Categoriearchief: Groen Erfgoed

Sparrendaal te Driebergen in 1754. Vogelvlucht gerestaureerd

Buitenplaats Sparrendaal (Sperendaal) kwam in 2000 in eigendom van de Ver. Hendrick de Keyser. In 2001 raakte ons bureau betrokken bij een eerste adviesaanvraag van tuin en park. We maakten toen een quickscan, waarbij we ons licht lieten schijnen over de eerst gewenste aanpak wat betreft tuin en park en een herstel-plan voor het voorplein.

Vogelvlucht en 18 prenten rondom, getekend door Abraham Dirksz Verrijk en Dirk Abrahamsz Verrijk in 1758, in opdracht van Jacob van Berck en Susanna de Leu de Wilhelm. Collectie Ver. Hendrick de Keijser.

De Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur (deel 2, 1996, tekst Carla Oldenburger) zegt het volgende over deze plaats (tekst waar nodig veranderd en aangevuld): “In 1754 werd het huidige huis Sparrendaal in opdracht van de burgemeester van Utrecht Jacob van Berck, gebouwd in Lodewijk XV-stijl.  De slangemuur zal uit deze tijd dateren.  In de holtes van slangemuren, meestal gelegen op het zuiden, kweekte men leifruit dat extra warmte nodig had. Déze slangemuur is beplant met leiperen, moerbei, perziken, vijgen en oude klimrozen. In die tijd was Sparrendaal een zeer uitgestrekt landgoed met bos- en heidegronden, zoals op de vogelvluchtkaart hierboven is te zien. Een doorgaande zichtas, gevormd door lindelanen vóór en achter het huis en een dwarsas voor langs het voorplein gelegen, kenmerken de aanleg rond 1750. In de zeventiende eeuw had het terrein tot de jachtgebieden van stadhouder Willem III behoord.

Detail van de vogelvluchtkaart boven.

In het begin van de negentiende eeuw waren er op Sparrendaal een hermitage en een koepel op een bergje aanwezig. Thans zijn er aan tuinsieraden nog een Zwitserse brug en een houten koepel. In 1848 kwam het goed in bezit van het latere aartsbisdom van Utrecht. Op het terrein werd nu het Groot-Seminarium van Rijsenburg gebouwd. Huis Sparrendaal werd het verblijf van de aartsbisschop van Utrecht, Mgr J. Zwijsen. In de as van het Groot- Seminarium werd in 1909 een neogotisch gedenkteken opgericht ter nagedachtenis aan de priester-staatsman Mgr dr H.J.A.M. Schaepman, hoogleraar aan het seminarie. Het monument is geïnspireerd op de Scaligergraven te Verona, die omstreeks 1900 zeer in de belangstelling stonden.

In 1954 kwam Sparrendaal in bezit van de gemeente Driebergen-Rijsenburg en kreeg als bestemming gemeentehuis. Onder leiding van ir. J.B. baron van Asbeck werden het huis, de tuin en het omringende parkbos aangepast gerestaureerd. In de tuin achter het rechter bouwhuis vindt men nu een loofgang en kunstig gesnoeide loofwerken van buxus. In 1985 is de tuin van Sparrendaal gerenoveerd. Er zijn toen een heemtuin, een boomgaard en een kleine kruidentuin aangelegd. In het najaar van 1989 is ook een rozentuin ingericht.

Het Groot Seminarie is afgebroken en op de as van dit complex is een modern appartementencomplex verrezen in de vorm van een een halfcirkelvormig gebouw. Dergelijke complexen worden ook wel aangeduid met de klassieke naam ‘villa suburbana’, naar Romeins voorbeeld van een villawoning in de nabijheid van een stad.

Juliet Oldenburger. Tekening gericht op vernieuwing van het voorplein: Nieuwe bomen-aanplant vóór en opzij van het huis en Bassin in centrum van voorplein. 2004

Ons bureau droeg ideeën aan om het groen een meer rococo-karakter te geven, in de stijl van Sparrendaal in 1758, zoals aangegeven op de vogelvluchtkaart. Deze zijn tot heden niet gerealiseerd. De vogelvlucht is nu na restauratie weer leesbaar, zodat een waardestelling en een visie op basis van de gerestaureerde kaart met ‘gezichten’ rondom, tot een meer verantwoord advies wat betreft de 18de eeuwse tuinonderdelen kunnen leiden.

Het voorplein is tijdens de laatste restauratie van het huis (voltooid in 2002) opnieuw in ogenschouw genomen. In de rij lindes rond het voorplein zijn wat gaten gevallen. Het dilemma was òf de toestand zo behouden òf bomen inboeten òf rigoureus bomen kappen en vernieuwen, altijd  een zeer gecompliceerd probleem. Wij gaven een advies, dat door de tekening van het voorplein hierboven wordt ondersteund.  Helaas is er sindsdien geen uitvoeringsbesluit genomen.

NB. Indien een hogere resolutie van de kaart wordt verkregen, zullen we de bovenstaande vervangen.

