DE ANDER, column ingezonden door Carla Oldenburger.
Rosa kijkt vanuit haar omlijsting mij ongelovig en onderzoekend aan, zich afvragend of ik de onbekende, De Ander ben, die haar verleden wil aanvechten. Ze is treffend geschilderd door Simon Maris. Haar portret is wat gehavend, dat is helder, maar ja Simon is ook wel liederlijk met haar omgesprongen. Waarom zo vraagt Rosa zich af, zou zij haar afkomst verloochenen, haar is altijd verteld dat ze een Indisch meisje is en nu opeens heeft een deskundige onderzoek gedaan naar de expressie van haar gelaat en is ze misschien wel een Roma-meisje geworden. Wat is er gebeurd?
Rosa had lang geleden de bekende schilderijenroute afgelegd van schildersezel, via kunstgalerie naar zolder van bewaring. Tenslotte belandde zij in het stamcafé van Simon, Café-Bodega ‘Le Jardin’ in Amsterdam, om de opgelopen schuld van de schilder te vereffenen. Simon had haar versjacherd aan de kroegbaas, die haar op zijn beurt zonder aanziens des persoons in het café had opgehangen. Daar was Rosa ontdekt door De Ander, een flamboyante museumdirecteur van het Rijks, een idealist die er alles voor over had om Kunst voor arm en rijk, voor wit en zwart, werkelijk voor iedereen begrijpelijk en toegankelijk te maken. Zijn plan noemde hij Inclusie.
Met die intentie werd Rosa door De Ander van de muur gehaald. Hij zou haar ophangen in zijn museum naast Isabella, een ander portret van een donker getint meisje van Simon Maris. De kroegbaas schrok ervan, niet omdat zijn schilderij nu zomaar aan De Ander verkwanseld werd, maar omdat hij van Rosa was gaan houden en het hem niet kon schelen of zij nu een Indisch of een Oosters typetje of een Roma-meisje was. Hoe kwam men eigenlijk aan die conclusie van Roma-meisje?
Omdat Simon zelf had verteld dat hij een Roma-familie had geportretteerd die schipbreuk had geleden voor IJmuiden en hij voor die mensen onderdak had geregeld. Dus Rosa moest wel een Roma-meisje zijn. De kroegbaas wist het schilderij gelukkig tot de dag van vandaag te behouden. In zijn kroeg was tenslotte ook iedereen welkom om naar kunst te komen kijken en Rosa mocht blijven wie ze was.
Deze columnwedstrijd is uitgeschreven n.a.v. De Spaarnelezing, met als onderwerp DE ANDER. Die avond zullen spreken prof. Mariska Kret en prof. Jan Willem Duyvendak.
De winnaar van de columnwedstrijd is vandaag, 11-11-2024 bekend gemaakt. Het is de column De ANDER, geschreven door Fabian van Hal. Zijn column zal in het Haarlemsch Dagblad verschijnen zaterdag, 16-11-2024.
Dit jaar 2024, van 16 tot 23 oktober vieren Joden het Loofhuttenfeest of Soekot. Met Soekot wordt herdacht dat het Joodse volk 40 jaar door de woestijn moest zwerven. Zij leefden toen in hutten (soeka).
Ter herinnering aan deze tijd wordt door de Joden elk jaar een hut in of bij hun huis nagebouwd. Het dak van de hut moet van takken en gebladerte van bomen zijn gemaakt en dit dak moet een voldoende grote open ruimte bevatten dat men daar doorheen de sterren kan zien. De loofhut wordt verder versierd met vruchten en groenten. Veel gasten worden uitgenodigd om dit feest samen te vieren.
Soekot wordt ook wel gezien als een soort oogstfeest, als afsluiting van de jaarlijkse oogst die is binnengehaald. Toen de Joodse Tempel nog bestond vierde men dit feest ook door aan God dankoffers voor de laatst binnengebrachte oogst te brengen. Meestal wordt dit oogstfeest even eerder gevierd, namelijk op 29 september.
