HIER. is het kaartje van de Romeinse Limes (in Nederland) te vinden.
Press (+) bovenstaand kaartje om te vergroten. Even ten noorden van Kesteren, aan de noordkant van de Nederrijn dus, is mijn woonplaats. De Rijnbandijk tussen Kesteren en Driel zal zo ongeveer gelijk met de Limes lopen. Ik kan naar de Romeinen zwaaien. Ik ben er dus maar even heen gereden om te zien hoe de reconstructie van de Romeinse wachttoren er nu bij ligt.
(236) Het altaarstuk ‘Het Lam Gods’ van Jan en Hubert van Eyck is verplaatst en voorzien van een glazen ombouw die perfecte klimatologische omstandigheden (14-16 gr. C. ), luchtvochtigheid en lichtinval garandeert.
Zelf heb ik het altaarstuk diverse malen in tamelijk donkere omstandigheden gezien. Het veelluik behoorde tot een verzameling schilderijen die ik bestudeerde voor mijn doctoraalexamen. Het onderwerp van deze studie was ‘De plant op Middeleeuwse schilderijen van Noord- en Zuid-Nederlandse Meesters’. Door de planten eerst te determineren en hun kruidkundige en iconologische betekenis te achterhalen, werd gezocht naar meer achterliggende betekenis van de schilderijen.
Dit is een goede reden om deze doctoraal-scriptie (hoofdvak), naast mijn andere twee doctoraal-scripties (tweede hoofdvak en bijvak) uit 1965/’66/’67 bij mijn publicaties op te nemen, ook al zijn zij alleen in typoscript voor handen en niet gepubliceerd. Zie onder ‘Literatuurlijst Carla S. Oldenburger-Ebbers‘, de eerste drie items (onderaan de lijst).
(231) De bekende Amsterdamse portretschilder Simon W. Maris (1873-1935) was een zoon van de beroemde landschapsschilder Willem Maris (1844-1910) en een achterneef van onze (over)grootmoeder Carolina Sophia Vogelesang. Sinds 1901 was hij de gelukkige eigenaar van pand Keizersgracht nr. 498 te Amsterdam. Zie de archieffoto hier beneden afgebeeld.
Zijn portret Isabella zien we deze maanden veel afgebeeld in verband met de tentoonstelling Slavernij, te bewonderen vanaf het moment dat de deuren van het Rijksmuseum na de lockdown weer open gaan. De voormalige titel van het schilderij is ‘Indisch type, Oostersch meisje zittend in een fauteuil’, later ook aangeduid als ‘Indisch type’ of ‘Negerinnetje’.
De keuze van dit schilderij op de affiche van de tentoonstelling heeft te maken met het feit dat het museum de nadrukkelijke wens koestert ‘inclusief’ te werken, dwz. voor IEDEREEN. Ook bij de presentatie van schilderijen streeft men er naar voor allen, ongeacht ras, stand of afkomst, toegankelijk, interessant en aantrekkelijk te zijn.
Zoals gezegd voorheen werd dit meisje aangeduid als ‘Indisch type’ of ‘Negerinnetje’. Nu zouden we zeggen een nakomelinge van een tot slaaf gemaakte voorouder. Uit recent (2020) onderzoek is gebleken dat haar voornaam Isabella was. De identificatie kwam tot stand door teruggevonden foto’s en verwijzingen in het archief van de schilder. Haar leeftijd wordt geschat op ongeveer twaalf jaar, -volgens schatting van het Rijksmuseum- toen zij in Maris’ atelier op de Keizersgracht 498 poseerde voor haar portret.
Is Isabella werkelijk een Indisch / Oostersch type of Negerinnetje? Dat is moeilijk af te lezen van dit portret. Mogelijk een Hindoestaans meisje of een Creoolse. Een mix was niet gebruikelijk aan het begin van de twintigste eeuw. Had Simon mogelijk een voorliefde voor getinte vrouwen uit andere landen omdat zijn eigen voorgeslacht ook uit een ander land (Tsjechië / Praag) afkomstig was? Zijn overgrootvader Wenzel Maresch had immers zijn vaderland verlaten om deel te nemen aan de oorlog tussen Oostenrijk en Frankrijk en was uiteindelijk (ca. 1806) in Amsterdam terecht gekomen. Daar vestigde hij zich eerst als steenhouwer, later werd hij boekdrukker in Den Haag. Het is bekend dat Simon tijdens WO I ook een serie portretten maakte waar een Roma-familie model voor stond. Deze familie was gestrand met een Duits schip voor de haven van IJmuiden en Simon zorgde -als lid van een liefdadigheiscomité- er voor dat deze familie in Amsterdam onderdak kreeg.
