Categoriearchief: Groen Erfgoed

Gereconstrueerde tuin van Kasteel Assumburg gemeentelijk monument

Reconstructie-ontwerp (Nico Brantjes) van Tuin Kasteel Assumburg te Heemskerk

Naar aanleiding van de plaatsing van de tuin van Kasteel Assumburg (Heemskerk) op de gemeentelijke monumentenlijst, vraagt het Erfgoedteam van ‘Mooi Noord-Holland’ zich komende week af of een reconstructie van een verdwenen tuin een monumentale status verdient en welke redenen daarvoor dan zijn aan te geven?

Hieronder volgen twee van de weinige ‘archiefstukken’.  “Zicht op het kasteel vanuit de tuin” en “Zicht op de tuin vanuit het kasteel”, uit Het Zegepralend Kennemerland vertoond in 100 heerlijke gezichten / H. de Leth, en M. Brouërius van Nidek. [1729-1732].

Het lijkt me goed dat in het algemeen eerst de volgende vragen worden gesteld:
* Welke definitie voor “monument” wordt aangehouden door een gemeente? Gaat het alleen om “van groot belang voor de gemeente” of ook om “grote cultuurhistorische waarde”?

De volgende vragen doemen op als de gemeente ook cultuurhistorische waarde meeweegt.
* Wat rest er nog ondergronds uit de aanlegperiode van de tuin? Is er sprake van archeologische tuinresten in de vorm van planten- zaden (meestal alleen boomzaden en boomresten uit een latere periode), historische parterres-steenslag, ceramiek-resten, historische waterleidingen, vloeren van bassins, delen/scherven van tuinbeelden etc.
* Is het grondoppervlak dat in het verleden ingenomen werd gelijk aan het huidige grondoppervlak binnen dezelfde grenzen? En is dit altijd onbebouwd gebleven of ook (misschien gedeeltelijk) in een landschappelijk park omgevormd, eventueel tijdelijk?
* Zijn alle tuinbeelden en tuinvazen die nu in de tuin staan nieuw en zijn de beelden en vazen die we van de gravures kennen alle vervangen door kopieën of moderne beelden of slechts de belangrijkste?
* Zijn de parterres bij de reconstructie in vereenvoudigde vorm gereconstrueerd of (bijna) precies en volledig gereconstrueerd?
* Is Buxus sempervirens door Ilex crenata of door Lonicera nitida vervangen en wat heeft dat voor effect?
* In geval van Assumburg omsluiten de boomgaarden nu de tuin heel mooi, maar dat was niet oorspronkelijk zo. Wat is het effect en het verschil?
* Een rozentuin en een kruidentuin liggen in de tuin van Assumburg op de plaats van de voormalige groentetuinen. Maar een rozentuin als verzameling rozen in bedden werd rond 1730  niet zo toegepast. Dergelijke rozentuinen in Nederland worden pas aangelegd vanaf ca. 1850.

Ik heb de tuin van Assumburg eenmaal bezocht en vond het een geslaagde aanleg, geïnspireerd door de aanleg uit 1730, maar “vlakker”, “minder levendig, minder frivool” dan de oorspronkelijke barokke/rococo tuin.

Het is een geslaagde reconstructie  als je het hebt over een nieuwe aanleg “in de trant van”, een tuin met herinneringen aan het verleden, maar wel een nieuwe tuin met nieuwe materialen en nieuwe beelden, nieuwe hedendaagse ideeën. Om respectvol en zuinig mee om te gaan, dat zeker.  Maar een monumentenstatus?
Mijn advies zou zijn: als de gemeente oordeelt dat de tuinaanleg voor de hele gemeente  van grote cultuurhistorische waarde is of uniek is voor de provincie waarin de tuin is gelegen, dan geen bezwaar, maar wel met een voorwaarde hieraan gekoppeld.

En die voorwaarde is dat de gemeente een onafhankelijke waardestelling laat opmaken waarin ook een vergelijkend onderzoek wordt opgenomen, want een reconstructie als monument waarderen is niet alledaags. Tuinen als die van Paleis Het Loo, Kasteel Staverden, Huis Bergh, Tuinen van Marxveld etc. zijn overeenkomstige gevallen. Hebben die ook een monumentenstatus of is die gewenst en om welke reden? Als daar helderheid over is verkregen,  wordt een beslissing nemen over de vraag van plaatsing helderder en gemakkelijker.

Het werk der Zochers / Geertruida Carelsen, 1917. Honderd jaar nadien.

Portret van Amy G.de Leeuw (schrijfster Geertruida Carelsen) 1843-1938,  door Louis Hartz.

23 mei 2017 bracht ik al enige onbekende pennenvruchten van Geertruida Carelsen (stiefkleindochter van Jan David Zocher)  onder de aandacht.

Een ervan was ‘Het werk der Zochers’, gepubliceerd in De Tijdspiegel 74 (1917), 205-220. Dit werk is nu op Internet te lezen (tikken op de groene titel). Met dank aan Speciale Collectie, Library WUR.

Het is een prachtig tijdsbeeld dat laat zien hoe men in de tijd van Carelsen aankeek tegen de landschapsstijl van haar grootvader en de ‘degeneratie’ van die stijl erna. Bloemen en bloemperken werden door Zocher niet gewaardeerd. Zij betreurt het dat zijn stijl helemaal  een gevoelskwestie was en dat er geen theorie aan ten grondslag lag. Heel interessant allemaal om te lezen nu 100 jaar later.

