De buitenplaatsen Leyduin en Vinkenduin vormen samen met Woestduin een aaneengesloten complex van buitenplaatsen in Aerdenhout/Bloemendaal, op de overgang van de strandvlakte naar de duinen.
Leyduin is voor het eerst vermeld in 1596 en was oorspronkelijk een hofstede met boomgaarden eromheen. In 1798 werd de plaats beschreven als een park met een hermitage (kluizenaarshut) op een heuvel, een beek, een cascade (waterval, aangelegd in 1759), een menagerie (dierenverblijf) en een vinkenhuis, boomgaarden en moestuinen. Van deze oudste aanleg dateren nu nog de neogotische hermitage en de grenspalen uit 1701 met de naam Johan van Romswinckel, die thans bij de oprit naar het huis staan. Ook het nog gave lanenstelsel met enorme beuken vormde een onderdeel van de toenmalige aanleg. Het oude herenhuis op Leyduin werd in het begin van de negentiende eeuw afgebroken. In 1874 werd een nieuw huis gebouwd dat in 1920 echter zo bouwvallig was geworden dat ook dit werd afgebroken. Uit die tijd resteren nog wel een koetshuis en koetsiers- en tuinmanswoningen.
Tot 1900 liep een duinrel, een afwatering vanuit de duinen, door de beek en over de cascade op Leyduin. Het water was bestemd voor de drinkwatervoorziening van Amsterdam. Toen er waterleidingbuizen gelegd werden, zijn de beek en de cascade drooggevallen.
Nadat in 1919 een deel van Leyduin was afgescheiden, namelijk het tegenwoordige Vinkenduin, werden op beide delen nieuwe huizen gebouwd naar ontwerp van architect A.A. de Maaker, Leyduin in 1921 en Vinkenduin in 1924.
De tuinarchitect L.A. Springer ontwierp de aanleg bij beide huizen. Vinkenduin werd gekarakteriseerd door een zicht vanuit het huis in west-zuidwestelijke richting naar de duinen.
Vinkenduin dankt zijn naam aan de vinkenbaan die hier in 1752 werd aangelegd. Hier ving men vinken die gebruikt werden voor consumptie. De baan is in het terrein nog te herkennen aan hoge aarden wallen, die een veldje met lindebomen omsluiten. De woning op Vinkenduin langs de Vogelenzangseweg is een oud vinkenhuis. Zie verdere beschrijving onder deze tekst.
Het gebied is zeer rijk aan broedvogels en kent een uitgebreid scala aan stinseplanten, met onder meer gevlekte aronskelk, wilde hyacint, wilde narcis en bosanemoon. De half in de grond gelegen appelkelder is in 1980 gerestaureerd en is nu een geliefde verblijfplaats van vleermuizen.
In 1993 is het terrein rondom het huis gerenoveerd door de landschapsarchitect Victor van Boven. Ook het bureau Bruine Beuk van Lia en Jorn Copijn heeft hier in deze tijd ontwerpvoorstellen gedaan. De ontwerpen van Copijn en Leonard Springer worden bewaard in Speciale Collecties Wageningen UR.(https://library.wur.nl//WebQuery/tuin?q=vinkenduin)
Het Openluchtmuseum meldt over vinkenbanen en vinkenhuisjes:
Al in de 15e eeuw houden rijke Hollanders er een vinkenbaan op na. Omdat de vogels in de herfst naar het zuidwesten trekken, staan vinkershutten altijd met de opening naar het noordoosten. Zo kunnen de vinkers hun prooien al van verre zien aankomen. De vogels worden gelokt met soortgenoten die aan een plankje zijn vastgemaakt en met uitgestrooide elzenproppen. Zijn de vogels geland, dan klapt een groot net dicht en zitten ze gevangen. De vangst wordt in de hut bijgehouden. Soms wel tienduizend vogels in een seizoen! In 1912 maakt de Vogelwet een eind aan het deze bedenkelijke hobby.
Op Linkedin kwam ik de buitenplaats Berkenbosch tegen. En omdat deze plaats toch nog altijd tamelijk onbekend is, terwijl er juist ’s zomers zoveel toeristen graag in het bos van Berkenbosch wandelen, wil ik hier toch eens op de geschiedenis dieper ingaan en laten zien wat de waardevolle elementen zijn van dit bos.
