Categoriearchief: Bloemen en Planten

Erfgoed van de week (19-26 juli), o.a. Amstelrust, zie rapport uit 2003.

Erfgoed van de Week (19-26 juli) | Amsterdamse buitens

(overgenomen van de website Gemeente Amsterdam), met verwijzing naar het rapport van Oldenburgers Historische Tuinen uit 2003:

Amstelrust: historisch overzicht van tuin en park. 

In het kort

Omdat de grachten in de 17de en 18de eeuw enorm stonken zochten welgestelde Amsterdammers in de zomermaanden verfrissing buiten de stad. In Amsterdam zijn twee van deze buitenplaatsen, die nu binnen de stadsgrenzen liggen, bewaard gebleven.

Op deze pagina– Erfgoed van de Week | Amsterdamse buitens

Buitenplaats Amstelrust | foto Gemeente Amsterdam

De grachtengordel werd in de 17de en 18de eeuw alom geprezen om zijn schoonheid, maar had één belangrijk bezwaar: het stonk er enorm. Vandaar de omschrijving van ‘schone maagd met een stinkende adem’. Reden voor welgestelde Amsterdammers om ter verfrissing in de zomermaanden hun grachtenpanden te verruilen voor buitenplaatsen rond de stad.

Een buitenplaats in de polder

In de polders buiten de stadsomwalling verrezen vanaf de 17de eeuw tientallen buitenplaatsen langs de Amstel, de Bullewijk en de Holendrecht, de Haarlemmertrekvaart, de Overtoomsevaart en Schinkel, de Sloterweg en in de Watergraafsmeer. Voor de bouw van een buitenhuis werd vaak een bekende architect ingeschakeld en ook aan de tuinen werd zorg besteed. Deze werden bijvoorbeeld opgesierd met fonteinen, beelden, theekoepels, exotische planten in kassen en bijzondere vogels in volières. Met de komst van de stoomtrein in de 19de eeuw verruilden steeds meer stedelingen hun buitenplaats onder de rook van Amsterdam voor één in de omgeving van Utrecht of Gelderland. De overgebleven buitenhuizen werden eind 19de eeuw opgenomen in de nieuwe uitbreidingswijken van de stad.

Huize Frankendael | foto Gemeente Amsterdam

Amstelrust en Frankendael

Van al deze Amsterdamse buitenplaatsen zijn er slechts twee bewaard gebleven: Amstelrust aan de Amsteldijk en Frankendael aan de Middenweg. Met afmetingen van ca. 12 x  9 m zijn ze 2,5 tot 3 keer breder dan een gemiddeld 18de-eeuws stadshuis. Over de oorspronkelijke tuininrichting van Frankendael is een en ander bekend geworden dankzij archeologisch onderzoek, waarbij een 18de-eeuwse plantenkas of oranjerie is teruggevonden.

Archeologische onderzoek bij Huize Frankendael | foto Monumenten en Archeologie

Rust en Werk

Bij archeologisch onderzoek zijn ook verdwenen buitenplaatsen opnieuw gelokaliseerd, zoals het 17de-eeuwse buitenhuis Rust en Werk dat bij de herinrichting van het terrein van het voormalige Stadsarchief aan de Amsteldijk tussen de Rustenburgerstraat en Tolstraat is opgegraven. Na de sloop van de buitenplaats in 1887 bleef de naam hiervan voortleven in het naastgelegen ‘Rust en Werkspad’, de tegenwoordige Rustenburgerstraat.

Prent van hofstede Rust en Werk uit 1730 | Stadsarchief Amsterdam

Erfgoed van de Week

In de rubriek Erfgoed van de Week staat elke week een bijzondere archeologische vondst, vindplaats, voorwerp, monumentaal gebouw of historische plek in de stad centraal. Via de webpagina amsterdam.nl/erfgoed, Twitter @erfgoed020 en Facebook Monumenten en Archeologie delen de erfgoedexperts van Monumenten en Archeologie het erfgoed van de stad met Amsterdammers én overige geïnteresseerden.

BLOEIEND GOUD / o.a. over de kwekersfamilies Voorhelm Schneevoogt en Krelage

Koningin Wilhelmina en haar moeder regentes Emma op bezoek bij de hyacintenpronkbakken in Overveen, 1894 (foto: NH Archief)

BLOEIEND GOUD

Tentoonstelling in Museum Haarlem (Groot Heiligenland 47),

Van 11 april tot 27 augustus 2017

Het geheim van de bloemenstad 

Op bloemengebied was Haarlem eeuwenlang het middelpunt van de wereld. Op alle continenten werd met bewondering over de stad gesproken. Vorstenhuizen staken nieuwsgierig de oceanen over om het met eigen ogen te kunnen zien; het bloeiende goud. Nergens was de bloembollencultuur zo inventief, zo bijzonder en zo rijk als in bloemenstad Haarlem.

