Op Linkedin las ik vandaag (dinsdag 19 november 2024) een Bijdrage van Martijn Horst (Landschap Overijssel) over de vondst van de hutkoffer van de vroeger bekende tuinarchitect Pieter Hermannus Wattez, Daarbij werd verwezen naar auteurs die in voorgaande jaren over hem en zijn vader Dirk Wattez geschreven hadden en onderzoek naar hun werken hadden gedaan.
Mijn naam en ons bureau werden niet genoemd, terwijl wij in 1985 al de eerste onderzoeksresultaten hebben gepubliceerd over hen en hun werk. De uitkomst van het eerste orienterende onderzoek verscheen in 1985 in het vakblad GROEN. en werd vorig jaar op Internet (groene letters) geplaatst, zodat het nu voor iedereen makkelijk te vinden en te lezen is.
Niek Oosterbaan heeft in 2022 zijn Masterscriptie gewijd aan vader en zoon Wattez en hun werk in de provincie Overijssel. Deze scriptie zal later in boekvorm verschijnen.
Leonardo da Vinci (Vinci 1452 – Amboise 1519). De Aankondiging, 1472. Museum Uffici, Florence
Kunst en (exacte) Wetenschap combineren heeft me altijd al geboeid. Eigenlijk uit pure onkunde en wanhoop. Ik had een diploma gymnasium B in mijn zak, maar wilde eigenlijk altijd al kunstgeschiedenis studeren. Maar een Beta – diploma werd in de tijd dat ik eindexamen deed niet voldoende geacht om (kunst)geschiedenis en oude en moderne talen te gaan studeren, dus ik werd gedwongen een andere meer exacte richting te kiezen. Dat heb ik gedaan en het was een groot geluk voor mij dat in Utrecht in 1959 net een nieuwe richting binnen de Biologiestudie was opgericht, namelijk het vak Biohistorie, dat door Professor Frans Verdoorn vanuit de US (Boston/Waltham MA.) in Nederland was geïntroduceerd.. Hij had dit begrip als volgt gedefinieerd: “de relaties tussen mens, plant en dier in de loop van de cultuurgeschiedenis.”
Stinkende Gouwe of Cheledonium majus (Fam. Papaveraceae), uit ‘Gart der Gesundheit’, 1485.
In dit vak ben ik na mijn afstuderen doorgegaan (hoewel ik ook afgestudeerd was in planten-ecologie), zodat de relaties tussen Kunst en Wetenschap mij altijd zijn blijven boeien. Die relaties tussen Kunst en Wetenschap zijn natuurlijk van velerlei aard en iedereen kan een richting kiezen die hem interesseert. Ik begon met de betekenis van planten op schilderijen van de Vlaamse Primitieven en gaf daarbij colleges in de geschiedenis van botanie door de eeuwen heen, beginnend met Theophrastus en ‘De Materia medica’ van Dioscorides (1ste eeuw na Chr.).
Dat resulteerde weer in een opdracht van de Stichting Experimenten in Kunst en Technologie / E.K.T. die ik samen met Pieter Smit (†) heb uitgevoerd (verwerkt tot een lijvig geschrift) en getiteld is ‘Wetenschap en Kunst in de Levenswetenschappen: enkele aspecten van hun onderlinge samenhang’, gepubliceerd als deelschrift van het EKT-rapport ‘Orientatie Materiaal over Wetenschap en Kunst’ onder redactie van C. Blok, P.H. van de Poel en C. Tempelaars, en tegelijkertijd in Communicationes Biohistoricae Ultrajectinae nr. 57 (zomer 1975), p. 147-255.
Sindsdien zijn er vijftig jaar voorbij en ben ik nu op een punt gekomen om me nog eens verder te verdiepen in die mysterieuze richting Kunst en Wetenschap. Ik vroeg me net af of daar tegenwoordig ook cursussen in gevolgd kunnen worden, toen mijn kleindochter vertelde dat ze een (andere) online cursus had gevolgd (en deze had gevonden via ‘Coursera’, een platform waar online opleidingen van internationaal erkende universiteiten worden aangeboden). Ik begon te zoeken of er iets voor mijn gading bij was. Misschien Agroforestry bij de Universiteit van Florida? Het is maar net waar je op zoek naar bent. De keuze die Lune maakte was Paleontology: Theropod Dinosaurs and the origin of Birds, bij de University of Alberta. Plus een certificaat op naam, van de University of Alberta. Feliciteren mag, reactie, commentaar , repost op Linkedin mag ook..