In 1644 wordt Berkenbosch vermeld als hofstede met bos, land en plantage, in eigendom van Jacob Boreel.
In een verkoopakte uit 1717 is sprake van twee huizen, schuren, bossen, dreven, hoven en vijvers, hetgeen erop duidt dat er in de tussenliggende tijd een aanzienlijke uitbreiding van de aanleg had plaatsgevonden.
In het midden van de achttiende eeuw wordt Berkenbosch op de kaart van de gebroeders Hattinga afgebeeld met het huis op de hoofdas van de aanleg, omgeven door een rechtlijnig lanenstelsel en sterrebossen (kunstmatig aangeplante bossen waarin de paden in een kruis bij elkaar komen). Hoewel de lanen ogenschijnlijk loodrecht op elkaar zijn geprojecteerd, zijn er in werkelijkheid forse afwijkingen, zoals ook op de plattegrond te zien is. Aan de voorzijde van het huis lag een ruim plein, aan de achterzijde een symmetrische tuin met op enige afstand van het huis, op een snijpunt van een dwarslaan met de hoofdas, een ronde waterkom, de zogenaamde goudvissenkom. Ook zijn er achter het huis vier kanaalvormige (vis)vijvers te onderscheiden. In 1777 komt Berkenbosch in handen van mr. G.F. Meijners, die ook het naastgelegen Duinbeek bezat. Vanaf die tijd hebben de beide buitenplaatsen altijd dezelfde eigenaar gekend.
Hoewel aan het eind van de achttiende eeuw een aantal rechte lanen werd vervangen door slingerpaden volgens de mode van de landschapsstijl, bleven delen van de oude hoofdopzet, waaronder de twee achttiende-eeuwse kanaalvormige vijvers en een centraal gelegen ronde kom, tot op de dag van vandaag bijna volledig intact. Dit maakt het park van Berkenbosch tot een bijzonderheid op Walcheren. De situatie is ingetekend op een laat achttiende- eeuwse kaart, waarop duidelijk te zien is dat het assenstelsel dateert uit het begin van de achttiende eeuw met romantisch slingerende paden en dat deze modernisering alleen is toegepast buiten het intact gelaten assenstelsel.
Het oude huis werd in 1862 gesloopt en vervangen door een nieuw, dat iets oostelijker op het kruispunt van de hoofdas met een dwarslaan werd gesitueerd. Door het uitgroeien van de beplanting en een verminderd onderhoud is deze unieke ligging thans niet erg duidelijk meer te herkennen. Toen Berkenbosch en Duinbeek in 1895 op afbraak geveild dreigden te worden, werd door ‘eene combinatie van belangstellende dames en heeren’ de N.V. Duinbeek opgericht, waardoor de buitenplaats behouden bleef.
Na de Tweede Wereldoorlog werd een groot deel van de bijbehorende parkbossen, evenals op andere buitenplaatsen in de Manteling van Walcheren, aan Staatsbosbeheer verkocht en werden de huizen met directe omgeving in erfpacht uitgegeven. Door deze situatie hebben er vanaf het eind van de negentiende eeuw geen ingrijpende wijzigingen in het terrein plaatsgevonden. Een bezienswaardig element op Berkenbosch is een laan die aan weerszijden is omgeven door grillig uitgegroeide beuken. Deze beuken vormden vroeger een haag, maar zijn al vele jaren niet gesnoeid en daardoor op curieuze wijze uitgegroeid.
Vanaf 1993 wordt door Staatsbosbeheer gewerkt aan het herstel van de bos- en parkstructuur, volgens een plan van het bureau Bosch en Slabbers tuin- en landschapsarchitecten.
Hofwyck is een goed voorbeeld van een villa op het platteland, geïnspireerd op de Italiaanse villa suburbana, gebouwd volgens de ideeën van Vitruvius, die zelf weer bekend is van zijn boeken over architectuur, getiteld ‘De Architectura libri X’. De bouwheer was Constantijn Huygens, (1596-1687), dichter, musicus, kunstkenner, secretaris en raad- en rekenmeester van de Prins van Oranje. Onderstaand portret van hem is onlangs geschonken aan het Haags Historisch Museum.