Cascade Ronde Tafel Conferentie: interessante lezingen en gezelligheid

De Cascade Ronde Tafel Conferentie (jaarlijks  op PalmPaasZaterdag) was weer een groot succes. De zaal was geheel gevuld met vrolijke mensen, allemaal geinteresseerd in tuin- en landschapshistorie. Het vaste programma luiddet: Lunch, Welkom, ca. 5-6  voordrachten, borrel. De vaste plaats van bijeenkomst is tegenwoordig Huis Sonsbeek, maar wegens een verbouwing was het dit jaar in het Water Museum vlakbij.

Henk Barkhof vertelt over de plannen van Wijk De Maten in Apeldoorn-Oost. Cascade RTC 2024.

De eerste lezing ging over het uitbreidingsplan De Maten in Apeldoorn- Oost, dat speelde in de jaren zeventig van de vorige eeuw. De voormalige gemeente-tuinarchitect Henk Barkhof vertelde geheel in jaren-zeventig-stijl (mèt gekleurde lichtdrukken en zonder dia- of power point presentatie), hoe de plannen voor de nieuwe wijk waren ontstaan en gegroeid en vooral ook over de bomenlanen (welke soorten)  en dat er nu na 50 jaar al weer hele lanen waren vervangen of verdwenen. Hij voreg zich ook af hoe die bomenlanen in de toekomst er uit zouden gaan zien. Zelf denk ik dat het de toekomstige beplantingen veel meer rekening zal worden gehouden met soorten/variëteiten die tegen een droog of juist nat klimaat kunnen en met het planten van vooral inheems hout.

Voor vergelijking met de situatie van hetzelfde gebied in 1975 (links) en in 2024 (rechts) heb ik hieronder een vergelijkingskaart toegevoegd.

De volgende lezingen hadden als onderwerp: Doris Hattink over Daniel marot’s tuinontwerpen; Jan Holwerda over het landgoed  Moretusbos / Ravenhof (gem. Woensdrecht), ook wel Klein Versailles in Putte genoemd. Jan lichtte de hele geschiedenis toe met vooral prachtige hoogtekaarten; Martin van de Broeke over de Zeeuwse kweker / tuinarchitect Pieter Schuppens (1769-1850); en tenslotte Willem Zieleman (tuinbaas Paleis Het Loo) over de binnentuin van paleis Het Loo op basis van een schets van Pierre Cuypers.

Tuinprent van Laurens Scherm naar Daniel Marot. Bloeien hier lelies?

Een zeer geslaagde bijeenkomst. Tot het volgende evenement,  21 juni Midsummernight op een buitenplaats in Noord-Brabant.

Zie voor meer foto’s de Cascade website en het foto-album van Theo Kralt.

De archieven van de Fraelemaborg geven geheimen prijs. Tentoonstelling ‘Door de Bomen’

Gezicht via de vijver op de achtergevel van de Fraeylemaborg. Coll. Fraeylemaborg
Langzaam maar zeker zullen de archieven van de Fraeylemaborg zich openbaren. Vele onderzoekers hebben daar jaren opgewacht. Het eerste deel van de “Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur is in 1995 bij Uitegeverij De Hef verschenen (auteurs Carla Oldenburger, Anne Mieke Backer en Eric Blok). Hierin staan  een aantal tuinplattegronden genoemd en beschreven en toegeschreven, waarvan niet bekend was door welke tuinarchitecten ze zijn gemaakt, in welk jaar ze waren geproduceerd, en wie de opdrachtgever was geweest. Hopelijk gaan deze vraagtekens nu binnenkort worden opgelost.
Lees de onderstaande beschrijving uit 1995, aangepast voorzover nu bekend:
Een lange oprijlaan leidt naar de Fraeylemaborg, een symmetrisch huis met een asymmetrisch geplaatste toren. Op het voorplein staan een schathoes – oorspronkelijk een veestal – en een koetshuis; over de ophaalbrug bewaken Herakles en Pallas Athene de toegang. De Fraeylemaborg is ontstaan uit een steenhuis, een versterkt huis van een Ommelander hoofdeling, die zich vele malen tegen de stad moest verzetten. In 1690 kwam mr. H. Piccardt in het bezit van de borg. Hij was geheim kamerheer van Lodewijk XIV en een vriend van koning-stadhouder Willem III, die beiden de Frans classicistische tuinaanleg zeer waardeerden.
Ook de tuinen van Fraeylemaborg werden in deze Franse stijl aangelegd. Een reconstructie-tekening -hieronder afgebeeld- gemaakt door Anco Wigboldus (1900-1983) verduidelijkt de situatie. Hierop is te zien dat de hoofdas, van noordwest naar zuidoost, voor en achter het huis nog steeds het hele park beheerst.

Een later landschappelijk ontwerp van de buitenplaats (tot heden is dit ontwerp gedateerd rond 1800 en worden als ontwerper J.G. Michael of J. D. Zocher sr. of G.A.Blum genoemd) laat zien dat  twee schuine zichtlanen, een landschappelijke vijver evenwijdig aan de achtergevel van het huis en twee ronde bassins op de hoofdas, de structuur van het park bepaalden.  Het echtpaar Hora Siccama- De Sandra Veldtman heeft de geadmitteerde landmeter F. N. van Hulten, in december 1821 de aanleg  laten optekenen zodat eerdere detailontwerpen door hem werden vastgelegd, zoals het padenpatroon, de vijverpartijen, tuinen, appelhoven, een bloementuin en zelfs graanvelden. Ook valt op dat de Engelse aanleg achter in het park, zoals eerder ontworpen door G.A. Blum, ook te zien is  op deze kaart van Van Hulten.