Gisteren bereikte ons het zeer verdrietige bericht dat Ronald van Immerseel zaterdag 7 september is overleden. Hij was een erkend en deskundig historisch onderzoeker op het gebied van de Nederlandse buitenplaats. We werkten nooit echt samen aan een project, maar in het relatief kleine kringetje van het groene erfgoed voelden we ons allemaal collega’s en waren we allemaal bevriend met hem.
Ronald ging na zijn afstuderen rustig zijn eigen gang en leerde al snel de geheimen van historische buitenplaatsen kennen. Hij landde in deze kring precies in de goede tijd, de tijd dat de Commissie Buitenplaatsen van de Raad voor Cultuur haar inventarisatie van Nederlandse buitenplaatsen afrondde, de Nederlandse Tuinenstichting haar Monumenten Commissie opstartte en in de tijd dat de ‘Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur’ (verwerkt in Database ‘TUIN’) werd geschreven. Als wetenschappelijk onderzoeker werkte hij aanvankelijk voor de Stichting ‘Particuliere Historische Buitenplaatsen’ (PHB, gesubsidieerd door het Ministerie van LNV). In 2010 werd deze stichting PHB omgevormd tot de onafhankelijke stichting ‘In Arcadië’, een onderzoeks- en planbureau en in die zin een zeer gewaardeerde collega van ons eigen bureau ‘Binnenstad en Buitenleven’, in 2000 opgericht met het doel onderzoek, advies en herstel van historische tuinen. Op Linkedin is te lezen welke functies hij verder allemaal heeft bekleed.
Ons Zochers Online project geeft ook aan dat wij wat betreft de werken van de Zochers Ronald’s geschriften hebben verwerkt. In de literatuurlijst zijn verschillende publicaties van hem opgenomen, zoals:
Immerseel, Ronald H.M. ‘Christoffel Eggink (1820-1881), een rechte tuinarchitect’. Cascade Bulletin jrg. 5(1996), 2de halfjaar. p. 39-47.
Immerseel, Ronald H.M. van. ‘Twee generaties Zocher op Vredenoord’. Historische Woonsteden en tuinen no.158 (2008). p. 22-27.
Immerseel, R.H.M. ‘Christiaan Georg Breitenstein, ontwerper en hortulanus’. Historische Woonsteden en tuinen, no. 154 (april 2007), p. 7-11.
Immerseel, Ronald H.M. van en Heimerick M.J. Tromp. ‘Onbekende werken en gegevens van J.D. Zocher sr. jr. Tuingeschiedenis in Nederland: veelzijdig erfgoed in ’t groen. Utrecht, 2009. p. 65-78. Ook uitgegeven als Cascade Bulletin voor Tuinhistorie. jrg. 18 (2009), nummer 2.
Immerseel, Ronald van. ‘Minder in tel en aanzien, en toch ook knap is eene Boleurs: De Haarlemse hortulanus Arent Bolleurs en zijn zoon Jan’. Cascade Bulletin Jg 2010 (19), no. 1, p. 35-44.
Immerseel, drs. R.H.M. van. M.m.v. dr. A.M.M. van Haperen. ‘Dat de Overduinsche bloemhof bloei: de geschiedenis van de buitenplaatsOverduin te Oostkapelle‘. Amersfoort, 2011. 96 p.
Wij zijn in gedachten bij zijn familie en allen die hem hoog achten.
Onlangs ontving ik een vraag van Cascade-vriend Joost Gieskes over een portret van Freule Daisy van Clingendael. Voor tuinhistorici is Freule Daisy oftewel Marguerite Mary Barones van Brienen van de Groote Lindt (1871-1939) een bekende persoonlijkheid, evenals zij dat was voor de rensport.
Naar een portret van haar had ik nooit gezocht, maar ik kende haar wel een beetje uit verhalen omdat een veel oudere goede bekende van mij met haar bevriend was geweest. Na wat vragen heen en weer werd mij het portret opgestuurd, met de mededeling dat het om een tekening ging, maar waar deze zich bevond was onbekend. Onder de tekening is een vrij onleesbare handtekening te lezen en daaronder eveneens onleesbaar waarschijnlijk een adres in London.