Een portret van een donkere man, passend bij de komende tentoonstelling in het Rijksmuseum, wil ik in dit verband ook hier afbeelden. Het is een portret dat Juliet tijdens haar opleiding aan de Koninklijke Academie Den Haag heeft gemaakt. De naam van deze jongeman die model heeft gezeten is helaas ons onbekend.
(226) Hitte, droogte, meer neerslag en een hogere zeespiegel zullen de belangrijkste effecten van de klimaatverandering zijn. Hoe passen wij ons daar aan aan? Hoe houden we het klimaat in en rondom ons huis zo aangenaam mogelijk en helpen we de natuur tegelijkertijd? Door het toepassen van klimaatadaptatie, het sleutelwoord dat dezer dagen overal rondzoemt.
Ook ons bureau probeert bij onze werkzaamheden in historische tuinen en parken altijd duurzaamheid te propageren. Hoe doen wij dat?
BUREAU BINNENSTAD & BUITENLEVEN ADVISEERT:
– zo min mogelijk verhardingen en bestratingen toe te passen in tuinen en parken. Paden worden half verhard uitgevoerd en verharde deeltuinen worden vergroend met bloemperken, gras of met bodembedekkers.
– passende waterreservoirs (voor waterberging) aanleggen in de vorm van omringende nieuw te graven of uit te diepen grachten (zoals op Brakestein op Texel) en vijvers en bassins (zoals in de tuin van Staverden), en zichtkanalen en visvijvers opnemen in nieuwe ontwerpen.
– inheems hardhout gebruiken voor bruggen, hekwerken, berceaus, latwerken etc.
– toepassen van duurzame gewasbescherming, indien noodzakelijk.
– restauratie van historische lanen met jonge bomen, die op den duur beter aanslaan.
– gebruik van inheemse plantensoorten. Planten uit andere klimaatzones zullen snel verdwijnen of de inheemse soorten juist kunnen verstikken (bijv. de invasieve soorten Perzische Bereklauw en Japanse Duizendknoop).
– door ziekte gevoelige plantensoorten vervangen door gelijkende alternatieve soorten, bijv. Ilex crenata i.p.v. Buxus sempervirens.
– werken met biologische compost.
– in voorkomende gevallen ontwerpen van groene daken, daktuinen en gevelbeplantingen, hoewel al deze groene tuinvarianten in combinatie met historische tuinen en parken weinig voorkomen.
(225) Enige maanden geleden kwam ik op LinkedIn boven afgebeeld schilderij tegen. Bij de foto werd de vraag gesteld “wat zien we voor soort tuin of volkstuin op de voorgrond”? Ik reageerde hierop met het antwoord dat het een tuin betrof in de zogenaamde ‘Oud-Hollandse stijl’, passend bij de architectuur van het voormalig stadhuis van Amsterdam op de Dam, dat gebouwd werd vanaf 1648 en ingewijd werd in 1655.
Dit gegeven heb ik uitgewerkt in een artikel, dat onlangs geplaatst werd in Cascade Bulletin voor Tuinhistorie Jg.2020, p. 33-44. De titel luidt: Over het Damplantsoen, zijn ontwerper en de ‘Oud-Hollandse stijl’.
De inhoud van dit Bulletin luidt:
– Lenneke Berkhout. ‘De beste en kundigste enteniers van geheel Europa’. – Carla Oldenburger-Ebbers. Over het Damplantsoen, zijn ontwerper en de ‘Oud-Hollandse stijl’. – Els van der Laan-Meijer. Datering van Roodbaards ontwerptekeningen. – Ciska van der Genugten. De planten van de barones. – Laudatio uitreiking Carla Oldenburger-Ebbers Penning 2020. – Lisa Johnson. Pieter de la Court van der Voort en innovaties in de ananasteelt. – Cas van Rossum. ‘De voornaamste vermaaken der Dordtenaaren’. – Iris de Baat. Er was eens een natuurpark in Kaatsheuvel.
Cascade Bulletin 2020 te bestellen via redactie@cascade1987.nl
(222) Het schilderij ‘Aanbidding van de Koningen’ of ‘Drie wijzen uit het Oosten’ (Arabië) vertelt het verhaal uit de Bijbel (Matt. 2:11-18) van de drie Koningen of ‘Wijzen’ uit het oosten Caspar, Melchior en Balthasar. Zij zagen een opgaande ster (conjunctie tussen Jupiter en Saturnus?) die hen naar de pasgeboren koning der Joden zou leiden.