Bovengenoemde kaart van Van Hulten is nog niet officieel digitaal beschikbaar, maar het is nu wel duidelijk -omdat het hier om een landmeterskaart gaat- dat de Fraeylemaborg vanaf ca. 1820 geheel in landschapsstijl was veranderd. Het eerdere ontwerp in landschapsstijl (jaar en ontwerper dus onbekend tot heden),  is waarschijnlijk niet uitgevoerd.

Wat is nu nog in de tuin te beleven van voorgaande eeuwen? Achter in het bos vindt men nu nog een slingerende beek en vijvers in schijnbaar natuurlijke vormen, opgeworpen heuvels en slingerende paden. Een prieel, een negentiende-eeuwse rechthoekige duiventoren, vele tuinvazen en een achttiende- eeuws beeld van Flora versieren de ‘natuurlijke’ aanleg.

In 1975 werden de voormalige borg en het park door de huidige eigenaar, de Gerrit van Houten Stichting, voor het publiek opengesteld. Bijzondere en oude bomen in het bos zijn de zwarte noot, de bergiep, de goudes, de treurbeuk, de borgenflora zoals de bosanemoon, de holwortel, het daslook, de wilde hyacint en de bostulp. Aan de overzijde van de Hoofdweg ligt het Overbos, dat oorspronkelijk ook deel uitmaakte van de Fraeylemaborg. De historische aanleg van de Fraeylemaborg is tot beschermd Rijksmonument verklaard.

Van 30 maart t/m 22 september Tentoonstelling ‘Door de Bomen’

Buitenplaats Oostergeest in Warmond overgegaan naar Hendrick de Keyser

Huis Oostergeest, 2024. Foto Hendrick de Keyser

Het gebied rond Warmond, gelegen aan de rivier de Leede, was in vroeger tijden voor families uit Leiden, Den Haag en Rotterdam een geliefd oord voor het vestigen van een buitenplaats. Via de Leede kon men de steden gemakkelijk bereiken en het water vormde een aantrekkelijk uitzicht en recreatiepunt.

In 1651 kocht Cornelis van Rosenburgh, schout en baljuw van Warmond, een huis met land, het latere Oostergeest. Het bestaande huis werd vervolgens afgebroken en door een nieuw vervangen.

Plattegrond Buitenplaats Oostergeest te Warmond. Coll. Huisarchief. Foto RCE

Op een tekening in het huisarchief uit circa 1730 is dit nieuwe huis afgebeeld met de bijbehorende plattegrond. De gevel vertoont duidelijk kenmerken van het Hollands classicisme: symmetrie, soberheid en een hoog schilddak. De deur- en raamomlijstingen zijn van later tijd. De tuin was, volgens een akte van 1667, aan alle zijden omheind met ‘houten of doornen [= meidoornen] heiningen’ en met de zogenaamde ‘kloostermuur’. In 1726 werd het huis eigendom van Cornelis Schrijver, vendumeester van de Admiraliteit te Rotterdam. Zijn zoon, Paridanus Schrijver, was predikant te Warmond en bewoonde het huis van 1726 tot zijn dood in 1733. Vanaf die tijd wordt het huis Oostergeest genoemd. Na een uitbreiding van de gronden in 1729 liet Schrijver een geometrische tuin aanleggen. Deze tuin is afgebeeld op genoemde tekening uit circa 1730.

De huisplaats was bereikbaar via een lange oprijlaan met bomen die gericht was op het midden van de voorgevel van het huis en uitkwam op een met bomen beplant voorplein. Opzij van het huis en ook achter het huis lagen parterres de broderie en enkele kleine boomgaarden. De oorspronkelijke huisplaats werd omgeven door een grotere boomgaard opzij van het huis met daarachter waarschijnlijk een warmoezerij, die op Franse wijze diagonaalsgewijs was verdeeld. De nutstuinen waren door een lange kavelsloot afgescheiden van een drietal, met elkaar verbonden bosketten, waarvan de middelste een qua vorm zeer apart bassin herbergde. Dit bassin werd door hagen en paden omgeven en vertoonde ook ‘oversteken’ door het water. Waarschijnlijk is deze plek de ‘menagerie met een groote gemetselde waterkom’ waarvan sprake is in de verkoopadvertentie van 1733. Omdat deze waterkom door paden of vlonders in kleinere bassins werd verdeeld en omdat er vier terrasachtige oeverplaatsen in deze bassins uitstaken, lijkt het waarschijnlijk dat men vanaf hier de watervogels voedde en misschien ook wel het in die tijd geliefde Naumachia-spel met bootjes speelde, een nagebootst scheepsgevecht in het klein, dat reeds bekend was bij de Romeinen. Verder spreekt de advertentie van een speelhuis en een oranjerie, parterres, een moestuin, visrijke vijvers (onder andere rondom de bosketten), boomgaarden en wilde plantagieën. In de bosketten met hakhout liepen wandelpaadjes en stonden tuinvazen of tuinbeelden opgesteld. Ook langs de weg bij de ingang lag nog een bosket in de vorm van een sterrebos. Verder sprak men in de advertentie nog van ‘een fraaye party Oranges en Bijgewassen, veelerhande Water- en ander Gevogelte, gelyk ook een Speel- Schuytje’. Dit laatste is het scheepje dat men gebruikte bij het hiervoor genoemde Naumachiaspel. De indeling van het terrein was duidelijk ondergeschikt aan het oorspronkelijke kavelpatroon van de polder. Na 1733 is er een tijd lang niet veel gebeurd op Oostergeest, althans voor wat betreft de tuin.