Het is bekend dat Freule Daisy vanaf haar jeugd intensieve contacten onderhield met de hoogste kringen rond het Britse hof. Daardoor mocht Clingeldaal veelvuldig Engelse gasten ontvangen. De barones haar contacten waren meer Engels dan Nederlands, en ook de aanleg van haar Japanse tuin (1913) en later haar ‘Dutch garden’ op het landgoed Clingendael sloten nauw aan bij datgene wat er in Engeland in kasteeltuinen in de mode was geraakt in het begin van de twintigste eeuw.
Allereerst zocht ik in de National Portrait Gallery. Daar vond ik meteen een naam die sterk op de ondertekening leek, namelijk van de fotograaf Keturah Ann Collings (1862-1948). Van haar waren 5 portretten afgebeeld, waaronder twee fotogravures van vrouwen. Deze portretten waren niet gesigneerd, dus ik wist niet met zekerheid of het dezelfde naam was als die op het portret van Freule Daisy stond.
Nog maar eens verder zoeken dan. Als ik iets niet kan vinden waarvan ik vermoed dat het best eens een belangrijk kunstobject of een belangrijk persoon kan zijn, ga ik zoeken in de Rijksstudio (Studio Rijksmuseum). Daar vond ik onder Keturah Collings een portret van een tweede Nederlandse dame, namelijk van jkvr. Louise Elisabeth Hermine Holmberg de Beckfelt (1880-1952), die in 1908 trouwde met Schelto baron van Heemstra (1875-1935), kapitein infanterie, ordonnansofficier van koningin Wilhelmina, secretaris der Koninklijke Nederlandse Roei- en Zeilvereeniging. Collings signeerde dit portret op dezelfde wijze als dat van Freule Daisy, met haar naam en hetzelfde adres, dat nu wel leesbaar was, 73 Park Street.
Zouden beide dames samen tijdens een uitstapje naar London zich door Keturah Collings hebben laten portretteren? Ik kan niet nagaan of Freule Daisy en jkvr. Louise Holmberg de Beckfelt bevriend waren, maar je zou het haast wel gaan denken.
Voor verdere aanwijzingen omtrent het portret houd ik me aanbevolen.
Wilt u zich meer oriënteren over Clingendael, ga dan naar cascade1987.nl en toets in de vraagbalk ‘Clingendaal’ in.
Buitenplaats Sparrendaal (Sperendaal) kwam in 2000 in eigendom van de Ver. Hendrick de Keyser. In 2001 raakte ons bureau betrokken bij een eerste adviesaanvraag van tuin en park. We maakten toen een quickscan, waarbij we ons licht lieten schijnen over de eerst gewenste aanpak wat betreft tuin en park en een herstel-plan voor het voorplein.
De Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur (deel 2, 1996, tekst Carla Oldenburger) zegt het volgende over deze plaats (tekst waar nodig veranderd en aangevuld): “In 1754 werd het huidige huis Sparrendaal in opdracht van de burgemeester van Utrecht Jacob van Berck, gebouwd in Lodewijk XV-stijl. De slangemuur zal uit deze tijd dateren. In de holtes van slangemuren, meestal gelegen op het zuiden, kweekte men leifruit dat extra warmte nodig had. Déze slangemuur is beplant met leiperen, moerbei, perziken, vijgen en oude klimrozen. In die tijd was Sparrendaal een zeer uitgestrekt landgoed met bos- en heidegronden, zoals op de vogelvluchtkaart hierboven is te zien. Een doorgaande zichtas, gevormd door lindelanen vóór en achter het huis en een dwarsas voor langs het voorplein gelegen, kenmerken de aanleg rond 1750. In de zeventiende eeuw had het terrein tot de jachtgebieden van stadhouder Willem III behoord.
In het begin van de negentiende eeuw waren er op Sparrendaal een hermitage en een koepel op een bergje aanwezig. Thans zijn er aan tuinsieraden nog een Zwitserse brug en een houten koepel. In 1848 kwam het goed in bezit van het latere aartsbisdom van Utrecht. Op het terrein werd nu het Groot-Seminarium van Rijsenburg gebouwd. Huis Sparrendaal werd het verblijf van de aartsbisschop van Utrecht, Mgr J. Zwijsen. In de as van het Groot- Seminarium werd in 1909 een neogotisch gedenkteken opgericht ter nagedachtenis aan de priester-staatsman Mgr dr H.J.A.M. Schaepman, hoogleraar aan het seminarie. Het monument is geïnspireerd op de Scaligergraven te Verona, die omstreeks 1900 zeer in de belangstelling stonden.