Ik zal proberen ook de volgende twee artikelen op Internet te laten plaatsen. Als dat lukt hoort u het wel

  • Carelsen, G. (A.G.. de Leeuw, (stief)-kleindochter van Zocher jr.). L.P. Zocher. Eigen Haard 1915, p. 807-809.
  • Carelsen, G. (A.G. de Leeuw),(stief)-kleindochter van Zocher jr.) Herinneringen, eerste bundel. Haarlem, 1928.

Nieuw eendenhuis voor Doesburg

In ons bericht van 26 februari jl. berichtten wij:    “Via via kreeg ik de vraag of wij beschikten over plaatjes of bouwkundige tekeningen van een (historisch) eendenhuisje, passend in een vijver bij De Bleek in Doesburg ”

Het resultaat (zie foto) is een prachtig nieuw eendenhuis bij De Bleek in Doesburg. Het is 2 september geopend door de burgemeester, met fanfare en gezang. . Volledig  initiatief van de burgers van Doesburg.  Oude foto’s uit het Stadsarchief, een beetje hulp van kenners van “tuinsieraden” waaronder ons bureau en handige en kundige burgers hebben tot iets moois geleid. Doesburg, wees er trots op.

Petersburg langs de Vecht; Kernhem op de Veluwe

Bij de Nederlandse Kastelenstichting zijn/zullen (9 september) de volgende boeken verschenen/verschijnen:

Petersburg, Roem der Hoven: de verdwenen lusthoven Peters de Grotes agent Christoffel Brants. Hilversum/Wijk bij Duurstede, 2017.

onder redactie van Fred Vogelzang. Auteurs  Claudette Baar-de Weerd, Harry Donga, Fred Vogelzang, Emmanuel Waegmans en Leo Wevers.

Kernhem: een adellijk slot aan de rand van de Veluwe

onder redactie van Fred Vogelzang. Auteurs Elisabeth Demesmaeker, Fred Vogelzang, Ben Olde Meierink m.m.v. Taco Hermans en Carla Oldenburger. Wijk bij Duurstede, 2017.

ANTONI VAN LANGELAER HOVENIER OP BUREN (1685)

ANTONI  VAN LANGELAER UIT BUREN (1685)

Afgelopen dagen correspondeerde ik met een collega over haar onlangs verschenen artikel in Bulletin KNOB. Helaas niet op Internet te lezen, maar ik geef hierbij de titelbeschrijving:

Lenneke Berkhout. Jan van der Groen, hovenier van de Prins van Oranje: nieuwe archiefgegevens over zijn leven. Bulletin KNOB 116 (2017), nr. 2.

Jan van der Groen is zou men kunnen zeggen tot heden de bekendste 17de eeuwse hovenier, en het is dan ook heel belangrijk in het kader van de geschiedenis van de Nederlandse tuinkunst dat meer gegevens over het leven van hoveniers en over de tuinkunst in het algemeen boven water komen.

Hierboven: Zou dat prachtige monogram (uit te voeren in buxus neem ik aan) bedoeld geweest zijn voor de tuin in Buren?

Het artikell van Berkhout noemt ook andere hoveniers die voor de prins van Oranje werkten, o.a. Anthoni van Langelaer. Ook hij schreef een boek, dat nooit is gedrukt maar wel als een boek is samengebonden. Het kreeg de titel mee (in later handschrift geschreven):

Verzameling, van afbeeldingen van bloem en grasperken, doolhoven, tuinhuizen, lustprieelen, latwerken, boomen, bloemen en planten. [Buren], 1685.

Omdat ik met vakantie ben en omdat het komkommertijd is, twee  mooie illustraties  uit dit manuscript. En ik kan het natuurlijk niet nalaten te zeggen, ga dit kunstwerk vooral eens bekijken in de Bibliotheek Wageningen UR.

Ook zal het hele manuscript binnenkort op Internet te bewonderen zijn. Houd het dus in de gaten.

 

 

Vacantietripje Kasteeltuin Doornenburg

Zo maar een tochtje langs de Waal, even net doen alsof we met vakantie zijn. We bezochten Kasteel Doornenburg, uiterst oostelijke Betuwe. Echt kasteel, maar geheel herbouwd na de Tweede Wereldoorlog.

Opvallende zaken:

  • de tuinvakken op de voorburcht, alleen vierkante grasvlakken, maar heel mooi, omdat het kasteel  daardoor heel duidelijk de ruimte krijgt;
  • de lakenvelders in de kasteelweide;
  • de sinds kort verboden Reuzen Bereklauw in de kasteelgracht (die moet echt verwijderd worden!!!);
  • de prachtige hoogstamboomgaard en wat niet goed te zien is op de foto’s, het schitterende landschap rondom het kasteel.

Het raadsel van de ceder op Leeuw en Hooft.

Anja Kroon stuurde mij het navolgende artikel toe. Het is gepubliceerd in Heerlijkheden 173, 2017. Op de weblog van Cascade Tuinhistorisch Genootschap vroeg Leo Goudzwaard al in een weblog van 1 september 2009 wie er meer wist over deze ceder. Het raadsel werd toen niet opgelost, maar nu wel, al is nog niet alles duidelijk.

HET RAADSEL VAN DE CEDER

Anja Kroon (Zij vraagt commentaar!)

Met excuus voor het weglaten van de illustraties.

Over de libanonceder in de tuin van Bronsteeweg 59 in Heemstede doen veel verhalen de ronde. Hij zou geplant zijn door Carl Linnaeus of, als hij niet zo oud kon zijn, wellicht door de bekende tuinarchitect J.D. Zocher. Wat is waar? Historisch onderzoek naar de plek waar de imposante boom sinds mensenheugenis staat, bracht verrassende feiten aan het licht.

In het tijdschrift Bomennieuws verscheen in de zomer van 2016 het artikel ‘De Libanonceder van Heemstede.

