Binnentuin Teylers Hof en het neoclassicistische toegangsgebouw met Dorische zuilen. Ontwerp Leendert H. Viervant. Naast de woonhuisjes en het toegangsgebouw is ook de hardstenen pomp in het centrum van de tuin een rijksmonument
(223) Het Teylers Hofje aan de Koudenhorn in Haarlem (24 huisjes rond een binnentuin) is 29 december 2020 verkocht aan de Ver. Hendrick de Keyser. Deze vereniging heeft tot doel rijksmonumenten, zoals dit hofje, voor de eeuwigheid in hun meest oorspronkelijke staat te behouden.
Het Hof is gebouwd tussen 1780 en 1784 en is gefinancierd uit de nalatenschap van Pieter Teyler van der Hulst, evenals het Teylers Museum aan het Spaarne en het Teylers Fundatiehuis om de hoek in de Damstraat. De gebouwen zijn rijksmonument, echter niet de tuin, omdat deze naar we aannemen uit de tweede helft van de 20ste eeuw dateert.
Binnentuin Teylers Hof met pomp en uitzicht op de karakteristieke Bakenesserkerk (voor de reformatie de Onze Lieve Vrouwekapel op Bakenesse)
Omdat de Vereniging Hendrick de Keyser er naar streeft haar monumenten te behouden in een zo oorspronkelijk mogelijke staat en daarbij ook de samenhang tussen huis en tuin optimaal wil laten uitkomen (denk aan de tuin achter Museum-Huis Bartolotti aan de Herengracht of aan de samenhang tussen het Huis Ramswoerthe en het originele park van H. Copijn en Zn. daarachter) èn omdat de originele ontwerpen van Leendert Viervant behouden zijn gebleven, is het in principe mogelijk de originele tuin weer te reconstrueren. De tuin die er nu ligt ziet er prima uit, maar origineel is hij niet. De stijl van de huidige tuin past niet bij de stijl van de gebouwen, dat is heel duidelijk te constateren als we naar het originele ontwerp van Viervant kijken (hieronder afgebeeld).
Ontwerp van Leendert Viervant van de binnentuin van Teylers Hofje, ca. 1785
Het binnenste centrale deel van de tuin bestaat uit langgerekte grasstroken afgewisseld met witte (?) marmerslag, met een ronde cirkel in het midden (mogelijk de plaats van de pomp). De vier zijperken zijn elk gevuld met drie kleine bloemvakken, verbonden door slingerpaadjes. Dit zijn vroege verwijzingen naar de laat-18de eeuwse landschapsstijl. In de voorste twee zijperken zijn langs het pad kleine boompjes geplant en zijn de ruimtes aan beiden zijden van de slingerpaadjes ingevuld met andere planten dan die in de vakken. Er is een kleine draaïng in de middenas waarneembaar om de aansluiting op het middelpunt van de dwarsas (voor en achter) te vervolmaken.
Ons bureau heeft de vereniging Hendrick de Keyser aangeboden eens te komen brainstormen over dit tuinontwerp uit de beginperiode van de landschapsstijl.
Ver. Hendrick de Keyser heeft bovenstaande beschrijving van het ontwerp enthousiast ontvangen. We gaan nadenken over een vervolg!
(221) Een aantal jaren geleden maakte ons bureau in opdracht van de Amsterdamse Hortus een herontwerp voor de voortuin van deze hortus. ‘De meeste mensen lopen of fietsen hier met oogkleppen op aan voorbij en kunnen ook vaak de ingang van de hortus niet vinden’, klaagde de directie. Hier moest toch iets aan gedaan kunnen worden. In bovenstaande presentatie is te zien hoe wij tot het nieuwe ontwerp van de voortuin zijn gekomen. Het advies dat we deden om een kunstwerk te plaatsen nabij de ingangspoort is helaas niet gerealiseerd.
(220) Tussen 1968 en 1972 deed mijn man Feddo H.F. Oldenburger (1937-2017) in opdracht van ZWO (later NWO)-WOTRO (stichting Wetenschappelijk Onderzoek van de Tropen) onderzoek naar de flora en vegetatie van het Sipaliwini-savannelandschap in Zuid-Suriname. Hiertoe verzamelde hij tijdens een expeditie planten voor het ‘Botanisch Museum en Herbarium’ van de Universiteit Utrecht. In 2008 werd het Utrechts Herbarium gesloten en overgedragen aan Naturalis, vanaf 2010 Naturalis Biodiversity Center.
Naturalis Biodiversity Center, Leiden, 2019
In 2010 ontving Naturalis Biodiversity Center 13 miljoen euro om de collectie te digitaliseren. Hiermee is in 2011 begonnen. Het project is medio 2015 succesvol afgerond. Zeven miljoen objecten (waaronder het Nationaal Herbarium Nederland) zijn gedigitaliseerd en opgeslagen in een database die voor iedereen online beschikbaar is, zodat onderzoek op afstand mogelijk is. Digitalisering van oude collecties vindt naar behoefte plaats.
Na deze gigantische operatie wil ik wel eens weten hoe het met Feddo’s planten staat in Leiden. De herbarium-collectie van Naturalis is te raadplegen via bioportal.naturalis.nl. Ik zoek eerst maar eens heel eenvoudig (niet het uitgebreide formulier). Ik vul alleen een plantennaam in, namelijk Oxandra krukoffii, omdat ik weet dat deze soort een paar jaar geleden is gereviseerd door een jaargenoot-bioloog van mijn man, Prof. Paul Maas e.a. Zie: L. Junikka, P.J.M. Maas, H. Maas-van de Kamer en L.Y.Th. Westra. Revision of Oxandra (Annonaceae). Blumea 61 (2016), p. 215-266 (Oxandra krukoffii p. 229-233).