Huygens heeft in 1619 als lid van een gezantschap een reis naar Venetië gemaakt en daar langs de Brenta de villa’s (o.a. Villa Foscari of Malcontenta te Mira, zie hieronder) van onder anderen de bouwmeester Andrea Palladio bewonderd. In 1639 kocht Huygens een stuk grond te Voorburg, tussen de Vliet en het Westeinde, om hierop een villa te bouwen. Ten behoeve hiervan hebben Huygens en de architect Jacob van Campen de geschriften van de antieke bouwmeester Vitruvius bestudeerd in een vertaling die zij speciaal voor hun gebruik hadden laten maken door Huygens’ vriend Johan Brosterhuysen, die als opzichter van de medische tuin in Breda, Huygens en later ook Jacob van Campen op Randenbroek adviseerde ten aanzien van de beplanting. Het classicistische ontwerp van huis en tuinen is van Huygens zelf (vanaf 1641). Jacob van Campen leverde de ideeën en Pieter Post voerde ze uit. De naam Hofwyck duidt op het ontvluchten van het Haagse hof.
Huygens beschrijft in zijn hofdicht ‘Vitualium of Hofwyck’ uit 1653 dat de symmetrie (of de verhoudingen) van de tuin gebaseerd is op zijn eigen lichaam. Vitruvius zegt dat de verhoudingen van het menselijk lichaam, in die tijd beschouwd als een afspiegeling van Gods gelijkenis, zó harmonieus zijn, dat de architectuur haar verhoudingen daarop moet inspireren. Huygens heeft zich op Hofwyck dan ook heel duidelijk door Vitruvius laten leiden. Waarschijnlijk heeft hij bij het ontwerpen van de tuinen van Hofwyck eerst het menselijk lichaam ingepast. In de Renaissance had men namelijk een vast geloof in de mathematisch-harmonische structuren van de schepping. Om de bouwkunst tot de rang van vrije kunsten te verheffen, moest ze van een mathematisch (in dit geval muzikaal) fundament worden voorzien.
Het ontwerp van Hofwyck laat heel duidelijk zien dat er een verband bestaat tussen de lengte van bepaalde tuindelen – of zoals Pythagoras al zei: ‘De lengte van een in trilling gebrachte snaar’ – en onderling welluidende klanken, namelijk een octaaf en een kwint (de voortuin). De muzikale harmonie gold in de Renaissance als een afspiegeling van de hemellichamen en van de kosmische harmonie op aarde. In de tuinen van Hofwyck zijn de volgende muzikale verhoudingen te onderscheiden: een prime (verhouding 1:1); een octaaf (verhouding 1:2); een kwint (verhouding 2:3); een kwart (verhouding 3:4); een grote sext (verhouding 3:5); een duodecime (verhouding 1:3); en de grote en kleine terts (4:5 en 5:6). Op de plattegrond zijn genoemde verhoudingen na grondige bestudering af te lezen. De gebruikte modulus of basiseenheid is waarschijnlijk de afstand tussen de voordeur en het midden van het voorplein. Deze afstand is 10 Rijnlandse Roeden.
De plattegrond van de tuinen is naar Hollands classicistische ideeën samengesteld, namelijk streng symmetrisch en rechthoekig omgracht. De oude plattegrond geeft het volgende beeld: voor het huis ligt een vierkant plein met esdoorns beplant, recht daarachter een vierkant omgracht eiland met vier perken fruitbomen, vier priëlen en aan weerszijden twee moestuinen. Aan beide zijden van het huis lagen eilanden met mastbossen, door rechte paden doorsneden. De as van symmetrie verdeelde het huis, de boomgaarden en vervolgens de aangeplante bossen in het overbos in gelijke delen. Midden op het tweede eiland lag een bergje met een toren.
Door de aanleg van een spoorlijn is dit overbos geheel verdwenen. Na de dood van Constantijn Huygens verbleef zijn tweede zoon Christiaan ’s zomers veel op Hofwyck. Hij werkte hier aan zijn wetenschappelijke publicaties over microscopen, telescopen en andere instrumenten. In 1750 werd het huis door de laatste bewoner van het geslacht Huygens verkocht.