Met een tijdelijke expositie ontrafelt Museum Haarlem de geheimen van het Haarlemse bloemenverleden. Het verhaal begint bij de bollenkwekers, die zich in de eerste helft van de 17e eeuw in Haarlem vestigden. Zij ontdekten dat het Hollandse klimaat en de zandgronden een ideale combinatie vormden voor het kweken van tulpen, narcissen, hyacinten en lelies. Hun bollen werden kostbaarheden; voor één exemplaar werd soms net zo veel betaald als voor een compleet grachtenpand.

De expositie belicht o.a. de hyacintenmanie van 1736 en brengt de familiegeschiedenis in beeld van vermaarde kwekers als Voorhelm, Schneevoogt en Krelage. Er is aandacht voor de wereldberoemde Wintertuin van Krelage. Zijn kassencomplex vol exotische planten trok veel bezoekers van koninklijke bloede. De oorsprong van het Keukenhof wordt in beeld gebracht, evenals het bloemencorso, waar ieder voorjaar honderdduizenden mensen op afkomen, en de – soms omstreden – geschiedenis van de Haarlemse bloemenmeisjes.

Museum Haarlem toont een brede collectie historische afbeeldingen, kledingstukken en bijzondere attributen uit de bollenteelt en laat zien hoe Haarlemse bollentelers de wereld veroverden.

Luister hier naar het interview op NH Radio met mueumdirecteur Laura van der Wijden – vanaf minuut 50:15

Tekening van het kassencomplex van de firma Krelage aan de Kleine Houtweg, ca. 1890 (NH Archief)

Soestdijk-Made by Holland- uitverkoren

Helaas is de keus over de toekomst van Paleis Soestdijk NIET gevallen op ons mooie plan SOESTDIJK, BUITENPLAATS VAN NEDERLAND.

Wij kregen vandaag (8 JUNI) bericht van het Rijksvastgoedbedrijf dat het paleis gegund zal worden aan de groep MADE BY HOLLAND. Zie hieronder meer over de bedoelingen van deze inzending. De beslissing is genomen op basis van het HOOGSTE BOD en dat kwam van hen.

Ondanks deze grote teleurstelling was het een mooi avontuur om ons plan met zovelen vorm te mogen vorm geven.
Heel veel dank aan iedereen die zijn kennis en ervaring voor onze groep heeft ingezet.

ZIE HIERONDER MEER OVER MADE BY HOLLAND:

MADE BY HOLLAND:

Motivering op de bieding van Made By Holland Landgoed Soestdijk: platform en etalage van innoverend en ondernemend Nederland

Landgoed Soestdijk: platform en etalage van innoverend en ondernemend Nederland

Made By Holland speelt in op een maatschappelijke behoefte die binnen Nederland leeft. Nederlandse bedrijven, wetenschappelijke instituten en kennisorganisaties onderscheiden zich internationaal met die competenties, op meerdere terreinen: van waterbeheersing tot offshore, van agricultuur en voeding tot mode en design, van duurzame energie tot gaming. Op Soestdijk presenteren ze zich aan elkaar en aan alle Nederlanders. Gerenommeerde partijen en starters komen er in contact met elkaar en met investeerders.

Zo zetten we met Made By Holland de schijnwerpers op de innovatiekracht en de excellente prestaties van Nederlandse bedrijven en kennisorganisaties. Nieuwe initiatieven krijgen een plek en worden daarmee toegankelijk gemaakt voor een breed publiek, op zakelijke doelgroepen en ook op investeerders in jong talent en buitenlandse handelspartners.

Made By Holland: innovatieplatform waar nieuwe arrangementen en allianties ontstaan

Op Soestdijk is straks ruimte en inspiratie voor iedereen die kan en wil bijdragen aan consolidatie en uitbouw van Nederland als innovatieland.

Met begeleiding, coaching en financiële accommodatie wordt de weg geopend om dromen werkelijkheid te laten worden. Dat is juist nu van belang, omdat het steeds moeilijker wordt om steun te vinden voor de realisatie van een goed idee. Op Soestdijk zullen nieuwe arrangementen en allianties ontstaan.

Made By Holland: ontmoeten, genieten en verblijven voor iedereen

Het landgoed wordt in samenhang ontwikkeld, waarbij het unieke karakter van het ensemble onaangetast blijft. Aan de iconische kwaliteit en de bijzondere schoonheid van Soestdijk wordt zo een nieuwe laag toegevoegd.