Geplant door Carl Linnaeus?’ waarin de schrijfster aan de hand van verschillende theorieën probeerde de leeftijd van de boom te bepalen. Want wat zou het mooi zijn als deze ceder een van de oudste van Europa zou zijn, zoals het verhaal gaat. Ceders worden als bij- zondere bomen gezien, hun mythische geschiedenis en afmetingen spreken tot de verbeelding en dat verklaart wellicht de belangstelling tot op de dag van vandaag voor deze bomen.

Nieuw onderzoek

Wat opviel in het artikel was dat er vooral botanische of tuinhistorische argumenten gebruikt werden en er
nog geen historisch onderzoek gedaan was naar de plaats waar de ceder nu staat. Het verhaal was voor een deel op veronderstellingen gebaseerd, wat een goede aanleiding was om deze te toetsen aan de feiten. Was de tuin een deel van de buitenplaats Bronstee geweest zoals gezegd werd of maakte hij deel uit van Bosch en Hoven, zoals iemand anders opperde? Geen van beide bleek waar. Het perceel waar de ceder nu staat, was meer dan honderd jaar de overtuin van buitenplaats Leeuw en Hooft.

Het perceel aan de westkant van de Bronsteeweg op de hoek van de Crayenestervaart heeft tot 1802 toebehoord aan verschillende kleerblekers die hier hun bedrijf uitoefenden. We mogen aannemen dat daar toen geen ceder stond. Ceders waren nog zeldzame bomen die te bijzonder waren om in gewone tuinen te planten. Alleen eigenaren van buitenplaatsen en parken konden zich zo’n exotische boom veroorloven.

In 1802 werd het perceel gekocht door de Haarlemse koopman Pieter Kops Goedschalksz. Hij had in 1798 de buitenplaats Leeuw en Hooft aangekocht en wilde een vrij zicht vanuit zijn bezit op de bocht van de Binnenweg. Hij liet de gebouwen van de blekerij die in de weg stonden afbreken en vanaf 1802 was het perceel van de voormalige kleerblekerij de overplaats van Leeuw en Hooft.

Nu overleed Pieter Kops in 1803, dus in hoeverre hij tijd had voor zijn tuinplannen is niet bekend. Zijn weduwe zal de overtuin als moes- of teeltuin hebben gebruikt, zoals de grond kadastraal geregistreerd stond. Weduwe Kops, geboren Van Oosten de Bruijn, verkocht in 1828 de buitenplaats en de overtuin aan Walrave van Heukelom. De familie Van Heukelom had het buiten en de overtuin in bezit tot het eind van de 19de eeuw.

Zij heeft de tuinen van de buitenplaats opnieuw laten ontwerpen en aanleggen. Schilder en tekenaar Petrus Josephus Lutgers (1808-1874) schreef rond 1840 dat J.D. Zocher de tuinarchitect van Leeuw en Hooft was. Maar wat hebben de Van Heukeloms met de ceder te maken?

Op 14 oktober 1881 raasde er een orkaan over Nederland die in het hele land veel schade veroorzaakte. In het Stadsarchief van Amsterdam is hierover een briefje uit 1882 bewaard gebleven van Henriëtte Adriana van Heukelom (1816-1894). Zij woonde met haar zuster Louise Victoire (1818-1891) na het overlijden van hun ouders, in de zomermaanden op Leeuw en Hooft. In deze notitie schreef zij dat bij de zware storm de ceder op Leeuw en Hooft was omgewaaid. Henriëtte die juist die dag jarig was, betreurde de val van de boom. Zij besloot als herinnering aan de geliefde ceder uit het hout een aantal salontafeltjes voor de familie te laten maken. De tafeltjes werden een jaar later verstuurd op 5 december, vergezeld door een toepasselijk sinterklaasgedichtje:

’k Werd op Leeuw en Hooft geboren   ’k Zag veel jongens in mijn kruin Welk lot is mij thans beschoren  Nadat ik viel in haren tuin.

Als meubel zie ’k my herleven Des Ceders van den Libanon Wil my nu een plaatsje geven In ’t hoekje van un stads Salon. 5 december 1882

De volgende morgen aan het ontbijt ontving Henriëtte al een paar bedank- briefjes. Neef Jan Boissevain stuurde een bedankje in dichtvorm. Hij haalde herinneringen op aan de zomers in het gastvrije witte huis, waar de kinderen ravotten in de tuin of de kippen en de herten voerden. Hoe grootvader stoeide met ‘het vroolijk klein gespuis’ en hij zijn ‘wein’ge lessen leerde halfweg in ’s Ceders kruin’. Hij bedankte zijn tante voor haar lieve geschenk dat uit de oude ceder was gemaakt.

Op de prent van Lutgers is goed te zien dat aan de noordkant van de Crayenestervaart een veranda is gebouwd, vanwaar de bewoners een mooi uitzicht hadden. Die veranda stond er op dat moment nog niet zo lang, want pas in 1837 was het huisje van weduwe Timmer dat daar stond, aangekocht en gesloopt. Dat wijst erop dat Walrave van Heukelom bezig was zijn tuin te verfraaien, hoewel er op het moment dat Lutgers de prent maakte, op het overstuk nog niet veel van een tuinaanleg te zien was.

Op het schilderij dat P.J.C. Gabriel (1828-1903) in 1851 maakte, blijkt de veranda in een paar jaar tijd geheel over- groeid. Nu is ook de overtuin herschapen in een fraai aangelegd plantsoen.

Het lijkt aannemelijk dat de familie Van Heukelom, toen de tuin eenmaal compleet was aangelegd en aangeplant, Gabriel opdracht heeft gegeven het resultaat in olieverf vast te leggen. Maar helaas, ook op dit schilderij staat geen ceder afgebeeld.