Huis Oostergeest. Wikipedia.

Uit een verkoopadvertentie in de Leidsche Courant van 30 september 1839 krijgt men een beeld van hoe de tuinen er toen uitzagen. Men spreekt van een menagerie, boomgaarden, een ‘Engelsche Partij’, een goudviskom, een bergje, een moestuin, bijzondere bomen, onder andere een Magnolia glauca, bosjes en ‘fraaye wandelingen’ en ten slotte een ’tent aan den Heerenweg’. Hieruit blijkt dat er intussen veranderingen in landschapsstijl hadden plaatsgevonden. De Topografische kaart van Nederland geeft pas een grote slingerende waterpartij aan vanaf 1895. Dat zou betekenen dat men deze waterpartij pas een jaar of 5 tot 10 daarvóór heeft aangelegd.

Een tweede plattegrond  in het huisarchief zou uit de late 19de eeuw kunnen dateren.  Het park in late landschapsstijl wordt dan gekenmerkt door een lange slingerende ‘beekpartij’ en wandelpaden  rond heester-en grasperken (waarschijnlijk gevuld met verschillende soorten rododendrons, azalea’s, hortensia’s etc.)

Oostergeest is een rijksbeschermde buitenplaats en onlangs in eigendom overgegaan op de Vereniging Hendrick de Keyser.

Tuinarchitecten Sandwijk: H. van Lunteren, Otto Schulz, Renske Boon

Op Linkedin las ik donderdag jl. een kort bericht over de buitenplaats Sandwijk. Mij viel direct op dat er gemeld werd dat de villa uit 1770 dateert en dat Stadsherstel Utrecht de eigenaar is van het huis, terwijl het omringende park aan Utrechts Landschap toebehoort. Ik verkeerde nog in de veronderstelling dat Sandwijk eigendom was van de Universiteit Utrecht (dat schreef ik ooit voor een tekst over Sandwijk in de ‘Gids van de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur’, deel 2, 1996), maar dat is dus veranderd.

Ook werd gemeld dat Stadsherstel kleurhistorisch onderzoek had gedaan (exterieur) en dat de bekende rose serre van kleur is veranderd in de kleurstelling van rond 1900.

Buitenplaats Sandwijk De Bilt. Links nog de rose serre te zien. Foto Wikipedia

De tekst die ik eerder schreef heb ik nu bijgesteld:

De buitenplaats Sandwijk is gebouwd op het terrein van het voormalige Vrouwenklooster te De Bilt. In 1770 bouwde de Utrechtse burgemeester Paul Voet van Winsen op het terrein van een vroegere boerderij met herenkamer een classicistisch huis uitkijkend op een park in vroege landschapsstijl, spiegelend in het water van de Biltse Grift. Mogelijk werd in deze periode ook het duivenhuis in de vorm van een neogotische kapel gebouwd. Het teruggrijpen naar de gotiek hangt samen met de populariteit van de neogotiek in Engeland. Door het plaatsen van een neogotisch bouwwerk wilde men het karakter van de ‘Engelse partijen’ (bloem- dragende heesterpartijen) in de vroeg-landschappelijke aanleg nog eens extra accentueren. Zo’n neogotische kapel vinden we ook tegenover de buitenplaats Leeuwenburg aan de Langbroeker – wetering in de gemeente Driebergen en in het landschappelijk deel van het park Beeckestein te Velzen, ontworpen door de tuinarchitect J.G. Michael.

Duivenhuis of schijnkapel van Sandwijk. Foto Wikimedia

Interessant is de afbeelding van de kapel in het beroemde voorbeeldenboek ‘Magazijn van tuinsieraaden’ van Gijsbert van Laar uit 1802-1809, waarbij het niet duidelijk is of de kapel in het boek naar het voorbeeld van Sandwijck is getekend of dat deze juist naar het voorbeeld uit het boek van Van Laar is gebouwd. Omdat Van Laar aan het eind van de achttiende eeuw in Utrecht woonde en werkte, is het zelfs mogelijk dat hij het zelf was die deze ‘folly’ bouwde en later opnam in zijn boek. Het kopiëren van dergelijke gebouwtjes uit binnen- en buitenlandse voorbeeldboeken en uit parken onderling, was vrij algemeen in die tijd. De later gebouwde portierswoning op Sandwijck, in neotudor stijl, is bijvoorbeeld een kopie van een zelfde gebouwtje in Park Babelsberg te Potsdam.