Het Paleis biedt allerlei mogelijkheden voor zakelijke activiteiten, al of niet besloten. Maar ook het publiek krijgt de ruimte om het Paleis en het Park te bekijken en van de actuele thema’s te genieten. Steeds wisselende bedrijven en (kennis)instellingen manifesteren zich voor kortere of langere tijd in de Paleisvleugels. In de ‘Proeftuin’ vormen historische gebouwtjes als het sportpaviljoen, het speelhuisje, de watertoren, het châlet en de ijskelder én een aantal nieuwe tijdelijke follies visueel aantrekkelijke, interactieve onderdelen van Made By Holland.De Parade met hotel, restaurant, evenementenlocatie en nieuw parkeerterrein

Behalve in het Paleis en de Oranjerie komen ook aan de overzijde van de Amsterdamsestraatweg (de Parade) verschillende horecaconcepten, o.a. in de Koninklijke Stallen. Van koffiebar, zonnig terras tot brasserie: qua entourage allemaal state of the art, in lijn met het alomvattende concept. Groente, fruit, eieren et cetera komen zoveel mogelijk uit de eigen gaarden en tuinen.

In de monumenten in de Parade en op de verdieping van het Paleis kan men ‘Koninklijk’ overnachten.

De schrijfster Amy Geertruida de Leeuw en enige onbekende pennenvruchten over Tuinkunst

 
Amy Geertruida de Leeuw. Carte de visite. Fotograaf Ludwig Fröhlich. Coll. N-H Archief.
De schrijfster Amy Geertruida de Leeuw (1843-1938) werd geboren in Haarlem in 1843 als oudste kind van Ir. J.C. de Leeuw  en Maria Cornelia Elisabeth Pennink Hoofd. Amy was een halfzus van de tuinarchitect Louis Paul Zocher en een (stief)kleindochter van de beroemde Jan David Zocher.
De Leeuw ontwikkelde al op vroege leeftijd een liefhebberij voor tuinieren. Als kind kreeg ze van grootvader een eigen stukje grond op de kwekerij Rozenhagen. Haar schuilnaam/schrijversnaam is Geertruida Carelsen.
In haar geschriften is liefde voor het buitenleven duidelijk waarneembaar.  Ik kende wel haar artikel ‘ Het werk van de Zochers’ in De Tijdspiegel (1917), maar na enig speurwerk blijkt zij toch als telg uit de Zocher-dynastie ook haar steentje te hebben bijgedragen aan de geschiedenis van de tuinkunst. Zie de titels hieronder, waarvan de meeste nu totaal onbekend zijn.
G. Carelsen. ‘Bloemen en tuinen’. Volks-almanak van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen (1879), p. 42–49.
G. Carelsen. ‘In het park van Muskau’. De Gids. Jaargang 50 (1886).
G. Carelsen. ‘Onkruidpoëzie’ {over het werk van F.W. van Eeden]. De Gids. Jaargang 51 (1887).
G. Carelsen. ‘Eerbied voor het levend materiaal in de tuinkunst’. Haarlem, 1902.
G. Carelsen. ‘De liniaal-epidemie in de tuinkunst’. Onze Eeuw. Jaargang 10 (1910).
G. Carelsen. ‘Bouwkunst en Tuinkunst’. De Beweging. Jaargang 10 (1914).
G. Carelsen. ‘Het werk der Zochers’. De Tijdspiegel 74 (1917), p. 205–220.

Zochers OnLine Nieuwe editie April 2017

Zie: Zochers pagina. De editie uit 2011 is herzien en vermeerderd.

Na ruim vijf jaar is de Zochers OnLine editie uit 2011 eindelijk herzien en vermeerderd. De structuur van deze Internet-publicatie is veranderd; persoonlijke gegevens zijn aangescherpt; enkele Zocherparken zijn uitgewerkt; nieuwe belangrijke illustraties zijn toegevoegd, o.a. het schilderij van Wybrand Hendriks ‘Directeuren en werkende leden van het Haarlemse Teekencollegie’, uit 1799 en een belangrijke kaart van de locatie van de Bloemisterij op Rozenhagen uit 1882; vele aktes en contracten omtrent Rozenhagen, afkomstig uit een particulier familie-archief zijn toegevoegd; de projectenlijst is qua jaartallen en opdrachtgevers aangevuld en bijgesteld. Zonder fouten is het document beslist niet. Aanvullingen en commentaren zijn daarom uiterst welkom.

We zijn erg blij met alle belangstelling voor dit document. In talloze onderzoeksrapporten zien we zinnen uit dit geschrift terug (met of zonder bronvermelding, foei); in Haarlem/Bloemendaal  werd het na overleg gehanteerd als uitgangsdocument voor lezingen en fietsroutes;  in Zuid-Holland werd het in overleg gebruikt als onderlegger voor hun ‘Handreiking bij beheer en herstel’ van Zocherparken .  Ook vele Zocher-onderzoekers en instituten namen onze biografische en geografische Zocher-gegevens graag over.