Oxandra krukoffii R. E. Fr. Dit exemplaar werd verzameld door F.H.F. Oldenburger, R.Norde en J.P. Schulz, dd. 29-11-1968 . Coll. Naturalis Biodiversity Center
Dit is niet een erg zeldzame soort, maar de collectie ON (Oldenburger / Norde) is wel de enige collectie van die soort uit de 3 Guiana’s en dat is dus best weer wel bijzonder. Ik kom uit bij een stuk of twintig Oxandra krukoffii-exemplaren, maar slechts één uit het zuiden van Suriname, nl. registratienummer U.1610309. Dit exemplaar werd verzameld tijdens een expeditie waar F.H.F. Oldenburger, R. Norde en J.P. Schulz aan deelnamen. De verzameldatum staat op 29-11-1968. Daarnaast is de locatie precies aangegeven op het etiket (zoom uit) met “N. of ‘4-Gebroeders’ Mts., in ‘Sea-horse’ forest”.
Sipaliwini Savanna is groene vlekje op kaart, op de Zuid-grens van Suriname en Brazilië
Ook is het mogelijk uitgebreid te zoeken, bijvoorbeeld door de naam van de plant in te tikken en dan te combineren met de naam van verzamelaar Oldenburger. Het resultaat voor Oxandra krukoffii is dan dat inderdaad 1 ex. is gevonden door Oldenburger e.a. En dan volgt de vraag, hoeveel plantensoorten zijn in Zuid-Suriname verzameld door Oldenburger? Typ dan alleen achter Verzamelaar Oldenburger in, en het blijken er 1277 te zijn, die alle met naam en toenaam en locatie worden beschreven. De meeste van deze vondsten zijn niet alleen door Oldenburger verzameld, maar in gezelschap van R.Norde en J.P. Schulz. In 1975 werd ook in de buurt van de stad Brasilia (Brazil) door Oldenburger verzameld, maar dit gebeurde in opdracht van de Universiteit van Brasilia en deze planten zijn dus niet als herbarium-exemplaren voor Naturalis B.C. bestemd geweest.
Feddo’s nalatenschap betreffende de Sipaliwini-savanne, in de vorm van boeken, rapporten, documenten, manuscripten, (lucht)foto’s, vegetatiekaarten en dia’s is 5 januari 2018 deels overgedragen aan en opgenomen in Naturalis Biodiversity Center Leiden en deels aan Universiteit van Utrecht / Copernicus Instituut.
Ik heb contact opgenomen met de Stichting Historische Behangsels en Wanddecoraties en werd verwezen naar enige deskundigen. Hans van Herwijnen, die bekend staat als kenner van de geschiedenis van decoratieschilders in de 19de eeuw en een proefschrift voorbereidt over de decoratieschilder Willem Adrianus Fabri, heeft gereageerd op mijn vraag of hij naar aanleiding van het vorige Bericht over ‘Bloemschilderen ca. 1850’ wilde reageren. Hij antwoordde mij het volgende:
“Ik heb je interessante blog gelezen. Het klopt wat je schrijft over de betrekkelijk hoge inkomsten die vermeld worden in de rekening. Ik vermoed dat je betovergrootvader, overgrootvader en grootvader decoratief schilderwerk verrichtten. Je grootvader was bedreven in het ‘marmeren’ een typische klus voor een decoratieschilder of huisschilder die daarnaast decoratief schilderwerk uitvoerde. Dat je betovergrootvader en overgrootvader zich hadden gespecialiseerd in het bloemschilderen ligt zeer voor de hand, temeer daar zij kamerbehangsels vervaardigden. Die werden doorgaans versierd. Ik beschouw het overigens wel als een ambachtelijke kunstvorm. Sommige boeketten zijn fraai geschilderd. Er waren Nederlandse decoratieschilders die goed bedreven waren in deze vorm van kunstnijverheid. Ik denk bijvoorbeeld aan Hendrik Bakker die vanaf circa 1860 actief was in Rotterdam. Zie bijgaand voorbeeld.
Hendrik Bakker. Wandschildering behangsel met bloemboeketten en kasteel. Ca. 1860.
Een andere bekende decoratieschilder die hierin gespecialiseerd was, was de Belg Michel Hendrickx (Amsterdam e.o.). Er zijn nog de nodige specimina op locatie in ons land te vinden. Van de meeste is helaas (nog) niet bekend wie ze geschilderd heeft. Ik ben zelf bezig met een onderzoek in een woonhuis waarbij omstreeks 1908 bloemboeketten werden geschilderd op behangsels in de vestibule. Ik ken ook een voorbeeld uit een rookkamer. Ik vermoed dat dergelijke behangsels met bloemboeketten ook voor salons en eetkamers geschilderd werden. In het Franse tijdschrift ‘Manuel de Peintures’ onder meer bedoeld voor decoratieschilders (ook te onzent geraadpleegd) komen diverse proeven voor. Zie bijgaand voorbeeld (ontwerp) van de Franse decoratieschilder Petit uit 1853.
Bloementoef geschilderd door Petit. Uit Manuel de Peintures. 1853.
Het klopt fotodecors werden ook door decoratieschilders gepenseeld. Of dat altijd het geval was durf ik niet te zeggen, maar ik vermoed de meeste wel. Ik heb zelf onderzoek gedaan naar W.A. Fabri (1853-1925) en aan hem worden twee beschilderde fotodecors (zij het zonder bloemen) van omstreeks 1914 in het v.m. paleis Het Loo toegeschreven.”