Na een periode van verwaarlozing kocht de Vereniging Hofwyck het huis, met het doel het verwaarloosde bezit terug te brengen in de oorspronkelijke staat, voorzover de inmiddels opgerukte verstedelijking dat mogelijk maakte. Tijdens de eerste restauratie (1925-1928) werd naast het huis ook het overgebleven deel van de tuinen voorzover mogelijk in de oude staat hersteld, onder leiding van de tuinarchitect D.F. Tersteeg. Een tweede restauratie van het gebouw vond plaats in 1954. Een derde restauratie betrof weer de tuinen en werd in het voorjaar van 1988 opgeleverd. Hoewel het terrein aanzienlijk kleiner is dan oorspronkelijk, is de inrichting van de tuinen gebaseerd op die uit de tijd van Huygens. In 1996 is aan de zijde van de Vliet, het vroegere Rijn-Schiekanaal, een zogenaamde ‘uitzit’ gerealiseerd, zoals die ook in de oorspronkelijke tuin aanwezig was. Huygens beschreef deze ‘uitzit’ in zijn boeken als een rustplaats om uit te zien over de Vliet. Het huis is thans ingericht als museum. Behalve kleine wisselende exposities vinden er ook kamermuziekuitvoeringen plaats.
Onlangs las ik een Bericht op Linkedin over het (in appartementen verdeelde) kasteel Soelen te Zoelen en de boeren-omgeving rondom. Het ging de schrijver vooral om het duiden van de prettige eenvoudige boerensfeer in het huis, waar hij als bewoner zo van kon genieten. Ik dacht meteen aan het verschijnsel ‘ferme ornée’ (letterlijk vertaald ‘versierde boerenwoning’), maar eigenlijkt doelt deze term op een landschappelijke aanleg die om haar effect te bereiken voornamelijk gebruik maakt van bouwland en/of weideland. Dat boerenland ligt dan deels binnen de aanleg zelf en ook daarbuiten, een attractief model omdat men kon genieten van zowel een bepaalde opbrengst van de akkers of het weiden der koeien als van een aangename wandeling tussen de velden en akkers. Eigenlijk is het verschijnsel een idee van de tuintheoreticus Stephen Switzer die in 1715 in zijn ‘The Nobleman, Gentleman, and Gardener’s Recreation’ betoogde dat je ‘Profit and Pleasure’ in de tuinkunst moest verenigen, en dus nutsgronden en park naast elkaar en dooreen kon gebruiken.
Maar hier op Soelen was en is er toch meer aan de hand. In de 18de, om precies te zijn in 1775 werd het goed gekocht door Aert Johan Verstolk van Soelen (1745-1786). Hij was waarschijnlijk de man die Soelen tuinarchitectonisch gezien naar een hoger plan tilde door de aanleg van een sterrenbos en een Frans classicistische stijltuin en langs de oostkant van het kasteel een romantische wandeling realiseerde. Zie de beschrijving hieronder.
Kasteel Soelen is op een rond omgracht (deels dubbelomgracht) eiland gebouwd. Het hoofdgebouw dateert uit ongeveer 1500. Het brandde in 1574 af en is in 1577 weer opgebouwd. Bij een restauratie in 1910 werd het kasteel naar de zeventiende-eeuwse staat teruggebracht. Het poortgebouw, dat deels uit de zestiende eeuw stamt, werd in neogotische stijl veranderd. In het park bevindt zich een kasteelheuvel van het voormalige huis Aldenhaag, dat ook bij de brand van 1574 werd verwoest.
Al eeuwenlang wordt er in de bossen van het kasteel Soelen gewandeld. Op een situatietekening uit 1805 zien we, ten noorden van het kasteel een sterrenbos en ten zuiden van het kasteel een min of meer Frans classicistische symmetrische aanleg met middenas; en tussen kasteel Soelen en de kasteelheuvel van Aldenhaag, een flauw slingerende wandeling.
Uit een aantekening uit 1807 in het dagboek van Maria Elisabeth Hoffman, weduwe van Aert Johan Verstolk (eigenaar van Huis Soelen sinds 1775), heer van Soelen en Aldenhaag, handelaar in meekrap en schepen van Rotterdam, wordt duidelijk dat er in de tuin van Soelen toentertijd 25 verschillende soorten rozen groeiden. In vroeg-negentiende-eeuwse landschapsparken werden deze in zogenaamde ‘Engelse parterres’ aangeplant: sierperken met bloemen en rozen die meestal werden aangelegd langs het water en langs de paden en bij de ingang van de plaats. Ten noorden van het kasteelterrein lag in die tijd nog een groot sterrenbos (jachtbos voor klein wild).