We hopen dat ook andere provincies met veel Zocherparken (Noord-Holland, Gelderland, Utrecht) in overleg met ons bureau onze studie gaan gebruiken.

Zie: Zochers pagina. De editie uit 2011 is herzien en vermeerderd.

Nieuwsgierig naar de plannen voor Soestdijk?

Consortium Soestdijk Buitenplaats van Nederland heeft gisteravond woensdag 12 april een informatie-avond gehouden over het toekomstplan Buitenplaats Soestdijk.  Als Zocher-specialisten werden we begin 2016 uitverkoren mee te denken en te adviseren met deze groep, op het gebied van de historie van het park en de karakteristieke kenmerken van Zocherparken. Dat zullen we graag doen natuurlijk.

Het park is geanalyseerd op te behouden Zocher-kenmerken en aangepast voor een groot 21-ste eeuws bezoekerspubliek in de geest van de vroegere bewoners. Zie hier het parkontwerp in plattegrond. Op de website http://www.buitenplaatssoestdijk.nl, kunt u alles lezen over de plannen. Veel plezier met de ontdekking van dit prachtige parkplan. Maar naast de aanpassing van het park, gaat er nog veel meer gebeuren. Zie dus de website.

 

 

Vincent van Gogh en ingepakte rozen? Wie helpt?

Ingepakte rozen of wat tekende Vincent van Goch hier?   Wie helpt?

Wintertuin, 1884. achter de pastorie te Nuenen. Vincent van Gogh, potlood, pen in inkt, op papier. Van Gogh Museum, Amsterdam

Alweer bereikte ons een spannende vraag, die we gaarne uitwerken in een ‘Bericht’, voor een Amerikaanse onderzoeker. Van Gogh heeft op boven afgebeelde tekening  de achtertuin getekend van het pastoriehuis in Nuenen, met een uitzicht op de kerk aldaar. Heel duidelijk zien we een afgeperkte tuin met in het achterste deel drie grote kale moestuin- of bloemenbedden en voorin een deel met 2 vruchtbomen (peren?) en een bosje ingepakte planten. Het Van Gogh Museum zegt in haar informatie over deze tekening dat de planten met stro zijn ingepakt tegen de kou en de onderzoeker suggereert mij dat het misschien om planten gaat die gewikkeld zijn in jute.  Om welke planten het gaat wordt niet duidelijk.

Het fenomeen komt bij van Gogh meer malen voor. Ook de volgende schilderijen vertonen dezelfde ingepakte planten.‘Pastorietuin in de sneeuw’ uit 1885 (The Norton Simon Museum Pasadena California). Ingepakte planten links

De pastorie te Nuenen: Tuin in de sneeuw. Verblijfplaats schilderij onbekend. Ingepakte planten rechts

Het zullen toch niet al te exotische planten zijn, in zo’n ‘boerentuin’ in Nuenen, maar welke planten we ons nu precies moeten voorstellen? Stamrozen misschien? Hoge planten komen het meest in aanmerking. Welke plantenkenner, plantenkweker of tuinbouwkundige heeft een goed idee en helpt onze Amerikaanse onderzoeker verder?

Mien van de Geijn, Mien Ruys en de natuurhistorie in Maastricht

In augustus 2016 brachten wij een bezoek aan het historisch groen van Maastricht.  Zie onze weblog van 20 augustus 2016. Servé Minis, adviseur Cultuurhistorie van de gemeente Maastricht, leidde ons rond. We leerden veel, o.a. over de ‘Twee Mienen’. We bezochten o.a. de tuin van het Natuurhistorisch Museum en achteraf begrepen we pas dat de moeder van Servé daar zo’n belangrijke rol bij had gespeeld. Onze zoektocht naar moeder Mien, die Mien Ruys uitnodigde om de tuin van het Natuurhistorisch Museum te renoveren, leverde een artikel op van Eric Wetzels in de Heimans en Thijsse Nieuwsbrief december 2016, p.4-5. Genoemde auteur en de Heimans en Thijsse Stichting waren zo vriendelijk ons toestemming te geven dit artikel op onze website over te nemen. Voor de Heimans en Thijsse stichting, zie http://www.heimansenthijssestichting.nl

Wilhelmina (Minis-) van de Geijn, conservator van het
Natuurhistorisch Museum Maastricht van 1939 tot 1948

Links Rector Jos. Cremers (1873-1951), eerste conservator (directeur) van het Natuurhstorisch Museum van Maastricht van 1912 tot 1939; rechts dr. Wilhelmina van de Geijn, zijn opvolger

Eli Heimans en Jac P. Thijsse hebben zeer veel voor de natuurbeleving en natuurhistorie in Nederland betekend. Maar zij waren niet de laatsten. Velen traden in hun voetsporen: bekenden en minder bekenden. In dit bericht aandacht voor een vrouw in het Maastrichtse in de eerste helft van de twintigste eeuw: Wilhelmina (Minis-)van de Geijn.