In 1954 kwam Sparrendaal in bezit van de gemeente Driebergen-Rijsenburg en kreeg als bestemming gemeentehuis. Onder leiding van ir. J.B. baron van Asbeck werden het huis, de tuin en het omringende parkbos aangepast gerestaureerd. In de tuin achter het rechter bouwhuis vindt men nu een loofgang en kunstig gesnoeide loofwerken van buxus. In 1985 is de tuin van Sparrendaal gerenoveerd. Er zijn toen een heemtuin, een boomgaard en een kleine kruidentuin aangelegd. In het najaar van 1989 is ook een rozentuin ingericht.
Het Groot Seminarie is afgebroken en op de as van dit complex is een modern appartementencomplex verrezen in de vorm van een een halfcirkelvormig gebouw. Dergelijke complexen worden ook wel aangeduid met de klassieke naam ‘villa suburbana’, naar Romeins voorbeeld van een villawoning in de nabijheid van een stad.
Ons bureau droeg ideeën aan om het groen een meer rococo-karakter te geven, in de stijl van Sparrendaal in 1758, zoals aangegeven op de vogelvluchtkaart. Deze zijn tot heden niet gerealiseerd. De vogelvlucht is nu na restauratie weer leesbaar, zodat een waardestelling en een visie op basis van de gerestaureerde kaart met ‘gezichten’ rondom, tot een meer verantwoord advies wat betreft de 18de eeuwse tuinonderdelen kunnen leiden.
Het voorplein is tijdens de laatste restauratie van het huis (voltooid in 2002) opnieuw in ogenschouw genomen. In de rij lindes rond het voorplein zijn wat gaten gevallen. Het dilemma was òf de toestand zo behouden òf bomen inboeten òf rigoureus bomen kappen en vernieuwen, altijd een zeer gecompliceerd probleem. Wij gaven een advies, dat door de tekening van het voorplein hierboven wordt ondersteund. Helaas is er sindsdien geen uitvoeringsbesluit genomen.
NB. Indien een hogere resolutie van de kaart wordt verkregen, zullen we de bovenstaande vervangen.
De Cascade Ronde Tafel Conferentie (jaarlijks op PalmPaasZaterdag) was weer een groot succes. De zaal was geheel gevuld met vrolijke mensen, allemaal geinteresseerd in tuin- en landschapshistorie. Het vaste programma luiddet: Lunch, Welkom, ca. 5-6 voordrachten, borrel. De vaste plaats van bijeenkomst is tegenwoordig Huis Sonsbeek, maar wegens een verbouwing was het dit jaar in het Water Museum vlakbij.
De eerste lezing ging over het uitbreidingsplan De Maten in Apeldoorn- Oost, dat speelde in de jaren zeventig van de vorige eeuw. De voormalige gemeente-tuinarchitect Henk Barkhof vertelde geheel in jaren-zeventig-stijl (mèt gekleurde lichtdrukken en zonder dia- of power point presentatie), hoe de plannen voor de nieuwe wijk waren ontstaan en gegroeid en vooral ook over de bomenlanen (welke soorten) en dat er nu na 50 jaar al weer hele lanen waren vervangen of verdwenen. Hij voreg zich ook af hoe die bomenlanen in de toekomst er uit zouden gaan zien. Zelf denk ik dat het de toekomstige beplantingen veel meer rekening zal worden gehouden met soorten/variëteiten die tegen een droog of juist nat klimaat kunnen en met het planten van vooral inheems hout.
Voor vergelijking met de situatie van hetzelfde gebied in 1975 (links) en in 2024 (rechts) heb ik hieronder een vergelijkingskaart toegevoegd.
De volgende lezingen hadden als onderwerp: Doris Hattink over Daniel marot’s tuinontwerpen; Jan Holwerda over het landgoed Moretusbos / Ravenhof (gem. Woensdrecht), ook wel Klein Versailles in Putte genoemd. Jan lichtte de hele geschiedenis toe met vooral prachtige hoogtekaarten; Martin van de Broeke over de Zeeuwse kweker / tuinarchitect Pieter Schuppens (1769-1850); en tenslotte Willem Zieleman (tuinbaas Paleis Het Loo) over de binnentuin van paleis Het Loo op basis van een schets van Pierre Cuypers.