Men vermoedt dat de uiteindelijke totale omvorming van de parkaanleg naar de landschapsstijl mogelijk van de hand van tuinarchitect J.D. Zocher jr. is, hoewel het kaartbeeld uit de tweede helft 19de eeuw niet typische Zocher-kenmerken vertoont. Wel was Zocher in ieder geval in 1837-1838 de architect van het neogotische koetshuis en het in neogotische stijl verbouwde poortgebouw. Deze neogotische bouwstijl voor tuingebouwen in combinatie met een park in landschapsstijl was in die tijd zeer modern. De voorliefde voor tuingebouwen in deze stijl ging zover dat zij door tuinarchitecten middels voorbeeldenboeken onder de aandacht van de opdrachtgevers werden gebracht. Op de ruïneheuvel, via een kettingbrug bereikbaar, stond eens een kluizenaarshut, eveneens een typisch element in de landschapsstijl. Deze hutten werden vaak ‘bewoond’ door een als kluizenaar uitgedoste pop, die het geïdealiseerde, teruggetrokken leven in de natuur verbeeldde. Op de ruïneheuvel werd in 1843 ook het door Zocher ontworpen grafmonument voor Johan Gijsbert baron Verstolk van Soelen (1776-1845) gebouwd. Dit monument doet sterk denken aan de graftombe van de filosoof en voorloper van de romantiek J.J. Rousseau op de buitenplaats Ermenonville in Frankrijk.
Oude, gebogen lanen begeleiden nog steeds een wandeling rond een groot weiland met boomgroepen. Deze wandeling langs de weide is gemarkeerd door een regelmatige aanplant van bomen, wat erop wijst dat dit deel van de aanleg nog uit de achttiende eeuw zou kunnen dateren. Hakhout(essen)bossen en (kersen)boomgaarden zorgden in de 19de eeuw en nu nog steeds voor afwisseling.
Enkele geliefde speciale vrienden lezen met plezier onze Berichten en weten dat we altijd op zoek zijn naar nieuws over tuinen, parken en landschappen, in beeld, in geschrift en in kaartmaterialen. Soms krijgen we dus wel eens suggesties opgestuurd in de zin van… …is dit misschien iets voor jullie?
Onlangs ontvingen we op deze manier drie afbeeldingen van schilderijen van Vincent van Gogh. Leuk want tot heden is er weinig aandacht besteed aan Van Gogh op deze website. Uitgezonderd dan het gestolen schilderij Lentetuin.Pastorietuin te Nuenen (1884).
De drie schilderijen van Van Gogh die we ontvingen (digitaal uiteraard) werden ons gestuurd door Russische vrienden uit St. Petersburg. Het eerste betrof ‘Herinnering aan de tuin in Etten’ (oudelijk huis in Etten-Leur) of ‘Vrouwen van Arles’. Het doek is geschilderd in 1888, toen Paul Gauguin bij Van Gogh in Arles woonde. Zijn (Gauguin’s) invloed is duidelijk waarneembaar. Typisch voor die tijd, ronde bloemperken, vaak gevuld met Hortensia’s binnen een rondlopend grindpad. Hier zie je wel iets hiervan terug.
Het tweede schilderij is getiteld ‘Ochtend, boerenpaar op weg naar het werk’. Het is geschilderd in 1890 in Saint-Remy, een half jaar voor zijn dood. Het schilderij stelt een landschap voor met een man en een vrouw die door de korenvelden naar hun (land)werk op weg zijn. Mij doet het tegelijk aan Jozef en Maria denken die een veilige slaapplaats zoeken en nergens worden binnen gelaten. Dan zou het geen realistische voorstelling zijn (zoals meestal bij van Gogh), maar een christelijke voorstelling, niet vreemd natuurlijk voor iemand uit een christelijk dominee’s gezin in zijn laatste levensjaar.
De derde foto die we ontvingen van onze vriend uit St. Petersburg, is van het schilderij ‘(Landschap met) Rietgedekte boerenhuisjes’, ook uit 1890, zijn laatste levensjaar. Hij schilderde dit realistiche schilderij (met bonenveld en korenveld vóór de huisjes) in mei 1890 in Auvers-sur-Oise, snel na zijn aankomst in dit dorp, de plaats waar hij in juli 1890 overleed en waar hij ook naast zijn broer begraven ligt. Hij schreef over dit werk aan Theo en was er zelf nogal enthousiast over. De vrolijke kleuren zijn opvallend en verraden nog niet zijn einde.