Dit jaar is het groene dak gemaakt van verse laurierbladeren uit eigen tuin. De laurier is bladhoudend en omdat de boom deze zomer niet gesnoeid was, bladeren en takken genoeg. Als je dan bedenkt dat de laurier oorspronkelijk in het oostelijk Middellandse Zeegebied groeit en in deze tijd wordt geoogst, is het heel begrijpelijk dat Soekot ook een oogstfeest is. De sterren konden we helaas niet waarnemen vanuit dzee locatie.
F.H. zijn de initialen van een vriendin van mijn moeder en als deze initialen zich voordoen in het zwart, op rood fond , dan is het me duidelijk dat ze de naam ‘Frieda Hunziker’ betekenen. Bovenstaand boekomslag van een catalogus van het Stedelijk Museum uit 1961 was van deze initialen voorzien als indicatie dat de tentoonstelling haar werk betrof.
Dit boekwerkje draag ik al bij me sinds het overlijden van mijn moeder (1978), maar sinds kort is de ware betekenis van Frieda en haar werk pas echt tot me doorgedrongen. In het Utrechtse huis van mijn ouders (ze woonden daar van 1945 tot 1971) en mogelijk ook al in hun huis in Amsterdam daarvoor, hing sinds ik me kan herinneren een groot stilleven van Frieda in de zitkamer, getint in zachte kleuren, een aquarel, met o.a. een afbeelding van een kalebas en een O.I. Kers. Het zei me niet veel, ik liep er twintig jaar aan voorbij en heb het tenslotte ter veiling aangeboden. Ik heb er geen spijt van want nu ik veel meer schilderijen van Frieda heb gezien, weet ik dat dit stilleven uit de toon viel (waarschijnlijk een zeer vroeg werk uit haar academietijd) en totaal niet paste bij haar krachtige persoonlijkheid.
Vorige week las ik in de Volkskrant dat er bij Galerie Simonis en Buunk in Ede een verkooptentoonstelling is van Frieda’s schilderijen en tekeningen, afgewisseld met nog enige werken van vrienden- en tijdgenoten-schilders, o.a. Karel Appel, Corneille, Ger Gerrits en Piet Ouborg. De bijbehorende catalogus is rijk voorzien van kleurenfoto’s van haar werken. Ik dus op pad naar Ede.
Als tuindeskundige was ik vooral direct gefascineerd door een olieverfschildering op papier uit 1943, van een boerentuin bij een woning in Heerlen, hieronder afgebeeld, nu in os bezit.
Dit schilderij dateert van 1943, toen zij Joodse kinderen met de trein naar Zuidoost-Limburg bracht om hen daar te laten onderduiken. Ook zullen enkele landschappen in die tijd zijn ontstaan, zoals het schilderij Juliamijn Eygelshoven uit 1943 (afgebeeld in de catalogus van Galerie S.& B.). Als dekmantel voor haar verblijf op het platteland, liet zij bij aanhouding haar persoonsbewijs zien (met vermelding van beroep schilderes) en vertelde zij degene die haar hierom vroeg dat zij de kinderen een dagje meenam zodat zij in de frisse buitenlucht konden spelen.
Ik heb altijd geweten dat Frieda en mijn moeder vriendinnen zijn geweest, maar nooit heb ik me afgevraagd hoe ze elkaar eigenlijk kenden. Ik heb het nu uitgezocht. Beiden zijn geboren in 1908 in Amsterdam-West en hun beider eerste adres was in de Wilhelminastraat (Frieda nr. 93 II hoog en mijn moeder nr. 95 III hoog). In 1929 verhuisden beide gezinnen en hun nieuwe adres was Brederodestraat 96 (Frieda II hoog en mijn moeder III hoog). Het is heel wel mogelijk dat de vriendinnetjes op dezelfde Lagere School en MULO hebben gezeten (op de Overtoom?) totdat zij in 1924 op 16-jarige leeftijd beiden naar het vervolg-onderwijs gingen (Frieda naar het Rijksinstituut voor tekenleraren (1924-1928) en mijn moeder naar de Avondschool / Cursus Boekhouden (1924-1926?). In 1932 trouwde mijn moeder en verliet zij de ouderlijke woning; in 1934 Frieda idem. Frieda kreeg een zoon (Frits Swart, geboren in 1937) en mijn moeder Mies Amse kreeg een dochter (Carla Ebbers in 1939). Beiden zijn tot het overlijden van Frieda in 1966 met elkaar bevriend gebleven.
