin bleef één stuk grond ongewijd voor het begraven van ‘ongedoopten’ en nog altijd worden er hervormden, joden en niet-kerkelijken begraven.
Vanaf 1865 vonden de eerste uitbreidingen plaats. De galerijgraven werden vanaf 1935 uit de heuvel uitgehouwen.
Vroeger grensde de begraafplaats aan een dierentuin. Mogelijk is dit de reden waarom de beroemde circusdirecteur en dompteur Willy Georg Hagenbeck hier begraven ligt. De familie Hagenbeck speelde niet alleen een belangrijke rol in het temmen van wilde dieren, maar ook in de landschappelijke vormgeving van dierentuinen; in plaats van in kooien toonden zij het dier in een imitatielandschap gelijkend op dat waar het vandaan kwam. Het graf van Hagenbeck is te herkennen aan een reusachtige, uit marmer gehouwen ijsbeer en de inscriptie ‘Sein Herz gehört den Tieren’.”
IJsbeer op graf van W. G. Hagenbeck. Algemene begraafplaats aan de Geul. Foto www.drijehornick.nl

Redengevende omschrijving RCE:

Grafkelder van de Familie Palmen, met Neo-Romaanse elementen, gedateerd omstreeks 1883. De kelder vormt een van vier grafkelders op het kerkhof tegen de helling van de Couberg.

Symmetrische indeling frontgevel. Het toegepaste bouwmateriaal is mergel. Rondboogvormige gietijzeren deur in rondboogvormige omlijsting, geflankeerd door kleine boogvormige nissen. Aan bovenzijde deur plaquette met de tekst “Familie Begraafplaats van Notaris J.L. Palmen”.

Aan weerszijden van plaquette lauwerkransen in mergel. Frontgevel uitlopend in een horizontale afsluiting met boogfriesdecoratie en bekroond met een hardstenen kruis. In de frontgevel pilasters en hardstenen ornamenten.

Van het INTERIEUR zijn onder meer van belang: plafond met kruisribgewelven in baksteen; kelder afgedekt met houten luik met hierin grafnissen afgedekt met grafstenen.

Waardering: De grafkelder van de familie Palmen is van cultuurhistorische waarde als bijzondere uitdrukking van een geestelijke en typologische ontwikkeling. De grafkelder bezit architectuurhistorische waarde vanwege het belang voor de bovenregionale geschiedenis van de architectuur, de toepassing van mergel als bouwmateriaal en de ornamentiek. Ensemblewaarde ontleent de grafkelder aan de situering in de gravenwand op het het kerkhof tegen de helling van de Couberg en daarmee van betekenis voor het aanzien van dit deel van Valkenburg aan de Geul. De grafkelder is tenslotte van algemeen belang vanwege de architectonische gaafheid en de architectuurhistorische en typologische zeldzaamheid.

Over de firma Moerkoert en over neogotiek in de tuin.

Opvallende artikelen over tuinen, tuinarchitectuur en tuingeschiedenis.

Vandaag twee artikelen van Wim Meulenkamp die net zijn verschenen.

1. Wim Meulenkamp. ‘Ondernemer van kunstmatige grotwerken: de firma Moerkoert in cementrustiek’. Oud-Utrecht, Jg. 96 (augustus 2023), nr.4. p.17 t/m 21.

Rotspartij Julianapark, Utrecht.

In Wim’s eigen woorden gaat het hierover: ” In 1902 adverteerde de Utrechtse firma Moerkoert voor ‘Grot en Waterwerken, Tunnels, Bruggen, Ruïnes, enz.’   Hieruit spreekt een laatromantisch vocabulaire. Kunstmatige ruïnes en grotten waren toen al een hele tijd passé. Maar Moerkoert gebruikte een uiterst modern materiaal en hanteerde een destijds nog populaire stijl: de zogenaamde cementrustiek. Deze geheel veronachtzaamde stijl en het bijbehorende ambacht ontwikkelde zich in de tweede helft van de 19e eeuw en werd tot in de jaren 1920 gebruikt. Franciscus Johannes Moerkoert was de aanjager van de cementrustiek in Nederland.”

Een voorlopig resultaat van onderzoek over ‘cemetrustiek’, een decoratiekunst. Vader Benjamin en zoon Franciscus Johannes Moerkoert,  oorspronkelijk stukadoors  uit Utrecht werkten vanaf 1836 door heel Nederland. Er worden in dit artikel een hele serie uitgevoerde werken genoemd die door de Moerkoerts tot stand zijn gekomen, maar helaas tot heden zijn er niet veel meer van over. De meeste mensen nu herkennen deze kunstwerken niet meer, met het gevolg dat vele zijn afgebroken. Wel zijn er op enkele buitenplaatsen nog bruggen en rotsen en een enkele grot van de Moerkoerts bewaard gebleven, meestal op plaatsen waar Henri Copijn en zijn zoon Louis de tuin hadden ontworpen. Als we dus een Copijntuin tegenkomen is het extra opletten geblazen.

2. Wim Meulenkamp. Neogotische experimenten in de tuin. Het Buiten Jg. 5, nr. 14 (juli 2023), p. 28 t/m 32

Neogotische schijnkapel op buitenplaats Beeckestijn. Detail van de Plattegrondkaart van Beeckestijn door J. G. Michael, 1772.

Het artikel begint met te benoemen dat neogotiek niet erg gewild en bekend was in ons land tot ongeveer de jaren zeventig van de vorige eeuw. Wim is al jaren op zoek naar de oorsprong van deze stijl in Nederland en noemt als eerste ontwerper de in Zwitserland geboren Johann Heinrich Müntz, die (mede)verantwoordelijk was voor ontwerpen van o.a. Kew Gardens. In 1763 week hij uit naar Nederland en bleef daar tot 1777.  Hij zou heel goed de ontwerper geweest kunnen zijn van de schijnkapel op Beeckestijn (Velsen), want deze doet heel erg aan de stijl van Müntz denken. Dit dus i.t.t. de tot dusver genoemde ontwerper J. G. Michael, die de plattegrond van Beeckestijn tekende en daarom als eerste ontwerper van neogotische gebouwen in Nederland werd gezien.

Veel Nederlandse voorbeelden van vóór 1800 zijn niet aan te wijzen. Genoemd worden nog, naast enkele andere, de (helaas afgebroken) Willemstempel op Het Loo (1786) en de hermitage op Leyduin (1798). In den beginne werd de stijl dus voorzichtig toegepast op tuingebouwen,  daarna kunnen we omstreeks 1840 gaan denken aan de Zochers en de Van Lunterens en Roodbaard, en werden ook hele landhuizen in deze stijl gebouwd (bijv. De Schaffelaar) en pas daarna kwam Cuypers met zijn kerkgebouwen in zijn eigen neogotische stijl. Wim duidt tenslotte op het belang van onderzoek over Johann Müntz omdat hij  het is geweest die de stijl waarschijnlijk van Engeland naar ons land heeft overgebracht.