Een ander argument dat ervoor pleit dat de ceder bij het huis zelf stond, is een beschrijving van een wandeling
in het Haarlemsch Advertentieblad op 29 december 1880. De wandeling ging langs Leeuw en Hooft, waarbij de verslaggever opmerkte: ‘Nauwelijks is men dit brugje [Blauwe Brug] 100 pas-

Waar stond de oude ceder?

Er is dus inderdaad een oude ceder op Leeuw en Hooft geweest, maar die is in 1881 omgewaaid. Er zijn verschil- lende redenen om aan te nemen dat de boom niet in de overtuin stond, maar
in de tuin van Leeuw en Hooft zelf. Een daarvan is dat de boom niet weergege- ven is op twee 19de-eeuwse afbeeldingen van het overstuk, zoals het ook genoemd werd.

In 1840 maakte Petrus Lutgers een prent van het huis en de overtuin die, naar het noorden gezien, links van de huidige Bronstweeweg lag. Op de prent Leeuw en Hooft vanuit het zuiden gezien, rond 1840 gete­ kend door Petrus Josephus Lutgers (1808­1874). Op de overtuin, links van de sloot, is van tuinaanleg nog geen sprake. (Detail van de oorspronkelijke afbeelding.)

sen over gewandeld of men krijgt een verrassend uitzicht op een kleine maar allerliefsten aanleg bij dit buitenverblijf behorende, die het bewijs levert dat een man van smaak noch veel ruimte noch veel hulpmiddelen nodig heeft om in een tuinaanleg iets werkelijks schoons te scheppen, een vroeger onaanzienlijke sloot en een smalle 10 à 15 schreden brede strook lands zijn hier in een sierlijke en smaakvolle aanleg herschapen’. Ook hier geen woord over een ceder, die een jaar voordat hij omwaaide toch een monumentale grootte moet hebben gehad.

Tot slot vermelden de kadastrale kaarten voor dit perceel tot 1853 als bestemming moes- en teelgrond.

Fabelachtige leeftijd

Wie de ceder die in 1881 omwaaide heeft geplant, is niet bekend. Toen Jan van Heukelom, geboren in 1836, zijn lessen leerde halverwege de kruin, moet hij al groot zijn geweest. Een aanplant door J.D. Zocher jr. is dus onmogelijk. Henriëtte schrijft in haar versje dat de ceder op Leeuw en Hooft is ‘geboren’, dus als klein boompje is aangeplant. Heeft Pieter Kops dat rond 1800 gedaan? Of Jacob Abraham van Lennep misschien, die de plaats, nog zonder overtuin, bezat van 1783 tot 1798. Of, maar ook dat is speculatie, Diederik Smith, eigenaar vanaf 1744, die in 1753 druk bezig was de tuin rond zijn buitenplaats te verfraaien door er ruimtelijke doorkijkjes te laten plaatsen (zie HeerlijkHeden 172). Hij zou door zijn wereldwijde handelscontacten zeker in staat zijn geweest een ceder aan te kopen. Ceders waren al bekend, de eerste libanonceder werd in 1638 in Engeland geïntroduceerd.

Een aanplant door Smith zou de mythe kunnen verklaren dat de Heemsteedse ceder de oudste van Nederland zou zijn. In Haarlems Dagblad van 3 oktober 1927 verscheen een artikel waarin J.F.Ch. Dix van het blad Floralia werd geciteerd. Dix had vernomen dat de ceder 175 jaar oud zou zijn en dus geplant rond 1752. Niets van dit alles is tot nu toe bewezen.

Knipsel uit
de Katholieke illustratie uit 1926 waarin de leeftijd van de boom op 175 jaar wordt geschat.

 Aan het begin van de 20ste eeuw is de ceder al duidelijk naar één kant gegroeid. Op een andere af­ beelding staat hij ingeklemd tussen andere bomen en struiken, wat die vorm zou kunnen verklaren.

Een nieuwe ceder

Het is goed mogelijk dat Henriëtte van Heukelom na de storm een nieuwe ceder op de overplaats heeft laten planten, waarop de verhalen over de ouderdom van de omgewaaide ceder in de loop der jaren zijn overgegaan. Het betekent dat de huidige ceder helemaal niet zo oud is als sommigen hopen. Afbeeldingen uit het begin van de 20ste eeuw tonen een fraaie, maar vrij kleine boom die beeldbepalend was voor de entree van Heemstede vanuit Haarlem, want vóór de aanleg van de Heemsteedse Dreef was de Bronsteeweg de belangrijkste toe- gangsweg.

Reddingsactie

De mythe over de ouderdom die onlos- makelijk met de ceder verbonden was, zorgde ervoor dat in de winter van 1984 een grote reddingsactie op touw werd gezet toen een zwaar sneeuwdek de boom bijna fataal werd. In januari viel er in vrij korte tijd een laag van twintig centimeter op de kruin. De boom die al een beetje scheef hing, kon het gewicht niet aan en stortte neer. De kranten schreven met enige overdrijving: ‘Heel Heemstede rouwt’ en ‘een monument is ter ziele’, waarbij tegelijk ook de veron- derstelde leeftijd werd bijgesteld naar 400 jaar. Op initiatief van de Historische Vereniging Heemstede-Bennebroek werd een reddingsactie op touw gezet. De boom bleek te redden door de kroon drastisch terug te snoeien en een houten constructie te maken die de boom moest stutten. Het benodigde bedrag van 10.000 gulden kwam voor de helft van sponsors en de eigenaar betaalde de rest. De HVHB droeg 1000 gulden bij evenals de gemeente Heemstede.