Drie Koningen 6 januari
Op deze dag wordt herdacht dat de drie Koningen in de stal in Bethlehem aankwamen en Jezus geschenken offerden: goud, wierook (uit hars van de plant Boswellia sacra) en mirre (uit hars van de plant Commiphora myrrha).
Waarom zijn wij zo geïntrigeerd door dit schilderij?
Omdat Juliet dit jaar door genealogisch onderzoek heeft ontdekt dat Leendert van Haestar, de schilder van het hierboven ruim 380 jaar geleden vervaardigde schilderij een voorvader van ons is. We zullen hem op Driekoningen-avond 6 januari in kleine kring gedenken.
Leendert van Haestar (Haester, Haestert, Haastrecht), 1604- 1675. Schilder, behangselschilder en tekenaar:
Leendert van Haestar (Haastert / Haastrecht) werd geboren in Den Haag en is daar in de Kloosterkerk begraven. Van Haestar is lid geweest van het Haagse schildersgilde en schilderde o.m. ‘Aanbidding der Koningen’, 1640; ‘De woede van Aharverus’, coll. Bredius; en een portret (uit 1672) van Willem III, stadhouder en later koning van Engeland, hierboven als gravure afgebeeld). Hij huwde met Lucia Peneels / Paneel.
De kunstschilder Leendert Maertensz. van Haestar (ook bekend onder de namen Haester, Haestert, Haastrecht) was een tijdgenoot van Rembrandt (1606-1669). Aan het werk van beiden is te zien dat ze door Caravaggio beïnvloed zijn, hoewel beiden waarschijnlijk nooit in Italië zijn geweest. Op hun schilderijen wordt met licht en donker gespeeld, zodanig dat het oog van de toeschouwer naar het hoofdthema van het schilderij wordt geleid, in dit geval Jezus in de kribbe.
Leendert Maertensz. van Haestar staat twaalf generaties terug in onze stamboom via onze Haagse tak. Carla’s naamgeefster Carolina Sophia Ebbers-Vogelesang is de laatste die in de hofstad geboren werd. Leendert is een zoon van Maerten Florisz. van Groenewegt (ca. 1574-1636) en Nyesgen Cornelisdr. Schrap. Zijn jongere broer Floris was goudsmid. Leendert had 2 zonen (Willem en Maerten, beiden ook goudsmid) en 2 dochters waarvan Swaentje trouwde met de kunstschilder Arnold Verbuys.
In Leendert’s tijd is er duidelijk sprake van kunstzinnig talent in de familie, zoals ook later in de 19de eeuw, wanneer overgrootvader Vogelesang trouwt met Johanna Hendrika Maris uit de bekende schildersfamilie. In 2021 zullen we het onderzoek naar de werken van Leendert van Haestar voortzetten.
Vandaag las ik op LinkedIn over een nieuwe aanwinst van Kunsthandel Bijl-Van Urk B.V., namelijk een schilderij van Cornelis Vreedenburgh, gedateerd 1927. Op LinkedIn werd de vraag gesteld: “wat zien we voor soort ‘tuin’ of ‘volkstuin’ op de voorgrond?”
Mijn antwoord was dat het hier een tuin in zogenaamde “Oud-Hollandse” stijl betrof, passend / aansluitend bij het gebouw, voorheen het stadhuis van Amsterdam, gebouwd/ontworpen door Jacob van Campen vanaf 1648 en gereed in 1665.
We zien op het schilderij op de voorgrond een verdiepte tuin, opgebouwd uit grasvlakken en rechtlijnige bloemenborders. De tuin is verdiept en ontworpen langs een as van symmetrie, die aansluit op de middenas van het paleis. De tuin wordt ontsloten door een trappartijtje, gelegen in het midden van de dwarsas (voor de tram) en ook zijn dergelijke trapjes te vinden in het midden van de lengte-assen rond het middenperk. Op de hoeken van de lange perken en in het centrum van kleine vierkante perken staan taxussen geplant. De lange perken zullen nog met bloemen gevuld moeten worden, net zoals de perken aan beide zijden van de eerste trappartij. Het grote centrale rechthoekige grasvlak ligt binnen een wandelpad van flagstones en wordt daarbuiten afgesloten door (waarschijnlijk) buxusranden. Het beplantingsontwerp is volgens de rubriek Chronologie van het Stadsarchief Amsterdam (Onderwerp De Dam als plaats van herinnering) gemaakt door de gemeentelijke tuinarchitect Ir. J.R. Koning jr. .