Vanaf 1833 werd de vroeg-landschappelijke aanleg van Sandwijck gereorganiseerd tot een parkaanleg in late landschapsstijl door de tuinarchitect Hendrik van Lunteren. Veel elementen uit deze negentiende-eeuwse parkaanleg zijn bewaard gebleven, zoals een slingerende waterpartij en een eiland dat nu dicht begroeid is, maar dat vroeger waarschijnlijk met vrijstaande bomen was beplant.

M. Mourot, in de tijd van H. van Lunteren

In 1913 verzorgde de tuinarchitect Otto Schulz de coniferen aanplant. Op Sandwijck staan enkele imposante bomen, waaronder een treurbeuk, een rode beuk en een moerascypres. De tuinarchitecte Renske Boon was in 1951 betrokken bij de vernieuwing van de borderbeplanting. De beplantingsplannen zijn bewaard gebleven (Wageningen Speciale Collecties).

In 1930 bood de eigenaar van Sandwijck, dr C.W.Th van Boetzelaer, de overtuin aan de gemeente ten geschenke aan. Naar ontwerp van de firma H. Copijn & Zn. werd er een wandelpark rondom een centrale vijver aangelegd in landschapsstijl: dit is het tegenwoordige Van Boetzelaerpark, dat op 8 juni 1931 officieel geopend werd. Het Van Boetzelaerpark is een gaaf voorbeeld van een openbaar parkje in de stijl van Louis W. Copijn. De verhoudingen tussen de open en gesloten boompartijen zijn nog goed in tact en vele bomen zijn uitgegroeid tot indrukwekkend formaat. Er staat nog een pergola die, zoals vaker bij Copijn voorkomt, gemaakt lijkt te zijn van grillige boomstammetjes, maar in werkelijkheid is uitgevoerd in cement. Deze rustieke stijl ziet men in die dagen in parken ook toegepast bij bijvoorbeeld brugleuningen en bankjes. Tegenwoordig spreekt men dan van cementrustiek.

Westerpark en Oosterpark. Een zomerscène en een winterscène in een openbaar park

Nogmaals een Bericht n.a.v. de Singer Tentoonstelling “Frisse Wind”. Zie ook de voorgaande twee Berichten. Aan het eind van de 19de eeuw was er grote behoefte aan licht en lucht en ruimte in de stad Amsterdam. Publieke parken waren in opkomst en op bijgaande schilderijen uit 1899 en 1910 ziet men dat de parken zeer in trek waren en nu nog steeds hun functie hebben weten te bewaren.

Jacob Dooijewaard (1876-1969). Spelende kinderen in het Westerpark. 1899. Olieverf op doel. Coll. Singer Museum. In de verte is de kleine vijver te zien

In 1890 werd het Westerpark aangelegd op een terrein langs de Haarlemmertrekvaart, tussen de spoorweg naar Haarlem en het terrein van de gasfabriek. Onder leiding van J.G. van Niftrik, die in navolging van Haussmann in Parijs een groene gordel rondom Amsterdam wilde aanleggen is het ontwerp van het park tot stand gekomen. Het plan van Van Niftrik uit 1866 werd nooit in zijn totaliteit uitgevoerd. Het Westerpark en het tevens door hem ontworpen Sarphatipark vormen de enige uitgevoerde delen hiervan. Het Westerpark wordt gekenmerkt door een aantal min of meer ronde of eivormige gazons en een kleine vijver met daaromheen wandelwegen. In het westelijke deel is een cricketveld opgenomen. De stijl van het hele ontwerp doet sterk denken aan de ontwerpen van de Parijse landschapsarchitect E. André in het boek ‘L’Art des jardins: traité général de la composition des parcs et jardins’ uit 1879. Waarschijnlijk hebben platen uit dit, ook in Nederland, bekende boek de gemeentearchitect tot voorbeeld gediend

Willem Witsen (1860-1923. Wintergezicht in Oosterpark. Na 1910. Olieverf op doek. Coll. Singer Museum

L.A. Springer (1855-1940). Ontwerp Oosterpark.1890. Uitvoering vanaf 1891. Noorden boven. Foto  Library WUR.