Geraadpleegde bronnen:
Tentoonstellingscatalogus Simonis & Buunk. Frieda Hunziker 1908-1966.Frieda Hunziker. Een vitale wereld in kleur en vorm. Met biografisch verhaal van Wim Hazeu. Ede, 2024. De tentoonstelling duurt nog t/m 31 augustus 2024.
Zie website www.schelpenmuseum.nl, onder knop ACTUEEL
Foto en tekst overgenomen van website Schelpenmuseum Paal 14, Schiermonnikoog:
Blonde rog Raja brachyura (Lafont, 1873)
Lune Moonen uit Nijmegen trof op 4 juli dit enorm grote eikapsel. Het is het eikapsel van een blonde rog. Deze rog kan meer dan een meter lang worden en komt voor in de Atlantische Oceaan, Noordzee en Middellandse Zee.
Eikapsels van deze soort zijn zeldzaam aan onze stranden.
De Geuzenkade was de plaats waar mijn wieg heeft gestaan. We woonden begane grond en we hadden een eigen tuin met zandbak en bloemenperken, maar toch wilde ik als peuter en kleuter elke dag met mijn vader de kippen en fazanten en pauwen bezoeken en een blaadje sla gaan brengen.
We woonden precies in de bocht van de Geuzenkade en vanaf hier was de Geuzenhof om de hoek, een binnentuin binnen het complex flatwoningen aan de Geuzenstraat. DE TUIN WAS TOEN OPENBAAR TOEGANGKELIJK, NU NIET MEER, MAAR VANDAAG STAAT DE POORT OPEN WANT HET IS OPEN TUINEN DAG.
Geuzenhof, (bouwdeel 1, voltooid 1935). Architect Jacob Dunnebier. Tuinarchitect Mien Ruys. Volière met pauwen, kalkoenen, of fazanten en kippen. Stadsarchief Amsterdam
In de Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur (deel 3, 1998), tekst Carla Oldenburger-Ebbers, Anne Mieke Backer en Eric Blok, schreven we de volgende tekst:
“In de wijk De Baarsjes ligt een grote, langgerekte binnentuin ontworpen door Mien Ruys met allerlei speelvoorzieningen. De aanleg is uitgesproken architectonisch van opzet en toont eerder een late Jugendstil dan de van haar bekende modernistische signatuur. Er komen veel halfronde vormen in voor en afgeronde hoeken en twee symmetrische, gekromde paden. De tuin bestaat eigenlijk uit twee delen, die in elkaars verlengde liggen en die behoren bij de woonblokken Geuzenhof 1 en Geuzenhof 2, die de tuin bijna geheel insluiten. Als voorzieningen zijn twee zandbakken opgenomen, een speelplaats, een volière en zelfs een telefooncel. Volgens Ruys hadden deze tuinen een opvoedende werking. Zij voorzagen niet alleen in een gezonde vorm van buitenspelen, maar waren ook een stimulans voor de esthetische beleving van het groen. Zij zag tuin en architectuur als onafscheidelijke eenheden. In ‘de 8 en Opbouw’ van 1942 schreef zij onder meer over gemeenschappelijke tuinen: ‘Deze gemeenschappelijke tuinen kunnen vooral in arbeiderswijken een grote sociale verbetering brengen. […] Een juist aangebrachte beplanting kan de architectuur van het gebouw accentueren, maar het is ook mogelijk het karakter, de zuivere lijn van een huis te schaden door een verkeerde groepering.’ Zij was wars van het gebruik van hekken en voorzag dat spelende kinderen vanzelf belangstelling en waardering zouden krijgen voor de beplanting. Het geheel is nog grotendeels volgens de oorspronkelijke opzet en wordt gerestaureerd door de gemeente Amsterdam.”