De stijl van ontwerpen doet erg denken aan de stijl van Leonard Springer. Hij is in 1925 (toen de werkzaamheden begonnen) 70 jaar, en alhoewel is gebleken dat hij nog lang niet aan stoppen dacht in dat jaar, is de opdracht hem toch niet gegund. In de Springer Collectie Wageningen Library is wel enige summiere documentatie te vinden, namelijk een rijmpje uit het Haarlems Dagblad van T. de Rijmer, een krantenartikel uit De Telegraaf (1930-04-09) en een krantenfoto van het Damplantsoen.
Ik zal eens verder zoeken op naam van J.R. Koning, om er achter te komen bij welke projecten hij nog meer betrokken was in Amsterdam.
Op bovenstaande foto zien we de omschutte bouwput van het toekomstige plantsoen, maar eigenlijk was het een ruimte die vrijgekomen was door de afbraak (1912) van het voormalige Commandantshuis ( D’Ailly’s Historische Gids van Amsterdam. Bewerking H. F. Wijnman. 1968) en de sloop van de westzijde van de Warmoesstraat. Er was een plan om hier een hotel te bouwen, maar dat is niet doorgegaan. Het Damplantsoen was bedoeld als tijdelijke tussen-oplossing. Zie https://www.amsterdamsebinnenstad.nl/binnenstad/277/middendam-kromhout.html
Met dank aan Walther Schoonenberg en Hans Krol.
Nader onderzoek leverde een artikel over dit onderwerp op. Zie: Carla Oldenburger. ‘Over het Damplantsoen: ontwerper en karakteristieke kenmerken’. 13 p. Cascade Bulletin 2020 (verschenen 2021), p. 33 t/m 44.
Voorliggend Bericht is overgenomen uit tijdschrift Binnenstad 296 (jan./ febr. 2020). Hierin werd aandacht besteed aan de walmuur-vernieuwing van de Amsterdamse grachten. Nu er een grote renovatiegolf op komst is van de Amsterdamse kaden heeft dit ook impact op de bomen die daarop groeien. Aangezien deze al vanaf het begin van de zeventiende eeuw deel uitmaken van de stedenbouwkundige structuur van de binnenstad, zullen de bomen voor het grootste deel worden herplant. De beschermde, beeldbepalende bomen en bijzondere iepensoorten die vitaal zijn, zal men echter trachten te behouden.
Alleen al in de Amsterdamse binnenstad staan circa 9000 bomen in de openbare ruimte, waarvan meer dan 5000 iepen. Op de stadsplattegrond van Pieter Bast uit 1597 zien we voor het eerst bomen op de kaden verschijnen: langs de binnenzijde van de stadswal van 1585 (de huidige Herengracht) is tussen de Brouwers- en de ‘Warmoesgracht’ (Raadhuisstraat, tussen Singel en Herengracht) een regelmatige rij bomen ingetekend. Ook langs de Oudezijds burgwallen vinden we dan al enkele verspreide bomenrijen.
Bijzonder is dat bomen bij de grote zeventiende-eeuwse stadsuitleggingen van Amsterdam van meet af aan deel uitmaken van het stedenbouwkundig plan. Zij werden ook aangeplant door de stedelijke overheid. Hoewel Amsterdam weinig echte pleinen kent, is de stad geenszins benauwd van opzet. Door de gesloten bouwblokken rond ruime binnentuinen en de aanleg van grachten is de bebouwing weids gespatieerd. De grachten die de stad doorsnijden worden door bruggen geleed in zogenaamde rakken, waardoor tussen de gevelwanden en de bruggen een soort waterpleinen ontstaan. De bruggen en bomenrijen op de kaden omlijsten deze pleinen als galerijen. De breedte van deze galerijen is min of meer gelijk aan de breedte van de kavels, waardoor op ruimtelijk niveau een soort kleinste maatstaf ontstaat, die de ruimte maat en schaal geven. Afgaande op de plattegrond van Baltasar Florisz en de Burgerwijkkaartjes bedroeg de onderlinge afstand van de bomen ongeveer anderhalve kavelbreedte.
De bomenrijen maken dus deel uit van het stedenbouwkundige ontwerp voor de grachtengordel en de Jordaan. Dit was destijds in de hele wereld uniek en is op grote schaal nagevolgd, ook buiten Nederland. In de zeventiende eeuw werden in de stad niet alleen iepen, maar ook linden en abelen aangeplant. Van deze bomen was de iep de sterkste: door zijn kronkelige wortelgestel versterkte hij bovendien de kaden.