Op de website Librariana van Hans Krol is het nog volgende te lezen over de buitenplaatsen (met annex een koepel en een woonhuis/atelier) van mijn betovergrootouders, Welgelegen en Weg- en Landzicht: “J.W.G. van Doorn zocht uit dat oorspronkelijk feitelijk sprake was van twee buitenverblijfjes onder één dak, ‘Welgelegen’ en ‘Weg- en Landzicht’. ‘Het zijn twee aparte percelen, compleet gescheiden zoals ook aan het pleisterwerk duidelijk te zien is. [zie foto’s op vorige Bericht]. In 1698 bouwde de uit Leidschendam afkomstige timmerman Huibert van Meurs op de hoek van de Herenweg en het Koediefsvaartje, op erfpachtgrond van het Elizabeths of Grote gasthuis te Haarlem zijn woonhuis en timmermanswerkplaats. (…) In 1850 werden Welgelegen en Weg- en Landzicht “met derzelver herenhuizingen, tuinen en beplantingen nevens de hofstede Kennemeroord aan de Heren- of Straatweg op de hoek van de Koediefslaan, met de koepel in deze laan, behorende tot Weg- en Landzicht”, verkocht aan de zadelmaker/kamerbehanger Willem Frederik Amse, die hier, zoals in latere akten wordt beschreven “na enige vertimmeringen en veranderingen” zijn zadelmakerswinkel begon.’ (…) Na het overlijden van Willem Amse sr. te Meppel hebben de erven in 1859 Welgelegen, met erf en tuin, en de oorspronkelijk bij Weg- en Landzicht behorende koepel verkocht aan Cornelis van Lennep, burgemeester van Heemstede. Weg- en Landzicht, met bijbehorende zadelmakerswinkel, schuur en bleekveld was bij legaat toegewezen aan de inmiddels negen jaar oude Willem Amse jr.“
Ik haal dit aan om aan te geven dat er een kans bestaat dat in het interieur van Welgelegen mogelijk nog bloemschilderingen aanwezig zijn, vervaardigd door W.F. Amse. Mijn grootvader vertelde eens dat hij een tijdlang in een koepel had gewoond in zijn jonge jaren. Dat was waarschijnlijk de koepel van Welgelegen aan de Koediefslaan. De familie Amse had goede relaties in Heemstede. Jhr. Jean-Baptiste van Merlen (wonende op Bosbeek) en Mw. van Boetzelaar (wonende op Ipenrode) komen ook in het genoemde archiefstuk voor. Mogelijk zijn er op het dichtbijzijnde Huis Berkenrode ook bloemschilderingen van de hand van W.F. Amse aanwezig geweest, zoals we ook kunnen denken aan andere buitenplaatsen in Heemstede, bijvoorbeeld op Gliphoeve (ooit een paar jaar in bezit van meestertimmerman en familielid Gerrit Munk jr.), Meerenberg, De Hartekamp, Oud-Berkenroede, Manpad, etc.
Chris Schut. Koepel van Berkenrode te Heemstede aan de Herenweg. Ca. 1990.
(Zijn de illustraties, door dit artikeltje heen gestrooid, voorbeelden van ‘bloemschilderen’ ?)
In de hier voorgaande weblog van 10 oktober 2020, sprak ik o.a. over familiegrond in Heemstede en over mijn voorouders van de familie Amse, waar mijn grootvader van moeders kant toe behoorde. Zijn grootouders Amse overleden beiden in 1852, terwijl zijn vader Willem Amse (*1851) nog een baby was. Na het overlijden van Willem Frederik Amse, de vader van Willem, kwam de laatste onder voogdij te staan. De Heer Dirk Wolbers, in 1853 tot gemeente-ontvanger benoemd van Heemstede en Bennebroek, was voordat Willem Amse meerderjarig werd (25 december 1874) administrateur “over de boedel in den nalatenschap van wijlenW.F. Amse in der Zadelmakers en Kamerbehangers Affaire onder de Firma ‘de Erve W.F. Amse’ te Heemstede”. In deze firma werkte sinds 1848 ook als meesterknecht/bedrijfsleider Johannes Bartholomeus van Gaart, die uiteindelijk na ontbinding van de Fa. de Erve W.F. Amse de zaak heeft overgenomen.
Wolbers noteert over het jaar 1852 de volgende Activa:
Koningin Wilhelmina als twaalfjarige in Fries kostuum, 27 april 1893. Koninklijke Verzamelingen. Foto C.B. Broersma, Leeuwarden
Aan meubelen en huisraad”………………………………………518,73
Aan koopmansschappen, goederen, enz……………….1169,60
Aan in te vorderen bloemschilderen over het lopende dienstjaar 1852 tot 17 October …………………………………………….3180,62
Aan dito dito over vroegere jaren…………………………….682,88
Aan gelden op 19 October 1852 in kas…………………..277,25
Eene Heerenhuizing genaamd “Welgelegen” mitsgaders eene huizing genaamd “Weg- en Landzicht” met annexe Zadelmakerswinkel met erve, koepel en verdere getimmerten alles aan elkander gelegen, staande aan den Haagschen Straatweg, op de hoek van de Koediefslaan in de gemeente Heemstede. …………………………………………………………Totaal Actief F. 5829,0
Wat betreft de genoemde buitenplaatsjes annex koepel en winkel, zie het vorige bericht.
Wat verder opvalt is dat het bloemschilderen aardig wat geld in het la’tje bracht. Wie vóór de dood van W. F. Amse het bloemschilderen voor zijn rekening nam, Amse zelf of de meesterknecht Johannes B. van Gaart of beiden, is niet bekend. Wel is duidelijk dat de firma, in ieder geval vanaf de dood van W.F. Amse in 1852, draaiende werd gehouden door Van Gaart en dat Willem Amse vanaf ongeveer zijn vijftiende van Van Gaart het vak geleerd zal hebben. We hebben al gezien (vorig bericht) dat Van Gaart de zaak vanaf 1 sept 1879 officieel heeft overgenomen.