Het Oosterpark heeft een aanleg in gemengde stijl met gebogen paden, een slingerende waterpartij, oude boomgroepen en doorzichten. In 1890 schreef de gemeente Amsterdam een prijsvraag uit voor een park, gelegen in de Over-Amstelschen polder, op een terrein begrensd door de Mauritskade, de Linnaeusstraat, de Eerste Parkstraat en de ‘s-Gravesandestraat. Op het noordelijke deel hiervan lag de Oosterbegraafplaats, die echter binnen enkele jaren zou verdwijnen, omdat kort daarvoor de Nieuwe Oosterbegraafplaats aan de Middenweg was aangelegd. Het programma van eisen voor het nieuwe park vermeldde inpassing van een bestaand cricketveld, de aanleg van een grote en een kleine kinderspeelplaats, een plek voor muziekuitvoeringen, een rijweg en een waterpartij. Deze laatste diende ter vervanging van de zogenaamde Molentocht, die destijds langs de zuidzijde van de Oosterbegraafplaats liep. Verder waren vijf ingangen gewenst, waarvan één tegenover de Muiderpoort moest komen in de plaats van de aanwezige ingang van de begraafplaats. De tuinarchitect L.A. Springer maakte een ontwerp onder het motto ‘Omnibus’ dat alle gevraagde elementen bezat. In het noordelijke deel van het park plande hij een min of meer statige, formele entreepartij waarbij hij gebruik wilde maken van de oude toegangslaan van de begraafplaats. Dit gedeelte van het plan is in gewijzigde vorm uitgevoerd; hier werd ook het Koloniaal Instituut gebouwd. Het overige deel met een lange slingerende waterpartij waarlangs afwisselende heesterpartijen en het karaktervolle bomenplein rondom een muziektent werd wel uitgevoerd en vormen de karakteristieke elementen uit het ontwerp. Qua stijl is te spreken van de late landschapsstijl, zo typerend voor Springers werken in de negentiende eeuw. Springer kreeg in 1891 bericht dat hij prijsvraag had gewonnen en een jaar later werd met de aanleg van het zuidelijke deel begonnen. In 1916 is het park, eveneens door Springer, gereorganiseerd. Recreatieve attracties in het park zijn een rozentuin, een rolschaatsbaan, een kinderbadje en de muziektent. Als verwijzing naar de roman ‘Titaantjes’ van Nescio, die zich rondom het Oosterpark afspeelt, is er een beeldengroepje opgericht naar de drie hoofdpersonen in het boek.
Het is eindjanuari, mooie tijd om de parken te bezoeken in het eerste lentezonnetje en om naar het museum in Laten te gaan als de wolken wat dreigen.

Over oude bomen verplanten. Kan dat?

Louis Apol. Wintermorgen 1911. Olieverf op doek (detail). Coll. RCE, permanente bruikleen aaninger Museum Laren

Vorige week bezocht ik de tentoonstelling ‘Frisse Wind’ in het Singer Museum. Zie vorig Bericht met een aantal afbeeldingen. Tot mijn grote verbazing zag ik ook een schilderij waarop een ‘mallejan’ of ‘boomezel’ stond afgebeeld. Dat had ik nog nooit eerder gezien, een mallejan afgebeeld op een schilderij. De schilder was Louis Apol (1850-1936).  Een mallejan  is een vervoermiddel dat vroeger in de bosbouw werd gebruikt om boomstammen te vervoeren op een tweewielig of vierwielig transportmiddel getrokken door paarden.. Door de impressionistische weergave is de scène niet heel duidelijk te zien, maar de wielen van de kar en een deel van een zware boomstam zijn toch wel te onderscheiden. Een bekend verhaal over mallejannen is dat ze werden gebruikt toen het park rond Kasteel De Haar in Haarzuilens werd aangelegd. De kasteeleigenaar wenste direct volwassen bomen in zijn nieuwe park en zo kwam het dat grote zware bomen van overal werden opgehaald met mallejannen.

Hoe de bekende firma Zocher halverwege de 19de eeuw over het verplaatsen van oude bomen dacht kunnen we lezen in de Rotterdamsche Courant van 1855. In Rotterdam speelde toen een kwestie over het verplaatsen van bomen in De Boompjes, een oorspronkelijk 17de eeuwse wandelpromenade langs de Nieuwe Maas. De firma Zocher was om advies gevraagd en deze had geadviseerd de bomen te verplaatsen. Maar Zocher moest op zijn besluit terugkomen. In tweede instantie was zijn oordeel dat slechts 9 a 10 bomen te verplaatsen zouden zijn, ALS ook de wortels van deze bomen gaaf zouden zijn. wat hij betwijfelde gezien de wortels van de bomen die al waren gekapt. Zocher’s nieuwe advies was een geheel nieuwe rij iepen te planten die gemakkelijk uit de Oude Plantage konden worden overgeplaatst. Hoe dit moest gebeuren wordt helaas niet vermeld. Mogelijk waren het nog tamelijk jonge bomen.

Rotterdamsche Courant 7 december 1855

Een derde voorbeeld zagen we al in een vorig Bericht bij het werk van een van onze  voorvaderen, Tuinbaas Johannes Wilkes (1832-1910) in Vogelenzang. Hij had op buitenplaats Casa Nuova volgens de journalist van het Haarlemsch Dagblad (1905) een groot werk verricht. Het ging over de verplaatsing van een bruine beuk van meer dan veertig jaar oud. Ook hier kwam geen mallejan aan te pas, maar wel de hulp van takels, een lier en 15 arbeiders, die er twee dagen over deden om de boom 20 meter te verplaatsen. Let wel zonder enige schade, geen takje was beschadigd.