De ‘Belgica’
De oudst bekende cultuurvariëteit of gekweekte iepvorm is de oud-Hollandse iep (Ulmus x hollandica ‘Major’), een kruising tussen de veld- en de bergiep (Ulmus minor x Ulmus glabra). Deze iepenselectie werd, onder meer vanwege de grote bladvorm, al vanaf de zestiende eeuw gekweekt en in 1689 door stadhouder Willem III vanuit Nederland in Engeland geïntroduceerd, maar is nu in Amsterdam niet meer te vinden. Een andere selectie van de Hollandse iep, de Ulmus x hollandica ‘Belgica’, die vanaf het einde van de zeventiende werd gekweekt, bleek over een rechtere stam te beschikken en sloeg in Amsterdam zo goed aan, dat de linden, die aanvankelijk langs de grachten waren aangeplant in de loop van de achttiende eeuw op grote schaal door deze iepen zijn vervangen. Behalve een rechte stam heeft de ‘Belgica’ een zeer fijne, uitwaaierende takstructuur en enigszins afhangende takken, die soms bijna het water raken.
In de Eerste Wereldoorlog bleek dat de ‘Belgica’-iepen vatbaar zijn voor de door een schimmel veroorzaakte en de iepenspintkever verspreide iepziekte, waardoor ze vanaf circa 1940 niet meer zijn aangeplant. Ondanks het feit dat de Belgica’s door de iepziekte zijn getroffen, staan er nog steeds honderden langs de Amsterdamse grachten. Mede vanwege het feit dat dit vaak de oudste en grootste bomen zijn, is de Belgica nog steeds de meest beeldbepalende iep. De oudste Belgica’s langs het water vinden we onder meer op het Stationsplein – geplant in 1889, na oplevering Centraal Station – en langs de Nieuwe Herengracht – een ‘gekandelaberd’ exemplaar uit 1891. Op de Keizersgracht voor de Onze Lieve Vrouwekerk staat een rijtje circa honderd jaar oude Hollandse iepen met opvallend bochtige stammen van een onbekende selectie, waar onlangs stekken van zijn genomen. Op plaatsen waar de iepziekte toesloeg, werden de Belgica’s veelal vervangen door de wat stakerige Huntingdon-iepen (Ulmus x hollandica ‘Vegeta’, 1746) en later ook door de ‘Commelin’ (gekruist 1940 / uitgegeven 1960) en de ‘Groeneveld’ (1941/1963). Toen bij de tweede iepziektegolf begin jaren ’70 bleek dat deze kruisingen evenmin goed tegen iepziekte bestand waren, heeft men nieuwe selecties van de oud-Hollandse iep uitgegeven, met even oud-‘Hollands’ klinkende namen als de ‘Dodoens’ (1954/1973), ‘Plantijn’ (1954/ 1973), ‘Lobel’ (1958/1973) en ‘Clusius’ (1958/1983). Tegenwoordig worden nog resistentere, uit Amerika afkomstige cultivars toegepast, zoals de veelvuldig aangeplante ‘New Horizon’ – met sterk opgaande takken en enigszins glimmend, donkergroen blad, die we onder meer aantreffen op de vernieuwde en in 2003 ingeplante kade voor de Cromhouthuizen – , de kleinbladige en in de herfst rood verkleurende ‘Frontier’ – in 2013 aangeplant op het noordelijke deel van de Oudezijds Achterburgwal – en de zeer resistente ‘Rebona’ – waarvan er onder meer in 2016 twee zijn aangeplant op de Reguliersgracht.
Hoewel de verschijningsvorm van de Belgica nog altijd het streefbeeld vormt van alle nieuw ontwikkelde cultuurvariëteiten, missen al deze meer en minder resistente soorten de gracieuze eigenschappen van de Belgica. Doordat de iepziekte in Amsterdam dankzij een speciaal monitoringsprogramma tegenwoordig goed onder controle is, worden de Belgica’s vanwege hun karakteristieke vorm weer in kleine aantallen gekweekt. Omdat dat de ziekte ook wordt overgebracht door wortelcontact, wisselt men de nieuwe aanplant van Belgica’s vaak af met meer resistente iepencultivars. De interactieve Bomenkaart (2017) van de gemeente Amsterdam geeft een overzicht van alle bomen die in de stad voorkomen, waaronder meer dan veertig verschillende soorten iepen: https://maps.amsterdam.nl/bomen/.