MAAR WAT IS BLOEMSCHILDEREN EIGENLIJK?
Foto van onbekend huwelijkspaar, vöör een met bloemen beschilderde wandMrs James Brown Potter (1857-1936). Bekende Amerikaanse actrice, gefotografeerd door Falk New York
Voorzover ik weet was mijn betovergrootvader geen beeldend kunstenaar, maar aannemelijk is dat het bloemschilderen iets te maken heeft met zijn Kamerbehangers Affaire. Ik proef in het woord ‘bloemschilderen’ ook een vakterm, een ambacht. Schilderde Willem Frederik Amse bloemen op behang, zoals je wel eens ziet op oude familiefoto’s en cartes de visite uit de tweede helft van de 19de eeuw? Bij het zoeken naar dergelijke voorbeelden uit die tijd kom ik bij huwelijksfoto’s terecht, bij bruidsparen die vóór een nis of vóór een wand staan versierd met bloemen-guirlandes of bloemboeketten. Ook zijn er voorbeelden van landschappen op behang, waar bomen en/of ruïnes en tempels een belangrijke plaats innemen. Deze zijn als hele slappe aftreksels van de bekende 18de-eeuwse behangschilderingen van Jurriaan Andriessen te beschouwen. Zie onderstaande foto van President Grant en familie.
Foto van Ulysses Simpson Grant (1822–1885), 18de President van USA. Hier tegen een achtergrond met een geschilderd landschap
Veel Nederlandse voorbeelden van wandschilderingen (op papier of linnen?) met uitsluitend bloemen zijn er niet. Wel voorbeelden van portretten van bekende dames en heren uit Engeland, Amerika, Canada en Australië. Voor de duidelijkheid dan toch maar een buitenlands voorbeeld hier nog bijgevoegd.
Het mooiste voorbeeld is natuurlijk de huwelijksfoto van mijn eigen grootouders Amse. Het behang kan niet door Willem Frederik of door zijn zoon Willem zelf geschilderd zijn voor hun (klein)zoon. Zij waren allang dood in 1903 toen mijn grootouders trouwden. De firma bestond echter nog wel, onder leiding van genoemde Van Gaart. Toeval dan? Dat denk ik ook weer niet helemaal. Mogelijk wel door hemzelf geschilderd, want ook hij was huisschilder en ik weet dat hij de kunst (techniek) van het‘marmeren’ verstond.
Voorbeeld van gemarmerd paneel
Laten we het houden op ‘voor de gelegenheid met zorg gekozen foto-achtergrond’. Na mijn ontdekking van het woord ‘bloemschilderen’ in de rekening en verantwoording van de ‘Affaire’ van Willem Frederik Amse, is dit voorbeeld van bloemschilderen natuurlijk een pareltje.
Huwelijk Johan Carel Willem Amse en Anna Jacoba Vetter. 1903. Vöör een geschilderde boognis. Fotograaf W.G. Kuijer & ZonenCarte de visite. W. G. Kuijer & Zonen. Hofphotographen Amsterdam. Zie vorige foto
Ik ben nieuwsgierig geworden naar het fenomeen ‘bloemschilderen’. Wellicht is er meer bekend bij de Stichting Historische Behangsels en kunnen zij mij verder helpen? Zie resultaten van mijn verdere speurtocht in volgend blog.
Feddo en Carla Oldenburger, ca. 1975. Gefotografeerd in foto-atelier van Hans Schiet, Spijk. Part. Coll.
Maar nu over naar onze tijd, 2020. De mode van het bloemschilderen (op behang, zoals ik me heb voorgesteld dat mijn betovergrootvader deed, omdat hij zelf een ‘Kamerbehangsel-Affaire’ had), is voorbij. Toch zullen er nog wel enkele fotografen in Nederland zijn die een mooie achtergrond voor het poseren hebben in een hoekje van hun atelier. De enige foto die ik ken en heb, is gemaakt in het atelier van de fotograaf Hans Schiet, aan de Zuiderlingedijk in Spijk. Hij gaf een feest, waar mijn man Feddo en ik waren uitgenodigd, en de opdracht was daar te verschijnen in kledij die een 19de-eeuwse uitstraling had. Zelf had hij zijn atelier een à la 19de eeuwse touch gegeven. Hier werden al zijn vrienden door hem gefotografeerd. Ik moet zeggen, deze foto is wel een bewijs dat onder fotografen het decoreren van een wand in het atelier met o.a. bloemen toen nog een bekend verschijnsel was.
Vandaag las ik op LinkedIn over een nieuwe aanwinst van Kunsthandel Bijl-Van Urk B.V., namelijk een schilderij van Cornelis Vreedenburgh, gedateerd 1927. Op LinkedIn werd de vraag gesteld: “wat zien we voor soort ‘tuin’ of ‘volkstuin’ op de voorgrond?”
Mijn antwoord was dat het hier een tuin in zogenaamde “Oud-Hollandse” stijl betrof, passend / aansluitend bij het gebouw, voorheen het stadhuis van Amsterdam, gebouwd/ontworpen door Jacob van Campen vanaf 1648 en gereed in 1665.