Wilhelmina Anna Eleonora van de Geijn werd op 21 februari 1910 geboren in Puiflijk (Druten), in het land van Maas en Waal. Na het gymnasium in Venray ging ze eind jaren 1920 in Leiden studeren. “Verliefd worden, dat deed je niet. Dat mocht pas als je afgestudeerd was”, sprak Mien Minis-van de Geijn uit in een interview over haar studententijd voor de nieuwsbrief van de Leidse Universiteit in 2007. Al op 27-jarige leeftijd promoveerde zij op 2 december 1937 aldaar tot doctor in de paleontologie op het onderwerp: ’Das Tertiär der Niederlande mit besonderer Berücksichtigung der Selachierfauna’, waarin zij onder andere over de haaientanden van Elsloo publiceerde. Fossielen die tevoorschijn waren gekomen bij het graven van het Julianakanaal en die in 1932 door de beroemde huisarts en onderzoeker Dr. Beckers uit Beek waren verzameld. Een bètavrouw die promoveerde in 1937 was een zeldzaamheid. Haar datering van de zgn. Elsloo-lagen uit het onderzochte sediment is nog steeds gekend.
Twee jaar later in 1939 volgde – toen nog – mejuffrouw van de Geijn, Rector Cremers op als conservator van het museum. Cremers was een van de stichters van het Natuurhistorisch Genootschap (opgericht in 1910) en eerste conservator van het museum (opgericht in 1912) en oorspronkelijk kapelaan en leraar in Rolduc. De stad Maastricht stelde in 1912 aan het Natuurhistorisch Genootschap het voormalige Grauwzustersklooster beschikbaar, dat bestond uit een kapel, enige kloosterruimtes, een tuin en een huis voor moeder-overste (het ’Huis op den Jeker’), om daarin het ’Provinciaal Museum der Natuurlijke Historie’ onder te brengen. Het Huis op de Jeker was de dienstwoning ten tijde van het klooster en fungeerde daarna als woning van de conservator van het museum.
De benoeming van Mien van de Geijn was nog ‘een dingetje’: genootschap en gemeenteraad wilden haar graag als conservator (toen: conservatrix!), maar het Maastrichtse college van B&W had een andere voordracht. Dit leidde tot onenigheid, met het einde van de personele unie tussen gemeente en genootschap tot gevolg. Hierna werd een commissie van toezicht ingesteld, waarin raads- én genootschapsleden zitting hadden. Helemaal goed kwam het hierna nooit meer tussen gemeente en genootschap. Maar Wilhelmina van de Geijn werd benoemd per 16 mei 1939!
Mien van de Geijn betekende veel voor het museum,  in de negen jaar dat zij leiding gaf aan de kleine museumstaf. In een rede bij het 50-jarig bestaan van het museum in 1962, roemde Genootschapsvoorzitter Eugène Kruytzer veel van haar inspanningen: zij was jarenlang bestuurslid van het genootschap, was van 1945 tot 1953 (en daarna van 1967 tot 1973) hoofdredacteur van het Natuurhistorisch Maandblad, initiator van de reeks Publicaties van het Genootschap (een reeks naast het maandblad). Zij had de bibliotheek opnieuw opgezet, het museum gemoderniseerd en de tuin heringericht. Het genootschap besloot daarom om haar (tevens het moment van haar zilveren promotie-jubileum) tot ’lid van verdienste’ te benoemen. Haar museale inzet richtte zich met name op het vertalen van wetenschap ten behoeve van een groot publiek, door bijvoorbeeld reconstructietekeningen van landschappen aan de opstelling toe te voegen, waarmee de educatieve waarde groeide. Normaal voor nu, maar bijzonder voor toen. Bovendien heeft zij delen van de collectie wetenschappelijk geordend en beschreven, stimuleerde anderen om dat te doen en het maandblad won aan wetenschappelijke waarde door haar inzet.
Gedurende de oorlog gebeurde er veel in het museum: er waren verschillende onderduikers, de nazi’s ‘vereerden’ het museum meermaals met een bezoek ter inspectie van de collecties en in 1943 werd zo de belangrijke entomologische Wasmann-collectie ‘veilig gesteld’ in Berlijn, vanwege zijn grote importantie. Het was de Amerikaanse legerofficier en professioneel entomoloog (insectendeskundige) John Bailey, die de Wasmann-collectie hoogstpersoonlijk, en buiten alle protocollen om, naar het museum terug bracht, waar deze op 29 september 1945 door een gelukvolle conservatrix in ontvangst werd genomen.
Meteen na de oorlog werd de museumtuin, al sinds 1913 onderdeel van de museumcollectie, opnieuw onder handen genomen. Wilhelmina van de Geijn betrok de bekende tuinarchitect Mien Ruys om hier vorm en inhoud aan te geven. De essentie van het plan was een tuin in terrassen en van grote eenvoud en helderheid en voorzien van inheemse, vooral lokale planten. De tuin moest een goed beeld geven van de biologische omgeving van het krijtlandschap. Uit de tuin van huisarts en botanist August de Wever haalde Mien van de Geijn een jonge kastanjeboom op, die zij achterop de fiets van Nuth naar de museumtuin bracht. Tegenwoordig staat deze jonge scheut er nog steeds, maar nu als majestueuze en monumentale boom, met wijd gespreide takken.
Enige jaren later, op 15 augustus 1948, kreeg zij ontslag toen (omdat) zij in het huwelijk trad met Toine Minis, de latere gemeentesecretaris van Maastricht. Zij moest haar formele werk beëindigen, maar het betekende niet het einde van haar inzet voor de natuurhistorie. Bij het genootschapsjubileum in 1960 schreef zij een eerste wordingsgeschiedenis van het genootschap en jaren later werd zij (voor de tweede keer) hoofdredacteur van het Natuurhistorisch Maandblad (1967-1973).
In feite was mw. Minis directeur van het museum, maar pas sinds 1953 werd de functie ook als zodanig benoemd. Geboren in het oprichtingsjaar van het genootschap, heeft zij een heel groot deel van de geschiedenis van genootschap en museum meegemaakt. Bewust meegemaakt, want tot op hoge leeftijd volgde zij ’s lands politiek en de mondiale ontwikkelingen. Zij las de kranten en wist mee te praten over vele onderwerpen. Ver in de negentig, bezocht zij nog culturele bijeenkomsten en bleef zij helder en geïnteresseerd. Tot op hoge leeftijd woonde ze zelfstandig in het Huis op de Jeker te Maastricht, het huis waarin zij sinds de jaren veertig van de twintigste eeuw woonde, met een kleine privé-tuin, die grensde aan de museumtuin. Het was in dit huis – waarin zij ook na haar dienstjaren kon blijven wonen – waar zij uiteindelijk ten val kwam, waarna zij op 19 november 2009 op 99-jarige leeftijd overleed. De jubilea van het genootschap (2010) en museum (2012) heeft zij helaas niet meer mee mogen maken.
Het Natuurhistorisch Museum Maastricht beschouwt haar als een kundig expert, die het museum en de collectie door de oorlogsjaren heen heeft getrokken en daarbij in de museale taken heeft volhard en de collectie weer bijeen wist te brengen en deze wist te behouden. Ook heeft ze het museum in de jaren daarna in het goede spoor gekregen. In die geest probeert het Natuurhistorisch Museum Maastricht haar inzet levend te houden.