Bescherming
In het kader van de geplande kademuurvernieuwingen zullen circa dertig kaden, merendeels in de binnenstad en in Amsterdam-West, de komende jaren worden vervangen. Bij een kademuurvernieuwing worden normaliter alle bomen op de desbetreffende kaden verwijderd. Door de gemeentelijkeBomenverordening(2014; 2016) genieten alle bomen binnen de bebouwde kom, die dikker zijn dan 30 cm een zekere bescherming, dat wil zeggen dat ze alleen onder voorwaarden gekapt mogen worden. In het kader van een walmuurvernieuwing gaan de bomen langs de grachten het met deze bescherming niet redden, maar ze moeten in principe wel weer worden herplant. Bij herplant worden ze vervangen door jonge iepen, vaak van een andere, iepziekte-resistente soort, maar op enkele beeldbepalende plaatsen als brughoofden zullen mogelijk ook weer Belgica’s worden aangeplant.
Behalve door de Bomenverordening worden de bomenrijen langs de hoofdgrachten als fenomeen van rijkswege beschermd door het Beschermd Stadsgezicht (1999) en op Europees niveau (gewaarborgd door het Europese Hof van Justitie) door de aanmerking van de grachtengordel als UNESCO-Werelderfgoed (2010). Op grond van het feit dat de boombeplanting langs de grachten medebepalend is voor de cultuurhistorische waarde en stedenbouwkundige structuur van dit gebied en als zodanig ook specifiek wordt beschreven in de ‘Uitleg’ van het Beschermd Stadsgezicht (1999), die tevens de grondslag vormt voor de bescherming van het UNESCO-werelderfgoed, en in de diverse bestemmingsplannen, genieten de bomenrijen langs alle grachten van het beschermde gezicht een zekere extra bescherming, al is niet helemaal duidelijk wat deze bescherming precies inhoudt, aangezien de structurele samenhang van de bomen met de architectuur – anders dan in andere gemeenten – niet nader in de bestemmingsplannen en/of in zogenaamde ordenkaarten is uitgewerkt.
Hoofdbomenstructuur
Ook genieten bomen langs sommige doorgaande straten en grachten in de gehele stad een zekere extra bescherming door het (huidige) gemeentebeleid. Om de boombeplantingen langs straten en waterstructuren die van belang worden geacht voor de ruimtelijke kwaliteit van de stad herkenbaar te maken, maar ook om het bomenbestand te herstellen en uit te breiden heeft de gemeente de Hoofdbomenstructuur ontwikkeld (HBS). Deze bomenstructuur is een beleidsinstrument, dat vooral betrekking heeft op de aanplant van nieuwe bomen, maar tot op zekere hoogte ook bomen beschermt bij herprofileringen: ‘Uitgangspunt voor bomen die deel uitmaken van de hoofdbomenstructuur is dat er bij het planten en beheren van bomen voldoende groeiruimte moet zijn en dat bij herprofileringen gezonde en levensvatbare bomen blijven staan. Bij het planten van de boom moet bovendien al rekening worden gehouden met de ruimte die de volwassen boom zal innemen, om zo tot beeldbepalende exemplaren te komen. Deze bomenlijnen staan langs de hoofdnetten, waterwegen, dijken of historische verkavelingspatronen’.
Bij de laatste vaststelling van de Hoofdbomenstructuur (kaart in het Beleidskader Puccinimethode, 2018) is deze ten opzichte van die in het eerder gepubliceerde kaartje in de Structuurvisie 2040 (2011) uitgebreid met diverse bomenrijen in de oude binnenstad (onder meer langs de Oude- en Nieuwezijds Voorburgwal, Kloveniersburgwal/Geldersekade en Oude Schans), terwijl de grachten en gedempte grachten in de Jordaan tussen de Brouwersgracht en Leidsegracht hier niet langer deel van uitmaken – behalve de petieterige Passeerdersgracht, een grachtje waarlangs in de zeventiende eeuw nu net geen bomen stonden. Dit laat tevens zien hoe veranderlijk beleid is: door de beleidswijziging van 2018 lijken de bomen op de Rozengracht – waarvan er volgens de kaart ‘Monumentale bomen en ander waardevol groen’ niet één als ‘monumentaal’ is aangemerkt – ten behoeve van de komende herinrichting nu eenvoudig te kunnen worden gekapt.
Behalve de locaties geeft de Puccinimethode – genoemd naar de bonbons van de Amsterdamse chocolaterie Puccini, die symbool moeten staan voor goede kwaliteit – ook de ‘spelregels, voorwaarden en inrichtingseisen’. Hierin worden o.m. de groeiplaatsomstandigheden voor nieuwe en bestaande bomen beschreven: ‘Bij walmuurvernieuwing (van grachten die deel uitmaken van de Hoofdbomenstructuur) worden bestaande bomen vervangen en de groeiomstandigheden zo ingericht dat de groei voor de nieuw te planten bomen voor tenminste 50 jaar is gewaarborgd. Bepalend voor de onderlinge plantafstand van de bomen en het type iep is de beschikbare doorwortelbare ruimte, zowel kwalitatief als kwantitatief’.