Cornelis Vreedenburgh. Damplantsoen en Koninklijk Paleis (voormalig stadhuis van Amsterdam), 1927. Kunsthandel Bijl-Van Urk, Alkmaar
We zien op het schilderij op de voorgrond een verdiepte tuin, opgebouwd uit grasvlakken en rechtlijnige bloemenborders. De tuin is verdiept en ontworpen langs een as van symmetrie, die aansluit op de middenas van het paleis. De tuin wordt ontsloten door een trappartijtje, gelegen in het midden van de dwarsas (voor de tram) en ook zijn dergelijke trapjes te vinden in het midden van de lengte-assen rond het middenperk. Op de hoeken van de lange perken en in het centrum van kleine vierkante perken staan taxussen geplant. De lange perken zullen nog met bloemen gevuld moeten worden, net zoals de perken aan beide zijden van de eerste trappartij. Het grote centrale rechthoekige grasvlak ligt binnen een wandelpad van flagstones en wordt daarbuiten afgesloten door (waarschijnlijk) buxusranden. Het beplantingsontwerp is volgens de rubriek Chronologie van het Stadsarchief Amsterdam (Onderwerp De Dam als plaats van herinnering) gemaakt door de gemeentelijke tuinarchitect Ir. J.R. Koning jr. .
De stijl van ontwerpen doet erg denken aan de stijl van Leonard Springer. Hij is in 1925 (toen de werkzaamheden begonnen) 70 jaar, en alhoewel is gebleken dat hij nog lang niet aan stoppen dacht in dat jaar, is de opdracht hem toch niet gegund. In de Springer Collectie Wageningen Library is wel enige summiere documentatie te vinden, namelijk een rijmpje uit het Haarlems Dagblad van T. de Rijmer, een krantenartikel uit De Telegraaf (1930-04-09) en een krantenfoto van het Damplantsoen.
Ik zal eens verder zoeken op naam van J.R. Koning, om er achter te komen bij welke projecten hij nog meer betrokken was in Amsterdam.
Aanleg Damplantsoen, Bouwput 1925, vlak voor de aanleg van het plantsoen.. Coll. Stadsarchief Amsterdam
Op bovenstaande foto zien we de omschutte bouwput van het toekomstige plantsoen, maar eigenlijk was het een ruimte die vrijgekomen was door de afbraak (1912) van het voormalige Commandantshuis ( D’Ailly’s Historische Gids van Amsterdam. Bewerking H. F. Wijnman. 1968) en de sloop van de westzijde van de Warmoesstraat. Er was een plan om hier een hotel te bouwen, maar dat is niet doorgegaan. Het Damplantsoen was bedoeld als tijdelijke tussen-oplossing. Zie https://www.amsterdamsebinnenstad.nl/binnenstad/277/middendam-kromhout.html
12 september 1925. Officiële opening van het Damplantsoen 1925. Zicht over het Damplantsoen van Hotel Krasnapolsky naar Het Paleis. Coll. Stadsarchief AmsterdamHier is goed te zien dat de paden aan de voet van de borders en rondom het centrale grasperk uit flagstones bestaan. NB de tram die hier te zien is, staat ook op het schilderij afgebeeld. Coll. Stadsarchief Amsterdam
Met dank aan Walther Schoonenberg en Hans Krol.
Nader onderzoek leverde een artikel over dit onderwerp op. Zie: Carla Oldenburger. ‘Over het Damplantsoen: ontwerper en karakteristieke kenmerken’. 13 p. Cascade Bulletin 2020 (verschenen 2021), p. 33 t/m 44.
Het Huis Keppel is gelegen ten oosten van het dorp Laag-Keppel, op een bebost ‘eiland’ tussen twee takken van de Oude IJssel. Het huis is omstreeks 1300 gesticht in de vorm van een donjon en vele malen verbouwd en uitgebreid. In 1582 is het kasteel totaal afgebrand en in 1672 had Lodewijk XIV er zijn hoofdkwartier gevestigd. In hetzelfde jaar werd het huis door de Franse en Munsterse troepen zwaar beschadigd.
De tegenwoordige interieurs van het huis zijn zeer fraai en bijzonder, zoals de muziekkamer met achttiende-eeuwse schilderingen van Arcadische landschappen en taferelen. Sedert vijf eeuwen is dit huis in bezit van de familie Van Pallandt van Keppel.
Kasteel Keppel gelegen in Laag-Keppel, tussen de Oude Ijssel en een aftakking van deze rivier. Noorden boven
Vanaf omstreeks 1650 lag er ten noordwesten van het kasteel een complex van moestuinen, opgedeeld in zestien gelijke perken met in het midden een bassin. De middelste vier perken waren, zoals vaker gebeurde, uitgevoerd als parterres de broderie (sierperken), de andere perken bevatten waarschijnlijk groente, kruiden en lage vruchtbomen rond deze vierkante perken. Omstreeks 1780 veranderde de tuin rond de voorburcht, tegelijk met de verbouwing van de entree. Een eerste landschappelijke aanleg werd ten oosten van het huis gecreëerd, aan de overzijde van de IJssel, in de periode 1774-1776. Dit was het zogenaamde ‘Engelse Bos’. Enkele jaren later werd de geometrische aanleg rond de voorburcht opgenomen in een landschappelijke aanleg. Of bij deze verlandschappelijking de tuinarchitect J.G. Michael of zijn (latere) schoonzoon J.D. Zocher sr. betrokken is geweest is nog onduidelijk. Op de zogenaamde ‘Hottingerkaart’ uit 1783 is nog te zien dat het huis op een eiland tussen twee strangen van de Oude IJssel lag, waarbij het huis zelf ook weer omgracht was en omgeven werd door een aantal kleinere sterrebossen.
Kasteel Keppel. Ontwerp J.D. Zocher jr. voor het voorpark (1835)
In 1835 ontwierp de tuinarchitect J.D. Zocher jr. een nieuw plan voor het voorpark van het kasteel. Dit hield in dat het voorterrein in een aantal ovalen werd verdeeld en beplant, waaromheen wandelpaden werden geprojecteerd. De beplanting bestond uit enkele solitaire bomen en bloeiende heesters.