Ik heb de informatiebordjes naast de schilderijen op de foto’s expres niet weggeknipt om te laten zien dat het de echte schilderijen uit de Hermitage zijn. Zie de informatie in het Russisch waarmee de bordjes beginnen.
Omdat Kasteel De Slangenburg vanaf dit Pinksterweekend 2024 wordt opengesteld, is onze beschrijving van tuin en park van De Slangenburg hier (bijna onveranderd) overgenomen uit de Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur , deel 2, door Carla S. Oldenburger-Ebbers, Annemieke Backer en Eric Blok (1996):
“Omstreeks 1675 werd het vijftiende-eeuwse huis de Slangenburg in opdracht van Frederik Johan van Baer verbouwd tot een symmetrisch huis met twee hoektorens en twee zijvleugels. In diezelfde tijd werden een nieuwe oprijlaan (Kasteellaan) en een trapeziumvormig lanenstelsel aangelegd met bossen en bouw- en weilanden tussen de lanen. Het lanenstelsel, dat omstreeks 1679 voltooid was, is tot heden toe bewaard gebleven. De ruim 1,5 km. lange oprijlaan staat loodrecht op de voorgevel van het huis en vormt met vier gegraven visvijvers, gelegen binnen het lanenstelsel, de middenas van het ontwerp. Het trapezium beslaat 135 hectare. De vorm van het voorplein dateert eveneens uit omstreeks 1675.
Op twee achttiende-eeuwse bedrijfskaarten van het landgoed zijn binnen het lanenstelsel bouwland, weiland en bos getekend, terwijl binnen de gracht het huis en de moestuinen staan aangegeven. Het grondgebruik is tot op heden nagenoeg hetzelfde gebleven. Binnen de grachten ten noorden en ten westen van het huis lagen 16 tuinvakken voor moeskruiden, vruchtbomen en bloemen. De vier vakken achter het huis, waarop men vanuit het huis uitzicht had waren bestemd voor sierplanten.
Deze siertuin werd omstreeks1799 veranderd in een kleine landschappelijke aanleg met slingerpaden, sierstruiken en een aantal exotische bomen. In het parkdeel achter het huis is nog steeds deze bijzondere aanplant te vinden, waaronder een oude tulpenboom en drie zeer oude bruine beuken.
In 1894 ontwierp de tuinarchitect H.A.C. Poortman geometrische tuinen binnen de gracht. Het is duidelijk dat de indeling van de tuinvakken benoorden en westen van het huis veranderd zijn van moestuinvakken in siertuinvakken. Ten zuiden van het huis is door Poortman een ruime landschappelijke wandeling uitgezet. Ten noorden van het huis zijn tegenwoordig nog de contouren van een vroeg achttiende-eeuws sterrebos te vinden onder een zwaar beukenbos. 100 jaar later werkte bureau Copijn Utrecht hier i.v.m. reorganisatie-werkzaamheden.
Voor de wandelaars zijn gemarkeerde wandelroutes uitgezet en er zijn picknickplaatsen, een natuurkampeerterrein en een hertenkamp aan het terrein toegevoegd. Het landgoed wordt beheerd door Staatsbosbeheer. De voormalige paardenstal op het voorplein is ingericht als bezoekerscentrum van Staatsbosbeheer, met onder meer informatie over de historie en het beheer van het landgoed.”
Op weg naar het Berghuis in het Amerongse Bos kom je langs een ‘zuil’ of ‘kolom’ met een bijzondere geschiedenis. Eens was deze kolom te vinden op de hoogste plaats van de Amerongse Berg, midden in het Amerongse Bos, met een vrij uitzicht op het dorp Amerongen. Nu (sinds 1963) staat hij ten zuiden van het huis dat vroeger bekend stond als Berghuis (pannekoekenhuis met speeltuin) en nu de deftige titel ‘Mas Montagne’ (zuid-frans voor huis in de bergen) heeft (restaurant).