Monumentenstatus

Ook anno 2017 zijn de meningen over de ouderdom van de boom aan de Bronsteeweg niet eensluidend. Het Landelijk Register Monumentale Bomen van De Bomenstichting noemt de Cedrus libani in 2015 monumentaal en in goede conditie en schat het plantjaar tussen 1750 en 1800. Leo Goudzwaard, verbonden aan de Wageningen Universiteit en gespecialiseerd in bijzondere bomen, mocht de boom in 2009 bekijken voor het schrijven van zijn boek Bijzondere bomen in Nederland. Ook hij ging uit van de gegevens die op dat moment voorhanden waren en schatte het plantjaar tussen 1735 en 1745. Inmiddels is zijn mening veranderd. Gezien de geschiedenis die nu op tafel ligt, verbaast het hem eigenlijk niet dat de ceder niet zo heel oud is. ‘Dit kan zeker een ceder zijn die geplant is aan het eind van de 19e eeuw’. Het is niet eenvoudig te zeggen hoe snel ceders in dikte groeien, dat hangt onder andere af van de bodem waar de boom groeit en van de verhouding licht en schaduw. ‘De beste manier om de leeftijd te bepalen is met een aanwasboor een boorkern van 5 mm dik te monsteren en de jaarringen te tellen. Dit is voor de boom geen probleem omdat cederhout zeer duurzaam is en de boom in 1 jaar het gaatje dicht.’ Daar hebben andere boomdeskundigen bezwaar tegen; een open verbinding met de kern van de boom is volgens hen een bron van schimmels.

Op dit moment wijst alles erop dat de ceder aan de Bronsteeweg aan het eind van de 19e eeuw geplant is en dat betekent dat de boom inmiddels toch een aanzienlijke leeftijd bereikt heeft. Hij is door zijn grootte en vorm mede beeldbepalend voor het aanzicht van het noordelijk deel van de Bronsteeweg. Het raadsel van de ceder is niet onbetwist opgelost, maar de geschiedenis van deze monumentale boom is wel een stukje opgehelderd.

Bronnen

Noord-Hollands Archief, Collectie van archiefstukken afkomstig van eigenaren van buitenplaatsen. Toegang 3877, inv.nr.7.NHA, Collectie van documentatie van Hans Krol betreffende Heemstede (Collectie Heemstede). Toegang 1176,doos 226.

http://nha.courant.nu

Stadsarchief Amsterdam, Archief van
de Familie Boissevain en Aanverwante Families. Toegang 394, inv.nr. 980 en 992.

Veronica van Amerongen, ‘De libanonceder van Heemstede Geplant door Carl Linnaeus?’, in: Bomennieuws, zomer 2016 en op

http://groendirectieholland.nl)

https://www.monumentaltrees.com/nl/ Landelijk register van monumentale bomen op http://www.bomenstichting.nl

Met dank aan Carla Oldenburger en Leo Goudzwaard.

 

Erfgoed van de week (19-26 juli), o.a. Amstelrust, zie rapport uit 2003.

Erfgoed van de Week (19-26 juli) | Amsterdamse buitens

(overgenomen van de website Gemeente Amsterdam), met verwijzing naar het rapport van Oldenburgers Historische Tuinen uit 2003:

Amstelrust: historisch overzicht van tuin en park. 

In het kort

Omdat de grachten in de 17de en 18de eeuw enorm stonken zochten welgestelde Amsterdammers in de zomermaanden verfrissing buiten de stad. In Amsterdam zijn twee van deze buitenplaatsen, die nu binnen de stadsgrenzen liggen, bewaard gebleven.

Op deze pagina– Erfgoed van de Week | Amsterdamse buitens

Buitenplaats Amstelrust | foto Gemeente Amsterdam

De grachtengordel werd in de 17de en 18de eeuw alom geprezen om zijn schoonheid, maar had één belangrijk bezwaar: het stonk er enorm. Vandaar de omschrijving van ‘schone maagd met een stinkende adem’. Reden voor welgestelde Amsterdammers om ter verfrissing in de zomermaanden hun grachtenpanden te verruilen voor buitenplaatsen rond de stad.

Een buitenplaats in de polder

In de polders buiten de stadsomwalling verrezen vanaf de 17de eeuw tientallen buitenplaatsen langs de Amstel, de Bullewijk en de Holendrecht, de Haarlemmertrekvaart, de Overtoomsevaart en Schinkel, de Sloterweg en in de Watergraafsmeer. Voor de bouw van een buitenhuis werd vaak een bekende architect ingeschakeld en ook aan de tuinen werd zorg besteed. Deze werden bijvoorbeeld opgesierd met fonteinen, beelden, theekoepels, exotische planten in kassen en bijzondere vogels in volières. Met de komst van de stoomtrein in de 19de eeuw verruilden steeds meer stedelingen hun buitenplaats onder de rook van Amsterdam voor één in de omgeving van Utrecht of Gelderland. De overgebleven buitenhuizen werden eind 19de eeuw opgenomen in de nieuwe uitbreidingswijken van de stad.

Huize Frankendael | foto Gemeente Amsterdam

Amstelrust en Frankendael

Van al deze Amsterdamse buitenplaatsen zijn er slechts twee bewaard gebleven: Amstelrust aan de Amsteldijk en Frankendael aan de Middenweg. Met afmetingen van ca. 12 x  9 m zijn ze 2,5 tot 3 keer breder dan een gemiddeld 18de-eeuws stadshuis. Over de oorspronkelijke tuininrichting van Frankendael is een en ander bekend geworden dankzij archeologisch onderzoek, waarbij een 18de-eeuwse plantenkas of oranjerie is teruggevonden.