Kasteel Keppel. Ontwerp D. Wattez, 1880. Noorden boven
In 1880 heeft D. Wattez het plan van Zocher vernieuwd. Zijn plan betrof een afwisselend wandelpark vóór het huis met grote open ruimten en wandelingen in het bos achter het kasteel, grotendeels afgeschermd van de IJsselstromen. Het Engelse Bos aan de overzijde van de IJssel, dat per boot bereikbaar was, veranderde hij in gemengde stijl. Wattez ontwierp hier een zuiver cirkelvormig centraal deel met een solitaire boom in het centrum van een dubbele bomencirkel; daarbuiten projecteerde hij open ruimten met solitairen en aan de randen van dit driehoekige bos wat dichtere bosschages. Zie het ontwerp hier boven.
Zowel het plan van Zocher als dat van Wattez blijkt niet of nauwelijks uitgevoerd te zijn, als we de ontwerpen met kadastrale kaart (1832) en topografische kaarten vergelijken.
Wel is de inhoud van een geleverde bestelling planten bekend, maar waar die planten precies in het park zijn gepoot blijft ongewis. Toch krijgen we een duidelijk beeld van de rijkdom aan kleur en soorten die werden aangeplant. Deze soorten kunnen heden te dage natuurlijk als ‘basismateriaal’ van de aanplant worden toegepast.
Het gaat om 40 Italiaanse populieren, 50 ‘differente’ sparren (achterop de bestellijst staat dan verder een onderverdeling in 15 zilversparren, 15 balsemsparren, 10 Wymouthspijnen en 10 fijnsparren). Verder 6 pakken lindenbomen; 20 ‘grote Castanje Quina’ – Castanea equina / paardenkastanje; 35 hortensia’s; 25 azalea’s; 28 pakken ‘groote heesters’; 85 ‘paken (sic) met groenblijvende heesters’; 75 ‘pakken met diverse plantsoen’; 100 ‘maandrozen in potten’. Onder de bloemen 150 dahlia’s in 50 soorten, en bloemheesters. Op de achterzijde van deze plantenlijst staat de beplanting ingedeeld in vijftien beplantingsvakken en ‘verder zonder nummers’ nog een aantal losse bomen waaronder ‘1 Groote Tulpenboom’.
Onderstaande tekst zal in aangepaste vorm in Zochers OnLine worden opgenomen.
De buitenplaats Huis Landfort te Megchelen is altijd een beetje onbekend gebleven in de Nederlandse tuingeschiedenis. Waarschijnlijk is de ligging direct tegen de grens van Duitsland, daar debet aan. Nu huis, tuin en park worden gerestaureerd en het koetshuis herbouwd, wordt het zo langzamerhand tijd ook op deze plaats eens wat meer over het buitenplaatscomplex Huis Landfort te vertellen.
Huis Landfort gelegen op een huis-eiland omgeven door een aftakking van de Oude IJssel. Links boven de visvijver. Links boven het huis de voortuin en rechts onder het huis de achtertuin op het zuiden. De vorm van de gracht heeft een karakteristieke Zocher-vorm. Buiten de (brede) gracht, boven in de foto stroomt de Oude IJssel. Bron: Google Earth
Huis Landfort is gelegen in een flauwe bocht van de Oude Ijssel nabij het dorp Megchelen. Het huis wordt voor het eerst in 1434 in een verkoopakte genoemd. Het terrein stond al bekend onder de naam ‘Lanckvoort’, wat zeer waarschijnlijk duidt op een ‘voorde’ (doorwaadbare plaats) in een rivier. Heden ten dage vormt het goed een fraaie combinatie van een huis (omstreeks 1825 verbouwd) met een park in landschapsstijl uit dezelfde tijd, voorzien van oude, bijzondere bomen. In 1996 waren hiervan nog aanwezig een moerascipres, tulpenboom, vederbeuk, ginkgo, weymouthden, dwergcipres en een Catalpa. Het goed heeft vele eigenaren gekend, maar naar hen is nog geen uitputtend onderzoek gedaan. De Amsterdamse medicus en botanicus Johann Albert Luyken (1785-1867) kocht met hulp van zijn 21 jaar oudere zuster Stiencke Christina Waltmann-Luyken in 1823 de oude buitenplaats op een veiling. Direct in datzelfde jaar gaf hij de architect-aannemer Johann Theodor Übbing (1786-1864) uit Anholt (aan de overkant van de Oude IJssel) de opdracht het oude huis en de omgeving rondom het huis te veranderen naar de smaak van de tijd.
Huis Landfort in 1720. Jan de Beijer? Bron Wikipedia
Maar hoe zagen huis en tuin er uit? Het huis had in de 18de eeuw een vierkant hoofdhuis met op iedere hoek een toren met helmdak. Aan het eind van de achttiende eeuw werden de hoektorens gesloopt. De houten kap uit de zestiende eeuw is in het huidige huis nog bewaard gebleven. Het omsingelde terrein en de percelen waren omstreeks 1816 nog rechthoekig van aard.
Situatiekaart met rechthoekig omsingeld terrein van Huis Landfort, schuin tegenover Anholt. Casparus Muller, 1816. De grens Nederland – Duitsland is met kruisjes weergegeven. Duidelijk is te zien dat de grond-indeling rechthoekig van karakter is. Noorden boven. Bron: TopoTijdreis
Volgens plan van Luyken en Übbing werden aan de zuidkant van het huis twee kwart-holronde vleugels aangebouwd (links een inpandige oranjerie). In dezelfde tijd werd een achthoekige ‘Moorse’ duiventoren met gotische ramen en een uivormige toren gebouwd, eveneens naar ontwerp van Übbing. Twee bruggen zijn ontworpen door Carl August Wilhelm Luyken. Zij dateren uit omstreeks 1870.