Drs. Eric P.G. Wetzels
eric.wetzels@maastricht.nl
Oud-directeur Natuurhistorisch Museum Maastricht, Centre Céramique en Kumulus (2006-2015)

L. Minis et al., 2012. Natuurhistorisch Museum Maastricht, Silhouetreeks nr. 80, Stichting Historische Reeks Maastricht, Maastricht, pp. 24-25 (uitgegeven bij gelegenheid van het 100 jarig jubileum van het museum).

M. Pluijmen, 2012. ”Verliefd worden, dat deed je niet”. Nieuwsbrief 071127 Universiteit Leiden, zie internet: http://www.leidenuniv.nl/nieuwsarchief2/1949.html.

E. Wetzels, 2010. In Memoriam Mevr. Dr. W. Minis-van de Geijn, in: Natuurhistorisch Maandblad januari 2010, p. 18.

Met dank aan Eric Wetzels en Eddy van der Maarel.

Wie is de prinses van de Prinsessetuin in Wassenaar?

Wie is de prinses van de Prinsessetuin en waar is zij gebleven? We bestudeerden onlangs voor een onderzoekje en een lezing de geschiedenis van de Prinsessentuin in Wassenaar op landgoed De Paauw (terzijde van het Raadhuis van Wassenaar).  In het tempeltje stond tot voor kort een beeld van Victoria (of moet zij een engel voorstellen?), maar dit is niet het originele beeld wat daar halverwege de 19de eeuw werd geplaatst.