Deze kolom werd opgericht door gravin Anna Elisabeth Christina (Annabetje) van Tuyl van Serooskerke (1745-1819), douarière van Frederik Christiaan Reinhardt, Rijksgraaf van Reede, vijfde graaf van Athlone (1743-1808). Zij was een bewonderaarster van het Huis van Oranje en dus ook van de held van Waterloo, Kroonprins Willem van Oranje, vanaf 1840 Koning Willem II der Nederlanden. Na de overwinning op Napoleon Bonaparte liet gravin Anna Elisabeth een gedenkzuil oprichten ter meerdere glorie van kroonprins Willem II in het Amerongse Bos. De schilder Jan van Ravenswaay (1789-1869) heeft hier een tekening van gemaakt die zich in Teylers Museum bevindt.
In 1844 werden de kastelen Amerongen en Zuylestein door de twee dochters van de vijfde graaf van Athlone geërfd. Zij waren even Oranjegezind als hun moeder en lieten de kolom en het hekwerk dat er omheen stond in 1846 restaureren. (Zie gedenkplaat hieronder).
In 1879 erfde graaf G.J.G.C. van Aldenburg Bentick (1857-1940) Kasteel Amerongen en de bijbehorende bezittingen van zijn tante Elisabeth Mary Rijksgravin van Reede; later werd Kasteel Zuylestein ook nog bij zijn bezittingen gevoegd. Onder zijn beheer is de kolom altijd op zijn plaats blijven staan, maar in de crisistijd (jaren dertig) werd een groot deel van de bossen aan een beleggingsmaatschappij verkocht. De kolom werd toen afgebroken en samen met de gedenkplaten begraven. Het zelfde lot trof het theehuisje en de koepel, maar hiervan zijn tot heden geen sporen teruggevonden.
Na het overlijden van graaf van Aldenburg Bentinck ontfermde zijn dochter Elisabeth Mary zich over de verloren gewaande kolom. Er waren in Amerongen kennelijk toch wel mensen die wisten waar deze begraven lag, want na de Tweede Wereldoorlog werden de kolom en de gedenkplaten gevonden, weer opgegraven en voorlopig opgeslagen op Kasteel Amerongen waar Elisabeth Bentinck woonde met haar man Sigurd von Ilsemann, de vleugeladjudant van de Duitse Keizer Wilhelm II. In 1962 werd burgemeester Jhr. Oscar R. van den Bosch tot burgemeester van Amerongen benoemd en ook hij trok zich het lot van de kolom aan.
Het gevolg was dat de inwoners van Amerongen in 1963 een actie op touw hebben gezet om geld te verzamelen voor het opnieuw oprichten van de kolom. Men koos voor een andere plaats, langs de weg naar het voormalige Berghuis en met veel ruimte en zicht rondom. Er is zelfs een bankje naast de kolom geplaatst om even uit te rusten en te genieten van de kolom en het landschap.
De kolom in het Amerongse Bos is een gemeentelijk Monument en 5 jaar ouder dan de Naald van Waterloo bij Soestdijk, die tot rijksmonument is aangewezen. Verdient de Amerongse kolom dan ook niet een rijksmonumenten-status?
De Naald van Waterloo in Baarn/Soestijk heeft eenzelfde geschiedenis, het is een eerbetoon aan bevelhebber Kroonprins Willem II en een herinnering aan de overwinning op Napoleon Bonaparte bij Waterloo (1815). De Baarnse Naald staat in de zichtlijn van Paleis Soestdijk, precies 1 km. van de trappen van het paleis verwijderd. De kolom is ontworpen door architect Abraham van der Hart en geplaatst in 1820.
Ik wens allen een mooie en interessante wandeling.
Schilderijen-tentoonstellingen die ik bezoek worden door mij altijd op twee manieren bekeken. Ten eerste probeer ik net als een kunsthistoricus de techniek en de opbouw en de historie van een schilderij te onderzoeken en als tweede beoefen ik altijd de sport “groene en andere connecties zoeken”. Daar bedoel ik mee, is er op die schilderijen nog een stukje groene natuur te ontdekken, of iets anders te vertellen dat mij speciaal aanspreekt en wat is de betekenis daar dan van in verband met het schilderij of voor mij persoonlijk?