Opmetingskaart Huis Landfort J.Th. Übbing, 1823. Huis op huiseiland, rechthoekig van vorm en binnen dubbel grachtenstelsel; moestuinen achter het huis verdeeld in vier kwadranten, ingesloten door deels rechte grachten en aan korte tuinzijde een kwartcirkelvormig grachtdeel; hele terrein in rechthoekige nutstuinen, weiden en akkers verdeeld. Linksboven visvijver ten zuiden van de koetshuizen. Midden-onder sterrenbos (jachtbos kleinwild ?); rechtsonder het ‘Schipbosch’, een wandelbos in landschapsstijl. Noorden linksboven.Coll. kcal.nuOntwerp Huis Landfort J.Th. Übbing, tussen 1823 en 1825 Huis met uitwaaierende vleugels op huiseiland binnen dubbel grachtenstelsel; tuinen achter het huis in kleinschalige landschapsstijl, ingesloten door grachtenstelsel met lange rechte delen en aan korte tuinzijde een kwartcirkelvormig grachtdeel; hele terrein verdeeld in rechthoekige of ruitvormige nutstuinen, weiden en akkers. Linksboven visvijver ten zuiden van koetshuis en stallen en omgeven door nutstuinen (?). Midden-onder sterrenbos (jachtbos kleinwild ?); rechtsonder het ‘Schipbosch’, een wandelbos in landschapsstijl dat men volgens dit nieuwe ontwerp kon bereiken via een slingerpad vanaf het huiseiland. Noorden linksboven. Coll. kcal.nuOntwerp Huis Landfort. J.D. Zocher jr. toegeschreven, [1825] Huis met uitwaaierende vleugels op huiseiland met heesterpartijen, omgeven door een slingerend riviervormig grachtenstelsel. Akkers of in stroken gedeelde moestuinen (gestreepte ruimtes) ten zuiden van visvijver en huiseiland. Ruimte rond visvijver geheel omsloten door meesterpartijen. Hele terrein in afgeronde ellipsvormige, niervormige en ovaalvormige ruimtes (akkers en weides) verdeeld. Midden-onder waterpartij met (graf)eiland en sterrenbos. Sterrenbos en voormalige Schipbos via paden rondom open weide verbonden. Noorden linksboven. Coll. kcal.nu
J.D. Zocher jr. heeft in 1825 Landfort bezocht en een nieuw ontwerp-voorstel gedaan aan de heer Luyken. Ook zijn broer Carel G. Zocher schijnt hieraan zijn medewerking te hebben verleend. Waarschijnlijk fungeerde hij als opzichter. Uit correspondentie tussen Jan Zocher en J. Bondt (een zaakwaarnemer van Johann Luyken) blijkt dat Zocher die zomer ‘in de buurt’ (op Biljoen te Velp) moest zijn en dat bezoek zou kunnen combineren met een bezoek aan Huis Landfort om een oculaire inspectie uit te voeren voordat hij zich zou wagen aan een plan voor een belangrijke beek (de omgrachting van het huiseiland en/of van het grafeiland, in Zocherstijl ). Verschillende tuinen, weiden en akkers werden nu door de Zochers tot één landschappelijk en samenhangend plan verenigd. De paden kregen een veel natuurlijker verloop met ruime bogen en het oude formele grachtenstelsel werd vergraven tot een karakteristieke Zocheriaanse slingerende waterpartij (‘beek’ in flauwe M- / W-vorm). Slechts vóór de bijgebouwen bleef een kleine omsloten rechtlijnige aanleg rondom de langwerpige visvijver gehandhaafd. Dat het ontwerp van de Zochers werkelijk is uitgevoerd, wordt bevestigd op de Topografische Kaart van 1843. In grote lijnen is de landschappelijke indeling van het terrein en het karakteristieke Zocheriaanse grachtenstelsel hier duidelijk op terug te vinden.
Topografische Kaart 1843
Huis, koetshuis, park en omliggende landerijen zijn in zwaar verwaarloosde toestand in 1970 aan St. Geldersch Landschap verkocht. Zichtlijnen werden open gekapt, nieuwe borders en waterpartijen werden aangelegd en de visvijver hersteld. Het huis werd alleen uitwendig gerestaureerd. In 2017 is het hele complex in eigendom overgegaan op Stichting Erfgoed Landfort. Deze stichting ziet restauratie van het huis, de herbouw van de bijgebouwen en de revitalisatie van het park als haar belangrijkste doel.
In 2020 wordt een nieuwe moestuin aangelegd en het park gerenoveerd. Het is de bedoeling dat In de toekomst huis en tuinen voor bezoekers worden opengesteld.
Archief: De archieven Familie Luyken op Landfort te Megchelen en Stichting Rhijngeest als eigenaar van Huize Landfort te Megchelen zijn respectievelijk in 2016 en 2013 ondergebracht bij het Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers (Doetinchem). De inventarissen van genoemde archieven en foto’s van Landfort zijn in te zien op www.ecal.nu
n.a.v. de lancering van de publiekscampagne Dit is in Limburg
Neercanne ca. 2020. Luchtfoto. Buiten de muren van het kasteel een boomgaard en een wijngaard
3 juli jl: “We staan met de voeten in de klei bij een van de nog onontdekte parels van Limburg”, sprak Iris Bakker van Visit Zuid-Limburg bij de lancering van de publiekscampagne Dit is in Limburg. De bijeenkomst vond plaats in de Kweeperentuin (de Gaard) van Neercanne. Doel van de actie is vakantiegangers te verleiden naar onontdekte parels in de zuidelijke regio te gaan. De corporate pr functionaris doelde daarbij niet alleen op de gaard van het château, maar ook op de geleverde krachtsinspanning door de marketingorganisaties van Noord-Limburg, Midden-Limburg, Zuid-Limburg en Maastricht.