Victoria  met een lauwerkrans in de rechterhand en een palmtak in de andere, is pas na de renovatie van de tuin in de jaren vijftig (Hein Otto, 1951) op die plaats terecht gekomen. Momenteel is de tempel, wachtend op restauratie, dichtgetimmerd en de bijzonder gracieuse Victoria is door vandalen verruïneerd en zal waarschijnlijk niet meer in de tempel terugkeren. Het beeld is een zinken afgietsel van een oorspronkelijk marmeren beeld van Christian Daniel Rauch (ca. 1837), een zeer bekende Duitse beeldhouwer met een eigen museum in Arolsen. Het stond oorspronkelijk in het ‘Victoria-vak’, een deeltuin met oranjebomen en stamrozen, en later in de rododendrontuin.

Maar Victoria is niet de prinses naar wie de Prinsessetuin is genoemd. Oorspronkelijk hoort zij niet in het tempeltje thuis. Prins Frederik, de broer van de latere Koning Willem II, kocht in 1838 landgoed De Paauw en de aangrenzende buitenplaatsen Backershagen, Raaphorst, Ter Horst, en tenslotte Eikenhorst en Groot Hasenbroek. Hij was getrouwd met zijn nicht Prinses Louise van Pruisen en zelf opgevoed aan het Hof te Berlijn. Zij waren beiden erg gehecht aan de streek waar ze in hun jeugd verbleven, Berlin en Potsdam, met name Schloss Charlottenburg en Schloss Sanssouci. Aan de hoven van Berlin en Potsdam waren in hun tijd de architecten  K.F. Schinkel, L. Persius, F.A. Stüler en Hermann Wentzel zeer gezien en Frederik en Louise kozen voor de laatste om hun paradijs in Wassenaar aan te leggen. In 1851 lieten zij hem overkomen voor de inrichting van de tuin. Hij maakte schetsen voor de Paradiesgärtchen of Prinsessetuin, die in zijn Architectonisches Skizzenbuch van 1858 werden gepubliceerd. Dankzij deze ‘schetsen’ hebben we een goed idee van de sfeer van de tuin en welke tuinornamenten erin hebben gestaan. Behalve de tempel zijn ze alle verdwenen.

Een van deze schetsen (bovenstaand) stelt het tempeltje voor met een marmeren beeld van een  jonge vrouw. Het beeld,  weliswaar iets anders uitgevoerd dan op de schets van Wentzel (zie hieronder een foto uit Gemeentearchief Wassenaar ca. 1935), is niet behouden.

Bureau Wevers & Van Luipen deed nader onderzoek om de beeldhouwer en de betekenis van het beeld te achterhalen. Wie was deze vrouw in het tempeltje van De Paauw? Zij constateerden dat het beeld De Hoop (Spes) voorstelt, die meestal wordt afgebeeld met een bloem in haar hand, en dat het is gemaakt door de beeldhouwer Berthel Thorvaldsen, een Deens beeldhouwer die bevriend was met de architect Schinkel. Het werd oorspronkelijk vervaardigd voor het familiegraf van de Von Humboldts.

Beeld Spes van Berthel Thorvaldsen (Thorvaldsen Museum Kopenhagen)

Dit beeld, dat dus vanaf ca.1858 tot de Tweede Wereldoorlog in de Paradijstuin of Prinsessentuin heeft gestaan, roept de vraag op waarom het thema van De Hoop is gekozen. De tempel had een centrale plaats in de tuin en Frederik kon er vanuit zijn studeerkamer via het beukenlaantje van genieten. Stelde Spes soms in zijn gedachten Prinses Louise voor? Zijn hoop op het paradijs? Is ‘De Hoop’ de personificatie van Prinses Louise?

Nog heel even (t/m 8 januari), TENTOONSTELLING BUFFA EN ZONEN

Zojuist verschenen COLUMN in Tijdschrift KASTEEL & BUITENPLAATS van Nederl. Kastelenstichting, geschreven door Carla Oldenburger:

Kunsthandel ‘Buffa en Zonen’, uitgever van prenten rond Arnhem

3047V.l.n.r. Huis Sonsbeek, oranjerie, kas voor palm of Camelia

Het Singer museum heeft in samenwerking met het RKD / Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis de tentoonstelling Schoonheid te Koop samengesteld over de Amsterdamse Kunsthandel Buffa en Zonen. Halverwege de negentiende eeuw (1850-1854) gaven zij een album uit met 48 getinte (kleuren) lithografieën van kastelen en buitenplaatsen, voornamelijk in en rond Arnhem. dit werk, getiteld ‘Kasteelen en buitenplaatsen in het Koningrijk der Nederlanden’, is opgedragen aan Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden, Groot-vorstin van Rusland, Amsterdam, 1850-1854.