De schilderijen van Frans Hals zullen niet erg rijk gestoffeerd zijn wat betreft natuur, had ik al bedacht. In het algemeen gesproken was het een mooie goed verzorgde tentoonstelling, met voor een groot deel portretten en groepsportretten, geschilderd in de bekende losse en snelle toets/touch van Frans Hals. Veel lachende gezichten die je vrolijk toelachen, soms op een deftige donkere achtergrond, maar sommige figuren ook uitdagend in oranje en geel gekleed. Van dat laatste is ‘De Vrolijke Drinker’ natuurlijk een prachtig voorbeeld.
Een portret op donkere achtergrond dat mij aanspraak was het portret van de Franse filosoof en wiskundige René Descartes (1596-1650):
Descartes is bekend omdat hij het rationalisme heeft ‘uitgevonden’. Cogito ergo sum (ik denk dus ik besta) is zijn allerbekendste uitspraak, die doelt op ons mentale èn lichamelijke zijn. En wat vind ik nu zo opvallend om te berichten over Descartes? Hij was vanaf 1643 tot zijn dood bevriend met Elisabeth van de Palts, de dochter van de Winterkoning Frederik van de Palts, een neef van Prins Maurits, die in Rhenen, mijn woonplaats, een paleis had laten bouwen. Hij vluchtte vanuit Bohemen naar Nederland en kreeg daar asiel. Hij vestigde zich in Den Haag en liet in Rhenen een paleis / jachthuis bouwen, dat in Rhenen nog steeds bekend staat als het Koningshuis. In het museum in Rhenen staat een maquette van het huis dat digitaal te bezoeken is en waarvan de tuinen door ons bureau werden gereconstrueerd.
Een derde voor mij interessant portret is dat van Isaak Abrahamsz. Massa (1586-1643?). Hij was betrokken bij de handel op Rusland en wellicht om die reden zien we hier op de achtergrond een sparrenbos getekend. Dit soort landschap is weliswaar niet typisch Russisch, ook in Scandinavia, Canada, en andere noordelijke streken komen deze bossen voor, maar toch kan zo’n bos wel een connectie met Rusland suggereren. Veel interessanter is de hulsttak, die Massa in zijn hand houdt. Deze plant duidt op vriendschap en trouwe liefde en dat zou de vriendschap tussen Frans Hals en Isaak Massa symboliseren. (Lit. Compendium van rituele planten in Europa. 2003. p. 506. Hulst in de kunst).
Een andere plant die een deugd van Isaak Massa aan moet duiden, is de (Veld)-Mannentrouw of Eryngium campestre, een distel die Frans Hals op zijn huwelijksportret naast Isaak afbeeldde. Naast Beatrix schilderde Hals een klassiek landschap met tempel, fontein, tuinbeeld en berceau. Mogelijk wijzen deze elementen op haar interesse voor de klassieke oudheid of symboliseert de tuin een liefdestuin.
Familieportretten zijn een uitzondering in het werk van Hals. Er zijn er slechts vier bekend. Hier een familieportret in een landschap afgebeeld. Vader, zoon naast vader, moeder, dochter naast moeder, en een hele jonge donkere bediende tussen moeder en dochter in, allen tegen de achtergrond van een oude eikenboom. Ik vraag me meteen af, hoe komt zo’n donker jongetje nu bij die familie terecht? Hij is hoogstens 10 jaar, wat kan zo’n knulletje nou voor de familie betekenen? Hij moet beslist doodongelukkig geweest zijn (in 1650!).
Tenslotte om de zorgen over het jongetje weer te vergeten, een ander jongetje met een viool. Hij kijkt omhoog, waarschijnlijk naar zijn vader of moeder of leraar en lijkt te vragen of het zo goed gaat. Zijn smachtende blik verraadt zijn wil om het goed te doen, en laat tegelijkertijd zien dat hij er moeite mee heeft. De lijst is een kunstwerk op zich.
Ik wens ieder een mooie bezichtiging van de tentoonstelling. Nog te zien t/m 9 juni 2024 in het Rijksmuseum Amsterdam.
Wat leuk was dat, ik zag de Wageningse schaapskudde op de Rijndijk, bij het verlaten van de stad, richting Rhenen. De herder en zijn helper waren een tijdelijk hek aan het plaatsen om de schapen bij elkaar te houden. Erg leuk zo’n stukje onverwachte dijk-aankleding.