Haarlem’s Dagblad, dd. 25 nov. 1905. Deze tuinbaas Johannes Wilkes (1832-1910) is de broer van onze (bet)overgootmoeder Maria Wilkes. Ook zijn vader Johannes Wilkes was tuinman, geboren 1799 in Breukelen.-Nijenrode

Zie ook het artikel van Jan Holwerda (waarvoor dank) online: https://dendrologie.nl/arbor-vitae/kasteelpark-de-haar-mallejannen-brachten-bomen-van-elders/

en nog meer: https://dendrologie.nl/arbor-vitae/historische-boomverplantmachines/

Jos Cuypers (1861-1949) in samenwerking met Leonard Springer

Het Jaar 2024 is uitgeroepen tot een ‘Nationaal Joseph Cuypersjaar’.  Op 20 januari 2024 is het 75 jaar geleden dat de architect Joseph Cuypers, zoon van de beroemde Pierre Cuypers, overleed. Jos Cuypers is vooral bekend geworden door de bouw (1895-1930) van de kathedrale basiliek St. Bavo of de KoepelKathedraal Haarlem (sinds 2019 onder deze naam bekend).


KoepelKathedraal Haarlem.
Foto Wikipedia

Het kerkgebouw is uiteraard een rijksmonument maar de groenaanleg daaromheen (binnen het hekwerk) is dat niet, en dat is jammer want nu het omringende groen aan restauratie toe is, zal men hoogstwaarschijnlijk direct met een 21-ste eeuws sortiment aan de slag gaan, terwijl Cuypers, geholpen door de tuinarchitect Leonard Springer, toch een rijke voorstelling had van het plantensortiment.

In de Springer Collectie van Bibliotheek WUR zijn 2 documenten gevonden die op naam van Springer staan, het ontwerp van de beplanting binnen de omheining en het hekwerk. Bovendien is de bestellijst van de plantenbestelling bewaard gebleven in een Copie-boek. Hieronder volgen de documenten en plantenlijst: 1) ontwerp tuin; 2) ontwerp hekwerk); 3) plantenlijst. Het tuinontwerp en de plantenlijst zijn al jaren geleden ten tijde van het restauratie-onderzoek door ons ingebracht, maar helaas is er toen niets mee gedaan. Misschien is er nu meer belangstelling? We horen het graag.

L.A. Springer. Tuinontwerp KoepelKathedraal. 1922. Coll. BWUR

L.A. Springer. Ontwerp hekwerk rondom Koepelkathedraal. 1922. Coll. BLUW

Plantenlijst van L.A. Springer (1922) voor  een parkje ten oosten van en behorend bij de Nieuwe St.Bavo ( Joseph Cuypers)

In de vorm van een bestellijst met plantennamen aan kweker P.J. van Empelen te Heemstede. Het boek ‘Decoratieve Tuinbeplanting’ (1924) geschreven door de hortulanus van Amsterdam A.J. Van Laren,  is hierbij heel geschikt om als referentie te gebruiken.

Leonard Springer: “Hierbij een lijst van planten te gebruiken bij de St. Bavo. Wil daar prijs van opgeven. Thuis komende zal  ik u een calque teekening zenden van op te geven, wat er verder voor afwerken gedaan moet worden”.

Struiken

15 Prunus padus

15 Sambucus nigra var,

20 Viburnum in soorten (dentatum,  opulus, lantana)

3 Viburnum …..delphyllum?

15 Lonicera in soorten

10 Acanth….pentophylla ???

15 Berberis Gr……???

25 Philadelphus in hoge soorten, vijf elk.

10 Ribes aureum

10 Ribes alpinum

10 Ribes sanguineum

10 Ribes floridum

15 weigelia divers

17 Deutzia crematie 

6 Philadelphus BouquetBlane ???

3 PhiladelphusAnalancea 

3 Phuladelphus Virginal

3 Rosa Magez??

7 Rosa polyantha multifloraea ottonette?

6 Syringa dubia

5 Spirea ottonette

12 Syringa in div. Variëteiten. 

3 Spirea arguta

3 Syringa japonica

4 Demorphantis mandruhernus ???

3 Buddleya in div. Var.

 Liguster 

Cotoneaster

Amelanchier

Forsythia

Aronia floribunda

Groenblijvende struiken en bomen

P. Laurocerasus Reynvani

Rhododendron Mahonia

P. Laurocerasus Zahili

Ilex aquifolium groot en bont

Taxus baccata pyraneum?

Sorbus in vijf verschillende genoemde soorten

Crataegus in vier verschil. Genoemde soorten

Prunus Jussandi?.

Lonicera

Berberis

Bomen

Alnus 

Populus 

Acer

Carpinus betulus pyramidalis (geenMalus floribun?

Pegasus pseudoceranus fl. pl.

Tilia

Sorbus aucuparia 

Alnus incana

Bomen 18 cm.

Quercus 

Gleditschia 

Populus 

Fagus purpurea

Crataegus  fastigiatus

Einde plantenlijst Leonard Springer.

 

Zocher en de keizer van Duitsland

In  Het Nieuws van de Dag: Kleine Courant staat op 16 augustus 1880 te lezen dat de firma J.D. Zocher en Voorhelm Schneevoogt, bloemeisten te Haarlem, is benoemd tot hofleverancier. Niet van Koning Willem III der Nederlanden, maar van Koning Wilhelm I van Pruisen (1797-1888). In 1861 was hij tot koning van Pruisen gekroond en in 1871 tot keizer van Duitsland uitgeroepen..