Helaas zijn veel van deze Gelderse kastelen en buitenplaatsen verdwenen. Het album zelf – de platen in versierde boekband – is nauwelijks in Nederlandse bibliotheken aanwezig. Wel wordt een volledige set van losse platen bewaard in het Gelders archief.

De titel van het album doet vermoeden dat kastelen en bui- tenplaatsen uit heel Nederland zijn opgenomen, maar dat is geenszins het geval. Het album bevat alleen afbeeldingen (alle anoniem) van kastelen en buitenplaatsen rond Arnhem. mogelijk was de bedoeling voor iedere provincie een album samen te stellen, maar dat is er nooit van gekomen. Naast de 48 platen van buitenplaatsen rond Arnhem zijn er enkele platen opgenomen van Huis ten Bosch, Soestdijk, Noordeinde en Paleis Het Loo.

Hoe belangrijk zijn deze prenten van kastelen en buitenplaatsen nu nog? Wordt er iets op afgebeeld dat we niet op andere prenten zijn tegen gekomen? Alle huizen uit deze serie bevinden zich in ‘Groot-Arnhem’. Qua locatie vallen ze in drie regio’s uiteen, de stadshuizen in Arnhem (Angerenstein Arnhem, Klein Bellevue Arnhem, Bronbeek Arnhem, Hulkestein Arnhem, Klarenbeek Arnhem, Klingelbeek Arnhem, Lichtenbeek Arnhem, Marienberg Arnhem, Molenbeek Arnhem, Groot en Klein Presikhaaf Arnhem, Rheinstein Arnhem (later St. Elisabeth’s gasthuis), Rennen’enck Arnhem, Roz(s)orum Arnhem, Schoonheuvel Arnhem, Sonsbeek Arnhem, Sterrenberg Arnhem, Warnsborn Arnhem, Zypendaal Arnhem, Lustoord Arnhem (?), inclusief een Rijngezicht (door F. Koster);  de huizen ten oosten van Arnhem, richting Rozendaal en Velp (Roosendaal Rozendaal, Biljoen Velp, Larenstein Velp, Overbeek Velp, Paviljoen Velp, Villa Nova Velp, de Kruisgast (bedoeld Kruishorst Rheden?), Rhederoord De Steeg, Valkenberg De Steeg, Engelenburg Brummen, Kasteel Keppel Keppel), en verder de huizen ten westen van Arnhem Hemelschen Berg Oosterbeek, de Oorsprong Oosterbeek (2x), Pietersberg Oosterbeek, Valkenburg Oosterbeek, Kasteel Doorwerth Doorwerth, Keyenberg Renkum, Kortenburg Renkum (?), Belmonte Wageningen, Hoekelum Bennekom, Groot en Klein Hartenstein, Oosterbeek), langs de Utrechtseweg tot na Wageningen. Twee prenten vallen buiten deze ‘Arnhemse’ reeks, het neogotische Slot Rossum en het onbekende Gotisch Gebouw, dat waarschijnlijk een ontwerp is gebleven. Arnhem is bekend als een lommerrijke stad, gelegen aan de zuidrand van de Veluwe en doorsneden door zeven sprengbeken, alle geliefde en geschikte plaatsen voor de stichting van een buitenplaats. Arnhem was altijd een groene stad met een belangrijke rol voor landgoederen, ook voor de burgers die al in de negentiende eeuw graag een wandeling maakten vanuit de stad naar een buitenplaats of uitspanning. Op vele prenten komen wandelaars, ruiters of jagers voor, die genieten van de frisse lucht en de natuur.

De uitvalswegen van de stad naar het westen en naar het oosten volgden min of meer de loop van de Rijn respectievelijk de iJssel, zodat een wandeling of rijtuigtochtje met zicht op deze rivieren extra voldoening en plezier verschafte. De Amsterdamseweg, eerder bekend als de Postweg richting Ede, was vooral een handelsweg over de Veluwe, langs de huizen Rosorum en Warnsborn. Veel aspecten zijn afgebeeld: hooien en verplanten van een boom, beken, wandelpaden, dierenweides met koeien, rijtuigen en Rijnverkeer. Ook krijgen we een indruk van de tuinaanleg met heesterperken, kuipplanten en bomenaanplant rond de huizen. Het meest bijzonder is de kleine hoge kas achter de oranjerie op Sonsbeek (voor palm of Camelia-boom) en de raderstoomboot ter hoogte van de buitenplaats Schoonheuvel die toeristen waarschijnlijk naar de uitspanning op de Oorsprong moest brengen.