Een beetje lui vanmiddag, nam ik weer eens even mijn verzameling oude prentbriefkaarten door. Toevallig vond ik een afbeelding van een schilderij van Frans Hals, bekend als ‘A Dutch Family’, ca. 1635, Cincinnati Art Museum . Bequest of Mary M. Emery.
Omdat mijn eigen prentbriefkaart een scherpe vouw vertoont, heb ik maar voor de afbeelding van de Wikipedia-foto gekozen.
De meeste schilderijen van Frans Hals vertonen portretten van bekende en onbekende mannen en vrouwen en kinderen, maar dit is een van de weinigen waar een hele familie op wordt afgebeeld. Portretten van bekende Nederlanders zijn bijv. die van de filosoof / wetenschapper René Descartes (1596-1650), van de schilder Frans Post (1612-1680) en het portret van de schilderes Judith Leyster (1609-1660), toegeschreven aan Frans Hals. Dit schilderij van een familie buiten in een tuin (met rozen op de grond) is in zijn oeuvre vrij uniek.
Het is overigens eigenaardig dat op Wikipedia te lezen staat dat dit schilderij van de Hollandse Familie in 2022 is geïdentificeerd door Frans Grijzenhout, terwijl achterop mijn beslist oudere prentbriefkaart al staat dat dit een schilderij is van Frans Hals. Of heeft het Museum de woorden ’toegeschreven aan’ Frans Hals op deze prentbriefkaart voor het gemak toen maar weggelaten?
Tentoonstelling Frans Hals in het Rijks Museum, t/m 9 juni 2024.
Het KURHAUS of BRONGEBOUW in het Frederikspark te Haarlem
Printbriefkaart. Het brongebouw en tuin van Louis Paul Zocher. Ca. 1900
Op zoek naar meer gegevens over het huwelijk (in 1903) van mijn grootouders Johan Carel Willem Amse (1877-1959) en Anna jacoba Vetter (1877-1956), vond ik tot mijn verbazing als getuige opgegeven Jan Johan Carel Munk, broer van mijn overgrootmoeder en oom van mijn grootvader, met vermelding van zijn beroep, ‘directeur van het brongebouw Haarlem’. De naam van deze oud-oom van mijn moeder was mij wel bekend (mijn moeder logeerde wel eens bij Oom Jan en zijn vrouw Christina Leupen, het echtpaar fungeerde als vervangende ’tweede’ ouders van mijn opa, omdat zijn eigen ouders er niet meer waren). Ook wist ik dat Oom Jan boek-, kunst- en muziekhandelaar was (winkel Anegang 38 Haarlem) en als administrateur bekend stond, maar dat hij ook directeur van het brongebouw in het Frederikspark is geweest, was voor mij geheel nieuw en doet mij vermoeden dat mijn familie en de familie Zocher elkaar hebben gekend, mogelijk zelfs samen hebben gewerkt, want het was Louis Paul Zocher, die het parkje met prieeltjes en muziektent rond het brongebouw had ontworpen en aangelegd. Sinds wanneer Oom Jan directeur was van het brongebouw heb ik nog niet kunnen achterhalen, maar mogelijk sinds 1897, toen directeur Klaas Prins zijn huisartsenpraktijk beëindigde. Mijn overgrootvader van vaders kant, apotheker Jan Ebbers, werkte als apotheker tot 1897 samen met Klaas Prins (huisarts en apotheker), zodat we wel mogen aannemen dat Jan Johan Carel Amse, de boekhandelaar en oudoom van mijn grootvader Amse, en Jan Ebbers, de apotheker en vader van mijn grootvader Ebbers, elkaar hebben gekend (terwijl mijn vader en moeder elkaar niet via familiebanden kenden).
Nog even wat plaatjes en krantenbericht opgezocht. Het Leidsch Dagblad bericht in 1892 over het voorgenomen plan tot het bouwen van een Kurhaus in het Frederikspark te Haarlem. De bouw is in 1894 gestart en in 1895 vond de opening plaats. Hier wordt het plan van Zocher genoemd.