 

Het wapen van de Koning van Pruisen en Keizer van Duitsland

 Uit: Het Nieuws van de Dag: Kleine Courant, 16 augustus 1880

Deze eer viel te beurt aan Louis Paul Zocher, die veel handelsbetrekkingen had opgebouwd in verschillende delen van Duitsland.

Heeft iemand wel eens de naam van de firma Zocher vermeld gezien (in kranten of tijdschriften of advertenties) met daarbij dit wapen afgebeeld? Het is ons nog niet gelukt helaas.

Met dank aan Jan Holwerda.

Tuinbaas Johannes Wilkes, een zoektocht

Na het Bericht van 3 januari jl. over de tuinbazen Johannes Wilkes sr. (1799-1893) en zoon Johannes Wilkes jr. (1832-1910), heb ik verder gezocht omdat de naam Johannes Wilkes vele malen in  ‘OpenArchieven’ te vinden is. Maar ook buiten de gemeente-archieven duikt de naam steeds weer op.

In 1850 staat Wilkes jr., 18 jaar oud, geregistreerd (BS Heemstede) als tuinknecht in Gemeente Berkenrode. We denken dan in eerste instantie direct aan de buitenplaats Berkenrode waar hij mogelijk als jongeman werkte.  Onderstaande advertentie uit de Haarlemsche Courant dd. 05-05-1862  brengt ook weer nieuws aan het licht.

Waarschijnlijk gaat het hier ook om J. Wilkes jr. (1832-1910), die in 1861 is getrouwd en in 1862 in het jaar van deze advertentie, 30 jaar oud was. Hij was nog jong en kon een extra’tje wel gebruiken. Met de Grindweg van Heemstede naar Haarlem zal ongetwijfeld de Heerenweg bedoeld zijn, waarlangs nogal wat buitenplaatsen zijn gelegen. De meeste hebben ook een tuinmanswoning. Nabij de Koediefslaan liggen Berkenrode, Oud-Berkenroede, Kennemer-Oord en Welgelegen.

Intussen heeft Luuk Keunen (Bureau RAAP) op mijn vraag (geplaatst als kopie van het Bericht van 3 januari op Linkedin) geantwoord met het aanreiken van een heel kort verhaaltje van mijn eigen vader Jan Ebbers. Het verhaaltje is geschreven voor het tijdschrift  ‘Groei en Bloei‘ en terecht gekomen in  ZLM Land- en Tuinbouwblad, 24 dec. 1975, p.19. Hierbij een kopie:

Onder de titel ‘Mijn tuin en mijn roodborstje’ schrijft mijn vader hier over zijn oudoom “Tuinbaas Wilkes van de vroegere buitenplaats ‘Meer en Bosch”.  Johannes Wilkes sr. (1799-1893), mijn vaders overgrootvader, is al overleden voordat mijn vader ter wereld kwam.  Tuinbaas Wilkes jr. overleed in 1910 en dat gesprek tussen Wilkes en vaders grootvader (Jan Ebbers de apotheker) moet dus op zijn laatst in 1910 zijn geweest. Mijn vader was toen 4 jaar. Maar geloof me, hij verzon ook wel eens wat naar het hem uitkwam in dergelijke verhaaltjes. We leren uit dit verhaal over het roodborstje in ieder geval dat Johannes Wilkes jr. op de buitenplaats Meer en Bosch heeft gewerkt. Mogelijk totdat het instituut voor Epilepsiebstrijding daar werd gevestigd in 1882. Hij was toen 50 jaar, maar tuinbazen zijn op die leeftijd nog lang niet uitgewerkt. Het vorige bericht over de boomverplanting van Casa Nuova is gedateerd 1905, toen Jr. 73 jaar oud was. Het is te vroeg om conclusies te trekken, maar in ieder geval is de naam van Tuinbaas Wilkes jr. (1832-1910) tot heden verbonden met de buitenplaatsen Berkenrode (oud- gemeente Berkenrode, nu gemeente Heemstede), Meer en Bosch (gemeente Heemstede) en Casa Nuova (oud-gemeente Vogelenzang, nu gemeente Bloemendaal).

Over de buitenplaats Meer en Bosch nog het volgende:

Heemstede Meer en Bosch, ca. 1840. Uit Gezigten in de omstreken van Haarlem…P.J.  Lutgers.
Heemstede Meer en Bosch. Moes- en vruchtentuin, Meer en Bosch. Ca. 1920. Prentbriefkaart.

Meer en Bosch, eerder Het Paradijs genaamd, was gelege tussen de voormalige Voorweg en Achterweg. Tussen 1800 en 1882 heeft het goed 14 eigenaren gekend. Logisch dus dat de tuinbazen van Meer en Bosch in die eeuw ook nogal eens wisselden, in tegenstelling tot de duur van een dienstverband van tuinbazen in het algemeen, die vaak heel lang op hun post bleven zitten.

Voorlopig is dit stof genoeg om de zoektocht naar de hoveniers en tuinbazen met de naam Johannes Wilkes door te zetten. Een studie naar de buitenplaatsen waar zij werkten lijkt ons wel wat.

Natuurlijk kijken we uit naar meer gegevens en als er lezers zijn die ons kunnen helpen, dan heel graag natuurlijk.