Onder normale omstandigheden groeien de boomwortels in een zone die overeenkomt met de projectie van de kroon. Maar op de ondergrondse openbare ruimte ligt tegenwoordig een grote druk: behalve aan de waterleiding, riolering en elektriciteit- en internetkabels moeten de kaden ruimte bieden aan tal van nieuwe voorzieningen zoals ondergrondse afvalcontainers, laadpalen voor geëlektrificeerd autoverkeer en warmtepompen. Op heringerichte grachten groeien de iepen daarom vooral in de smalle strook onder de parkeerzone en dreigen de iepen steeds verder uit elkaar te worden geplant. Over het algemeen hebben de hoofdgrachten een straatprofiel van meer dan negen meter breed en is de grondwaterdiepte er lager dan 80 centimeter. Bij zijgrachten bevindt het grondwater zich vaak al op 40-60 centimeter en is de breedte van het straatprofiel geringer. ‘De iepen langs de hoofdgrachten worden bij voorkeur in een onderlinge plantafstand van 12-15 meter geplant, de iepen langs de zijgrachten in een onderlinge plantafstand van meer dan 15 meter.’
Als de grond rond de boom al te zeer wordt verdicht door parkeren en een te grote belasting door het zware verkeer, kunnen de wortels zich niet goed ontwikkelen. Daarom krijgen de bomen optimale groeiomstandigheden mee, dat wil zeggen dat ze in beginsel beschikken over een doorwortelbare ruimte van 25m3 tot 40m3 per boom, zoveel mogelijk gevuld met ‘Amsterdams bomenzand’ – een speciaal ontwikkeld grondmengsel, dat zowel vruchtbaar is als een grotere belasting kan dragen. De wortelzone wordt bovendien zoveel mogelijk gescheiden van kabels en leidingen, en in een sterk verdichte omgeving, zoals op groeiplaatsen tussen parkeervakken, kunnen extra voorzieningen zoals druk verspreidende middelen worden toegepast.
In de Hoofdbomenstructuur worden bij herplant tenslotte bij voorkeur bomen toegepast met een stamomtrek van 50 tot 60 cm, die in volwassen toestand hoger worden dan twaalf meter.
Monumentale bomen
Om kap van bijzondere bomen te voorkomen kunnen deze bovendien (in het kader van de Bomenverordening) beschermd zijn als ‘beschermwaardige houtopstand’. Zo’n houtopstand, dat wil zeggen één of meerdere bomen of houtige gewassen, kan zowel op particuliere grond als in de openbare ruimte staan en wordt op de (voorlopige) lijst geplaatst vanwege zijn beeldbepalende waarde, cultuurhistorische betekenis, natuurwaarde, zeldzaamheidswaarde of ouderdom. De kaart ‘Monumentale bomen en ander waardevol groen’ is niet compleet, maar geeft een goede indruk van het beschermde bomenbestand in de openbare ruimte. Als een boom op de lijst (of zolang deze nog niet is vastgesteld op een van de lijsten van de voormalige stadsdelen) voorkomt mag deze niet worden gekapt, maar alleen (met vergunning) worden gesnoeid of verplaatst, tenzij er sprake is van ‘zwaarwegende omstandigheden’ om toch tot kap over te gaan.
Langs de grachten vinden we afgezien van enkele tientallen linden en enige platanen en paardenkastanjes vooral iepen. In de binnenstad genieten een paar honderd hiervan speciale bescherming doordat ze op bovengenoemde lijst voorkomen. Naast de Belgica’s en Huntingdon-iepen zijn er ook nog een aantal meer bijzondere cultivars, waaronder de smalle, hoog opgaande monumentaal-iep (Ulmus minor ‘Sarniensis’, 1836-Eng.), die veel in Amsterdam-Zuid is toegepast, maar in de binnenstad slechts op enkele plaatsen voorkomt (Kattengat, Stromarkt); een speciale variant met een duidelijke enting en min of meer ronde kroon van de duiveltjesiep (Ulmus glabra ‘Cornuta’, vóór 1845), die onder meer te vinden is langs de Reguliersgracht, en de vanuit de voormalige iepenselectietuin bij Huis Groeneveld te Baarn afkomstige en in de herfst knalgeel kleurende Amsterdam-iep (Ulmus ‘Amsterdam’, 1950/1980), waarvan we een rijtje aantreffen aan de westkant van de Weesperstraat – en een aantal langs de Sloterkade, waarvan één voor het Aalsmeerder Veerhuis.