Archeologische onderzoek bij Huize Frankendael | foto Monumenten en Archeologie

Rust en Werk

Bij archeologisch onderzoek zijn ook verdwenen buitenplaatsen opnieuw gelokaliseerd, zoals het 17de-eeuwse buitenhuis Rust en Werk dat bij de herinrichting van het terrein van het voormalige Stadsarchief aan de Amsteldijk tussen de Rustenburgerstraat en Tolstraat is opgegraven. Na de sloop van de buitenplaats in 1887 bleef de naam hiervan voortleven in het naastgelegen ‘Rust en Werkspad’, de tegenwoordige Rustenburgerstraat.

Prent van hofstede Rust en Werk uit 1730 | Stadsarchief Amsterdam

Erfgoed van de Week

In de rubriek Erfgoed van de Week staat elke week een bijzondere archeologische vondst, vindplaats, voorwerp, monumentaal gebouw of historische plek in de stad centraal. Via de webpagina amsterdam.nl/erfgoed, Twitter @erfgoed020 en Facebook Monumenten en Archeologie delen de erfgoedexperts van Monumenten en Archeologie het erfgoed van de stad met Amsterdammers én overige geïnteresseerden.

Landgoederen van Petrus Regout

Landgoederenzône Maastricht – Meerssen. Langs de weg van Maastricht naar Meerssen liggen verspreid een aantal landgoederen, die tussen 1851 en 1865 zijn aangekocht door Petrus Regout, van de bekende aardewerkfabriek De Sphinx. Op deze kaart is het grote familielandgoed Vaeshartelt afgebeeld, en ten zuiden hiervan de  landgoederen  La Grande en La Petite Suisse en ten noordoosten Klein Vaeshartelt. Bekijk de kaart nauwkeurig door de kaart aan te klikken. Mijn volgende column in ‘Kasteel en Buitenplaats’ (Nederlandse Kastelenstichting) gaat over de landgoederen van Petrus Regout en die van zijn 9 kinderen.

Wie wint de Carla Oldenburger-Ebbers Penning?

De Carla Oldenburger-Ebbers Penning 2017 wordt  21 juni as. voor de tweede maal uitgereikt. Wie de winnaar is zal die middag op buitenplaats De Leemcule in Dalfsen bekend worden gemaakt.

In 2009 heeft de Stichting Tuinhistorisch Genootschap CASCADE de Carla Oldenburger-Ebbers Penning ingesteld. Cascade riep daarmee een prijs in het leven, genoemd naar haar oud-voorzitter en bedoeld om jong wetenschappelijk talent te stimuleren (jong is leeftijdsloos). De prijs gaat vergezeld van een bescheiden geldbedrag.

Voor de Carla Oldenburger-Ebbers Penning
komen onderzoekers in aanmerking die aan het
begin van hun (nieuwe) loopbaan staan en die een opmerkelijke wetenschappelijke scriptie, artikel of andere publicatie hebben uitgebracht die betrekking heeft op de geschiedenis van de Nederlandse tuin- en landschapsarchitectuur en die aansluit op de doelstellingen van Cascade. De kwaliteit wordt getoetst aan de voor de universiteiten en hogescholen gebruikelijke normen.

In september 2016 ging een oproep voor kandidaten uit en op 21 juni 2017, tijdens de Cascade MidZomerNacht bijeenkomst, wordt de winnaar bekend gemaakt. In het navolgende worden de zes genomineerden en hun onderzoeken in willekeurige volgorde aan u voorgesteld.

Anna van Gerve

Anna van Gerve (1986) studeerde Beeldende Kunst aan de Gerrit Rietveld Academie en Kunstgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. In 2014 behaalde zij aan dezelfde universiteit haar diploma van de research-master Art Studies met een scriptie over de openbaar groen projecten van Louis G. le Roy in de jaren zeventig.

Een nieuwe dialoog met de natuur.
De positie van Louis le Roy in de ontwikkeling van natuurlijker openbaar groen in de jaren zeventig. Artikel in Stadsgeschiedenis, 2014.

In de jaren 1970 werd Louis G. le Roy (1924-2012) bekend vanwege zijn ecologische experimenten in de openbare ruimte. Zijn autonome project de Eco-kathedraal, waar hij zich vanaf 1983 volledig aan wijdde, heeft echter veruit de meeste aandacht gegenereerd in de vakliteratuur. Dit brengt het gevaar met zich mee dat Le Roy als eenling en buitenstaander wordt neergezet en niet in de context van de tuin- en landschapsarchitectuur wordt bekeken. Het is zeer de vraag of deze karakterisering van Le Roy wel voldoende recht doet aan zijn werk en motivaties. Op basis van drie vergelijkende analyses (met heemparken, natuurparken en wijkgroen) laat deze studie zien hoe Le Roy’s theorie en praktijk zich verhielden tot het denken over en omgaan met natuur in de stedelijke omgeving in de jaren 1970. Op die manier kan een beter begrip verkregen worden van Le Roy’s plaats in de tuin- en landschapsarchitectuur en van de waarde van zijn gedachtengoed voor de hedendaagse samenleving.

Gerrit van Oosterom

Gerrit van Oosterom (1975) studeerde landschapsgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen waar hij in 2015 cum laude afstudeerde. Als PhD onderzoeker is hij sindsdien verbonden aan het Kenniscentrum Landschap van de Rijksuniversiteit Groningen voor zijn onderzoek naar de rol die boerderij en buitenplaats binnen de ontwikkeling van de buitenplaatscultuur in de driehoek Leiden-Amsterdam en Utrecht. Daarnaast is hij als landschapsarchitect werkzaam bij de gemeente Apeldoorn.