Ik wist helemaal niet dat er een Kweeperentuin was, behorend bij Neercanne. In 2000, voor de aanleg van deze tuin, maakte ik een beschrijving van de tuinen van Neercanne voor de Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur (Rotterdam, 2000). De Kweeperentuin is later toegevoegd. Mijn tekst luidde in 2000:
“Tegen de dalwand van de Jeker, op de oosthelling van de Cannerberg, ligt vlak voor de grens met België kasteel Neercanne. Het tegenwoordige kasteel dateert uit 1698. Het werd in classicistische stijl gebouwd in opdracht van generaal Daniel Wolff Baron den Dopff, gouverneur van Maastricht. Den Dopff liet midden voor het kasteel drie terrassen aanleggen.
Het laagste terras aan de kasteelzijde van de weg, bestond uit een rijke parterre de broderie met in het centrum een bassin. Aan de overzijde van de weg werden de tuinen voortgezet met een breed bassin, afgesloten met een halfronde ‘exedra’ en een zichtlaan. Rondom graasden koeien. Overblijfselen in de vorm van een poel zijn hier nog terug te vinden. De tuinen van Neercanne waren in 1717 zo beroemd, dat Tsaar Peter de Grote het bos en de hof kwam bezichtigen.
G. de Bruyn. Neercanne. Gravure 1715
Aan het eind van de zeventiende eeuw was Neercanne in de eerste plaats een ‘villa rustica’: een economisch landbouwbedrijf waar bovendien het plezier van het buitenleven gecombineerd werd met dat van de kunsten. De economische functie werd door klassieke tuinbeelden gesymboliseerd, zoals die van Mercurius, het symbool van welvaart en voorspoed; Diana, symbool van de jacht en Ceres, symbool van de landbouw. In het heldendicht van Francois Halma uit 1715, getiteld ‘Het Kasteel van Aigermont…‘ kunnen we lezen dat de economie van Neercanne was gebaseerd op landbouw (korenvelden), fruitcultuur (boomgaarden en fruit tegen de hoge warme mergelmuren op het tweede terras), houtcultuur (sterrebossen), wijncultuur (ook tegen de muren), bijenteelt en veeteelt (in de overtuin en ook in de omliggende velden graasden koeien). Deze landbouwactiviteiten spelen ook een belangrijke rol in Vergilius’ ‘Georgica’ waarin het leven op het land wordt verheerlijkt. Het is dan ook niet toevallig dat Vergilius in het gedicht van Halma een rol speelt in de persoon van ‘de Mantuaan’, de man uit Mantua. Deze combinatie van landbouwbedrijf en buitenplaats doet ook denken aan de landbouwbedrijven in de Veneto, waarvan sommige gebouwd werden door de bekende bouwmeester Palladio.
Halma noemt Neercanne ook een ‘lusthof van vermaak’. Sierelementen die hij beschrijft zijn parterres de broderie, geknipte taxusbomen, planten in potten, tuinbeelden, waterkommen en fonteinen, een obelisk, een belvédère en twee paviljoens. Deze zijn ook te vinden op de gravure van G. de Bruyn die Halma als illustratie opnam.
Uit de negentiende eeuw zijn twee tekeningen bekend, een van J. Lefebure uit circa 1840 en een anonieme uit 1848, waarop heel duidelijk de bomen en vaste planten die toen op het tweede en derde terras groeiden zijn te onderscheiden. Enige jaren geleden is een deel van de tuinen van Neercanne gerenoveerd, naar de laat-zeventiendeeeuwse situatie. Dit was niet eenvoudig, omdat over de originele tuinen weinig gegevens beschikbaar waren. Bij de renovatie is men uitgegaan van het behoud van de hoofdstructuren van de tuinen. Ook de oude begroeiing van de hoge warme mergelmuren met druiven, abrikozen, perziken, witte en rode rozen, achtte men naast de wilde begroeiing van gele helmbloem, belangrijk.
Voor het benedenterras langs de weg heeft de tuinarchitect W.J.A. Snelder een nieuw, modern ontwerp gemaakt, gebaseerd op de zeventiende-eeuwse parterre de broderie. De centrale parterres rond het bassin werden in strakke, moderne vormen uitgevoerd. De middenas van Neercanne, die doorloopt in de overtuin, was waarschijnlijk gericht op Huis Lichtenberg aan de Maas. Deze overtuin is eigendom van de Stichting Het Limburgs Landschap en is niet in de renovatie meegenomen.
Boven het kasteel ligt het Cannerbos. Een dergelijk hellingbos is een typisch Zuid-Limburgs verschijnsel. Het bos volgt in een smalle strook de steile dalwanden van de Jeker en is botanisch zeer interessant. Omstreeks 1700 lag hier een sterrebos met aan de rand een tuinkoepel.
Kasteel Neercanne en het Cannerbos zijn nu een geliefd recreatief doel voor de inwoners van Maastricht. In het Cannerbos groeien veel voorjaarsbloemen en er is een rijke vogelstand. Ondergronds bevinden zich uitgestrekte mergelgroeven waar vleermuizen huizen. Heden ten dage is nog steeds de combinatie van economie en vermaak de reden van Neercanne’s bestaan. Het huis doet dienst als hotel en vergadercentrum, terwijl de gerestaureerde tuinen zijn opengesteld voor het publiek.”