Afgaande op bovengenoemde interactieve kaart van monumentale bomen bevinden de meeste monumentale bomen zich langs de hoofdgrachten, terwijl we langs de grachten van de oude binnenstad (binnen het Singel) en van de Jordaan relatief weinig bomen aantreffen die beschermwaardig worden geacht. Mogelijk staan er in de Jordaan en de oude binnenstad ook weinig echt monumentale bomen (meer), doordat veel kademuren nog niet zo lang geleden zijn vernieuwd, veel bomen dus relatief jong zijn en er langs de smallere en lagere grachten weinig ruimte is waardoor de iepen niet tot monumentale bomen uit kunnen groeien.
Voor de monumentale bomen zullen bij een kademuurvernieuwing speciale maatregelen worden getroffen om ze te behouden. Sommige bomen kunnen bijvoorbeeld worden verplaatst, al moeten de takken en wortels daarvoor vaak ingrijpend worden gesnoeid. Als bomen te zwaar zijn om over de kade te verplaatsen en te groot om onder de bruggen door te varen, worden ze wel tijdelijk aan de overzijde van de gracht op een schuit geplaatst. Als ze niet verplaatsbaar zijn, bestaan er nog verschillende andere mogelijkheden om ze te behouden. Zo kan er een kade worden geplaatst vóór de bestaande kadewand of er kan in de muur een uitstulping worden gemaakt, zoals bijvoorbeeld in de Brouwersgracht. Door deze oplossingen wordt de gracht natuurlijk wel smaller , wat weer nadelig is voor de waterberging, doorstroming en voor het aanzicht en de stedenbouwkundige structuur. Naar verwachting zullen alle monumentale bomen meestal toch ingrijpend gesnoeid moeten worden om ze te behouden.
Dit unieke schilderij Lentetuin, pastorietuin te Nuenen, in 1884 geschilderd door Vincent van Gogh, is zondag 29 maart 2020 gestolen uit het Singer Museum, waar het deel uitmaakte van de tentoonstelling Spiegel van de ziel. Toorop tot Mondriaan.
(overgenomen van whichmuseum.nl): ‘In deze tentoonstelling staat de private wereld van de 19de-eeuwse Nederlandse kunstenaar centraal. Het gaat hier om schilder- en tekenkunst als persoonlijke uiting. Thema’s als het interieur, het stilleven, de besloten tuin, maar ook de geesteswereld van de kunstenaar komen aan bod. Er is werk te zien van o.a. Jan Toorop, Vincent van Gogh, Willem Witsen en Piet Mondriaan’.
Dat het (bovenstaande) schilderij van de pastorietuin een persoonlijke uiting is van de kunstenaar Vincent van Gogh is alleen al duidelijk omdat het de tuin betreft van zijn ouders achter de pastorie in Nuenen. In de verte zien we de toren van de Oude Kerk van Nuenen. Dit is niet de Hervormde kerk waar Vincent’s vader dominee was, maar de oorspronkelijk rooms katholieke kerk gebouwd in de tweede helft van de 15de eeuw, die in 1823 werd afgebroken, op de toren na, die in 1885 werd gesloopt, een jaar nadat Vincent Van Gogh het schilderij van de Lentetuin / pastorietuin en de Oude Kerk maakte. Vincent woonde sinds eind 1883 in Nuenen, zodat we mogen aannemen dat hij van de afbraak op de hoogte was geweest en dat hij juist als herinnering deze toren heeft willen verenigen met de achtertuin van de pastorie waar zijn ouders nog niet zo lang woonden. De Ned. Hervormde kerk van zijn vader is bekend van het schilderij ‘het uitgaan van de kerk in Nuenen’ uit 1884-1885.
Net als gisteren de verheugende mededeling binnenkwam over het winnen van het Belvedère-ontwerp (in Heemstede, zie vorige bericht), komt vandaag het blijde bericht binnen dat de buitenplaats Brakestein op Texel bij Oudeschild tot rijksmonument zal worden aangewezen.
We zijn zeer happy en verrast te horen dat Brakestein (huis en tuin) – zo snel na het verschijnen van ons rapport – de status van rijksmonument tegemoet kan zien. Onze waardestelling heeft mogen bijdragen tot deze beslissing. We gaan nu adviseren aangaande het inrichtingsplan. Het wandelpad door de boomsingel buiten de gracht is al gekapt en vrijgemaakt; het uitbaggeren van de gracht is het volgende winterproject.
In het voorjaar 2020 gaat Juliet beginnen met het maken van enige schetsen / alternatieve voor een inrichtingsplan.