Leidsch Dagblad d.d. 10-02-1892
Het gebouw, bekend als Wilhelmina Brongebouw, stond in het Frederikspark (park nu beschermd monument) en heeft van 1894 tot 1932 gefunctioneerd. Het doel was de inwoners van Haarlem te laten profiteren van de heilzame werking van bronwater uit een bron in Vijfhuizen. Er was een ijzeren pijpleiding aangelegd van de bron naar het badhuis in de Badhuisstraat en naar een drinkhal en het Brongebouw in het Frederikspark. Naast het kuuroord fungeerde het gebouw ook als concertzaal, casino, restaurant, salons en badhuis. Ik stel me voor dat de 19de eeuwse sfeer in het parkje te vergelijken was met het vroegere Wertheimpark in Amsterdam en Park Tivoli in Utrecht.
Prentbriefkaart uit 1905 met brongebouw, muziektent en omringend park naar ontwerp van L.P. Zocher. Architecten: J.A.G.van der Steur en D.E.L.van den Arend.
Louis Apol. Wintermorgen 1911. Olieverf op doek (detail). Coll. RCE, permanente bruikleen aaninger Museum Laren
Vorige week bezocht ik de tentoonstelling ‘Frisse Wind’ in het Singer Museum. Zie vorig Bericht met een aantal afbeeldingen. Tot mijn grote verbazing zag ik ook een schilderij waarop een ‘mallejan’ of ‘boomezel’ stond afgebeeld. Dat had ik nog nooit eerder gezien, een mallejan afgebeeld op een schilderij. De schilder was Louis Apol (1850-1936). Een mallejan is een vervoermiddel dat vroeger in de bosbouw werd gebruikt om boomstammen te vervoeren op een tweewielig of vierwielig transportmiddel getrokken door paarden.. Door de impressionistische weergave is de scène niet heel duidelijk te zien, maar de wielen van de kar en een deel van een zware boomstam zijn toch wel te onderscheiden. Een bekend verhaal over mallejannen is dat ze werden gebruikt toen het park rond Kasteel De Haar in Haarzuilens werd aangelegd. De kasteeleigenaar wenste direct volwassen bomen in zijn nieuwe park en zo kwam het dat grote zware bomen van overal werden opgehaald met mallejannen.
Hoe de bekende firma Zocher halverwege de 19de eeuw over het verplaatsen van oude bomen dacht kunnen we lezen in de Rotterdamsche Courant van 1855. In Rotterdam speelde toen een kwestie over het verplaatsen van bomen in De Boompjes, een oorspronkelijk 17de eeuwse wandelpromenade langs de Nieuwe Maas. De firma Zocher was om advies gevraagd en deze had geadviseerd de bomen te verplaatsen. Maar Zocher moest op zijn besluit terugkomen. In tweede instantie was zijn oordeel dat slechts 9 a 10 bomen te verplaatsen zouden zijn, ALS ook de wortels van deze bomen gaaf zouden zijn. wat hij betwijfelde gezien de wortels van de bomen die al waren gekapt. Zocher’s nieuwe advies was een geheel nieuwe rij iepen te planten die gemakkelijk uit de Oude Plantage konden worden overgeplaatst. Hoe dit moest gebeuren wordt helaas niet vermeld. Mogelijk waren het nog tamelijk jonge bomen.
Rotterdamsche Courant 7 december 1855
Een derde voorbeeld zagen we al in een vorig Bericht bij het werk van een van onze voorvaderen, Tuinbaas Johannes Wilkes (1832-1910) in Vogelenzang. Hij had op buitenplaats Casa Nuova volgens de journalist van het Haarlemsch Dagblad (1905) een groot werk verricht. Het ging over de verplaatsing van een bruine beuk van meer dan veertig jaar oud. Ook hier kwam geen mallejan aan te pas, maar wel de hulp van takels, een lier en 15 arbeiders, die er twee dagen over deden om de boom 20 meter te verplaatsen. Let wel zonder enige schade, geen takje was beschadigd.
Zie ook het artikel van Jan Holwerda (waarvoor dank) online: https://dendrologie.nl/arbor-vitae/kasteelpark-de-haar-mallejannen-brachten-bomen-van-elders/
en nog meer: https://dendrologie.nl/arbor-vitae/historische-boomverplantmachines/