Gronden van vermaak. Een reconstructie van de ontwikkeling van buitenplaatscultuur en het buitenplaatslandschap langs de Oude Rijn tussen Leiden en Utrecht (1600-1900). Masterscriptie Rijksuniversiteit Groningen, 2015.

In de zeventiende en achttiende eeuw ontstaat er langs de oevers van de Oude Rijn tussen Leiden en Utrecht een buitenplaatslandschap van meer dan 125 buitenplaatsen. Twee eeuwen later zijn de meeste al weer gesloopt of omgevormd tot boerderijen. Dit reconstructieonderzoek levert voor het eerst een overzicht van de ruimtelijke opzet en de ontwikkeling van dit buitenplaatslandschap als totaal en de gebied specifieke factoren die de ontwikkelingsgeschiedenis bepaalden. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de invloed van kleiwinning op zowel een versnelde afbraak als de opkomst van een nieuwe groep eigenaren. De sterke verwevenheid tussen boerderij en buitenplaats die tot in de negentiende eeuw hier als volwaardige buitenplaats blijkt te kunnen voortbestaan geeft eveneens het gebied een eigen signatuur. Het onderzoek laat daarmee zien dat er in de buitenplaatscultuur van de Republiek en het jonge Koninkrijk ook binnen West Nederland grote regionale verschillen waren waardoor de hegemonie van de Vechtstreek als nationaal referentiemodel voor andere gebieden mogelijk aan nuancering toe is.

Willem Weiland

Willem Weiland (1940) behaalde zijn doctoraal economie in 1964 en deed de master culturele wetenschappen in 2015. Werkzaam was hij als reserve officier Koninklijke Luchtmacht, senior organisatieadviseur bij Bakkenist, Spits en Co. en algemeen directeur van de papiergroothandel Proost en Brandt. Hiernaast vervulde hij diverse nevenfuncties op nationaal- en Europees niveau in de papierbranche. In zijn vrije tijd tennist, wandelt en fietst hij, en speelt hij trompet.

Groen erfgoed: het Volkspark De Leidse Hout in Leiden Functies en gebruik van het park 1931 – 2014. Masterscriptie Open Universiteit, 2015

In de negentiende eeuw waren de leefomstandigheden van de lagere klassen slecht. Gaandeweg werden er initiatieven ontplooid ter verheffing van het volk.
In Leiden kwam rond 1900 de wens naar een volkspark naar voren waarbij de bevordering van de volksgezondheid een belangrijke reden was. Het eerste Volkspark werd in 1921 in gebruik genomen en omgedoopt tot Kooipark. Dit park was 1,8 ha groot, maar al in 1919 werd een plan ingediend voor een groter park van 20 ha. Passend in het uitbreidingsplan van Pieter Verhagen ontwierp landschapsarchitect Klaas van Nes een park voor sport en spel: De Leidse Hout. In 1931 werd het wandelpark geopend, het sportpark volgde negen jaar later. Een bospark met openluchttheater werd in 1958 toegevoegd aan het oorspronkelijke ontwerp. Decennialang werd het begrip “volkspark” niet voor De Leidse Hout gebruikt. Pas met het verlenen van de gemeentelijke monumentenstatus in 2009 werd het park omschreven als het “Volkspark De Leidse Hout”.

Dit volkspark vervulde maatschappelijke en biologische functies. Bij de maatschappelijke functies kwamen aan de orde: de recreatieve-, de educatieve-, de sociale -, de decoratieve-, de rituele- en de commerciële functies. De functies veranderden niet in de loop van de tijd maar het gebruik binnen een bepaalde functie wel. Het lijkt alsof er geen grenzen zijn aan wat mensen bedenken voor de besteding van hun vrije tijd. De biologische functies waren altijd al aanwezig maar zijn relevant geworden door de toegenomen aandacht voor het leefmilieu en de klimaatverandering.

Fenny Ramp

Fenny Ramp (1990) studeerde in 2016 af als architectuurhistorica aan de Universiteit van Amsterdam. Tijdens haar stage bij de afdeling Monumenten en Archeologie van de Gemeente Amsterdam groeide haar fascinatie voor stedenbouw en landschapsarchitectuur van de twintigste eeuw, door haar onderzoek naar het Sloterpark. Tegenwoordig werkt ze bij Architectenbureau Office Winhov en doet ze onderzoek naar L.S.P. Scheffer, hoofd Stadsontwikkeling 1928-1952, voor een toekomstige publicatie van Paul Scheffer.

‘Ten gerieve des volks’. Een onderzoek naar de ontstaansgeschiedenis van een uniek volkspark: het Sloterpark. Masterscriptie Universiteit van Amsterdam, 2016

Groen werd binnen het Algemeen Uitbreidingsplan voor Amsterdam (AUP) uit 1934, voor het eerst in de Amsterdamse geschiedenis als een voorziening voor het volk gezien. Het Sloterpark lag, als het groene hart, centraal in de westelijke uitbreiding van het AUP. Het park werd door Cornelis Van Eesteren en Jakoba Mulder ontworpen als een groot volkspark met een breed scala aan recreatievoorzieningen, zodat alle standen van de samenleving hier vrij konden recreëren. Er is naar gestreefd alle parkstroken, die wijken doorsneden, te verbinden met het Sloterpark. Dit zorgde voor een groene dooradering van de Westelijke Tuinsteden.

In deze masterscriptie wordt onderzocht hoe vroeg twintigste-eeuwse moderne opvattingen over stedelijke groenvoorzieningen het ontwerp voor het Sloterpark bepaald hebben. Twee thema’s in de ontwikkeling van de Amsterdamse groenvoorzieningen van de negentiende en twintigste eeuw blijven steeds terugkeren in dit onderzoek. Dat is enerzijds de toepassing van het concept ‘volkspark’, anderzijds is dat de ontwikkeling van stedelijk groen tot een fijnmazige groenstructuur dat als integraal onderdeel in stadsplanning werd opgenomen. Beïnvloed door de internationale kennisuitwisseling duiken beide thema’s voor het eerst in Amsterdam op in de negentiende eeuw en ontplooien zich begin twintigste eeuw tot geaccepteerde concepten in de Amsterdamse stedenbouw. Het ontwerp voor het Sloterpark belichaamt een uniek moment in de geschiedenis van de Amsterdamse groenvoorzieningen, omdat beide thema’s in het ontwerp voor dit park worden vertegenwoordigd. Er was nog nooit zo systematisch en grootschalig over aanleg van groen nagedacht.
De ontstaansgeschiedenis voor het Sloterpark wordt in deze scriptie in een brede historische en theoretische context geplaatst. Op deze manier wordt getracht de actuele discussie over herbestemming, behoud, beheer, restauratie en bescherming van het Sloterpark en volksparken uit de wederopbouwperiode in het algemeen, te bevorderen.

Ietse-Jan Stokroos

Ietse-Jan Stokroos studeerde in 2015 af als landschapshistoricus. Tijdens zijn studie richtte hij zich vooral op het doen van onderzoek naar kleinschalige groenelementen binnen de tuin- en landschapsarchitectuur, zoals tuinen, parken en begraafplaatsen. Op dit moment is hij werkzaam bij Landschapsbeheer Groningen. Hier houdt hij zich met name bezig met de inrichting van monumentale boerenerven en slingertuinen.

Graven in het Landschap. Vormgeving en inrichting van begraafplaatsen in Nederland in het interbellum.  Masterscriptie Rijksuniversiteit Groningen, 2015.

‘Graven in het landschap’ is de titel van een onderzoek naar de vormgeving en inrichting van begraafplaatsen in Nederland in het interbellum, de periode tussen beide wereldoorlogen. Dit was een periode van veranderingen op maatschappelijk en cultureel vlak en op het gebied van ontwerpstijlen binnen de tuin- en landschapsinrichting.

Het onderzoek geeft de geschiedenis van de lijkbezorging door de eeuwen heen weer. Naast begraven is het cremeren aan de orde gesteld. De periode waarnaar onderzoek is verricht, het interbellum, is beschreven aan de hand van verschillende belangrijke thema’s voor die periode. Tussen 1918-1940 zijn 271 begraafplaatsen van verschillende signaturen aangelegd. De inrichting en vormgeving van deze begraafplaatsen is geanalyseerd. Dit heeft tot een indeling in typen geleid. Verschillen zijn te vinden in inrichting, bouwwerken, beplanting en symboliek. Per begraafplaats is een tekening gemaakt waar in een grove schets de situatie is weergegeven.

In Kerk-Avezaath is een, voor het interbellum, bijzondere begraafplaats aangelegd. Door zijn diagonale lijnenspel valt deze dodenakker op. In een detailstudie wordt uit de doeken gedaan hoe het proces van planvorming en uitvoering tussen 1935-1938 tot stand is gekomen.

Jorinde Nijhuis

In 2009 begon Jorinde Nijhuis haar opleiding kunst- en architectuurgeschiedenis aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Haar interesses liggen op het gebied van tuinen, landschap en funeraire architectuur. Naast andere werkzaamheden schrijft ze artikelen over deze onderwerpen. Meest recent verscheen een artikel over de Lijnbaanhoven van Rotterdam in het tijdschrift Puntkomma.

De tuinen van Beeckestijn, een onderzoek naar feit en fictie in de geschiedenis van het ontwerp. Masterscriptie Vrije Universiteit Amsterdam, 2014.

De tuinen van Beeckestijn worden vaak beschreven als een uniek stuk erfgoed waarin twee bijzondere stijlen naast elkaar zijn te zien: een geometrische tuin naar Frans voorbeeld en een meer natuurlijk Engels landschapspark. In de twintigste eeuw werd besloten om deze tuinen te herstellen naar voorbeeld van een opmeting van architect J.G. Michael (1738-1800), overgeleverd in een kopergravure uit 1772. In twee restauratiefases, begonnen in respectievelijk 1959 en 1996, werden de tuinen gerestaureerd dan wel gereconstrueerd naar voorbeeld van deze gravure. Doel was het ontwerp van Michael in zijn glorie te herstellen. Ook in de literatuur die over de historie van Beeckestijn is verschenen vormt de gravure van 1772 vaak het uitgangspunt. Het is opvallend dat één bepaalde gravure zo centraal staat in zowel de geschiedschrijving van Beeckestijn als in de restauratie van de tuinen. In haar scriptie wordt daarom onderzocht welke rol de opmeting van Michael heeft gespeeld in de historiografie van Beeckestijn en in de omgang met de tuinen in de twintigste eeuw. Hoewel de gravure van 1772 een belangrijk object van onderzoek is, is er wellicht een al te bepalende betekenis aan gehecht. Enige nuance is op zijn plaats. Welke status aan de gravure moet worden toegekend is niet zeker. Is het een ontwerp, een weergave van een werkelijke situatie of een ideaalvisie? Bovendien zijn ook andere fasen in de ontwikkelingsgeschiedenis van de buitenplaats van belang voor het karakter van Beeckestijn.

(samenvattingen overgenomen van http://www.cascade1987.nl/documenten/Cascade%20-%20genomineerden%20COE%202017.pdf/)