Tuinprent van Laurens Scherm naar Daniel Marot. Bloeien hier lelies?
Een zeer geslaagde bijeenkomst. Tot het volgende evenement, 21 juni Midsummernight op een buitenplaats in Noord-Brabant.
Gezicht via de vijver op de achtergevel van de Fraeylemaborg. Coll. Fraeylemaborg
Langzaam maar zeker zullen de archieven van de Fraeylemaborg zich openbaren. Vele onderzoekers hebben daar jaren opgewacht. Het eerste deel van de “Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur is in 1995 bij Uitegeverij De Hef verschenen (auteurs Carla Oldenburger, Anne Mieke Backer en Eric Blok). Hierin staan een aantal tuinplattegronden genoemd en beschreven en toegeschreven, waarvan niet bekend was door welke tuinarchitecten ze zijn gemaakt, in welk jaar ze waren geproduceerd, en wie de opdrachtgever was geweest. Hopelijk gaan deze vraagtekens nu binnenkort worden opgelost.
Lees de onderstaande beschrijving uit 1995, aangepast voorzover nu bekend:
Een lange oprijlaan leidt naar de Fraeylemaborg, een symmetrisch huis met een asymmetrisch geplaatste toren. Op het voorplein staan een schathoes – oorspronkelijk een veestal – en een koetshuis; over de ophaalbrug bewaken Herakles en Pallas Athene de toegang. De Fraeylemaborg is ontstaan uit een steenhuis, een versterkt huis van een Ommelander hoofdeling, die zich vele malen tegen de stad moest verzetten. In 1690 kwam mr. H. Piccardt in het bezit van de borg. Hij was geheim kamerheer van Lodewijk XIV en een vriend van koning-stadhouder Willem III, die beiden de Frans classicistische tuinaanleg zeer waardeerden.
Ook de tuinen van Fraeylemaborg werden in deze Franse stijl aangelegd. Een reconstructie-tekening -hieronder afgebeeld- gemaakt door Anco Wigboldus (1900-1983) verduidelijkt de situatie. Hierop is te zien dat de hoofdas, van noordwest naar zuidoost, voor en achter het huis nog steeds het hele park beheerst.
Een later landschappelijk ontwerp van de buitenplaats (tot heden is dit ontwerp gedateerd rond 1800 en worden als ontwerper J.G. Michael of J. D. Zocher sr. of G.A.Blum genoemd) laat zien dat twee schuine zichtlanen, een landschappelijke vijver evenwijdig aan de achtergevel van het huis en twee ronde bassins op de hoofdas, de structuur van het park bepaalden. Het echtpaar Hora Siccama- De Sandra Veldtman heeft de geadmitteerde landmeter F. N. van Hulten, in december 1821 de aanleg laten optekenen zodat eerdere detailontwerpen door hem werden vastgelegd, zoals het padenpatroon, de vijverpartijen, tuinen, appelhoven, een bloementuin en zelfs graanvelden. Ook valt op dat de Engelse aanleg achter in het park, zoals eerder ontworpen door G.A. Blum, ook te zien is op deze kaart van Van Hulten.
Bovengenoemde kaart van Van Hulten is nog niet officieel digitaal beschikbaar, maar het is nu wel duidelijk -omdat het hier om een landmeterskaart gaat- dat de Fraeylemaborg vanaf ca. 1820 geheel in landschapsstijl was veranderd. Het eerdere ontwerp in landschapsstijl (jaar en ontwerper dus onbekend tot heden), is waarschijnlijk niet uitgevoerd.
Wat is nu nog in de tuin te beleven van voorgaande eeuwen? Achter in het bos vindt men nu nog een slingerende beek en vijvers in schijnbaar natuurlijke vormen, opgeworpen heuvels en slingerende paden. Een prieel, een negentiende-eeuwse rechthoekige duiventoren, vele tuinvazen en een achttiende- eeuws beeld van Flora versieren de ‘natuurlijke’ aanleg.
In 1975 werden de voormalige borg en het park door de huidige eigenaar, de Gerrit van Houten Stichting, voor het publiek opengesteld. Bijzondere en oude bomen in het bos zijn de zwarte noot, de bergiep, de goudes, de treurbeuk, de borgenflora zoals de bosanemoon, de holwortel, het daslook, de wilde hyacint en de bostulp. Aan de overzijde van de Hoofdweg ligt het Overbos, dat oorspronkelijk ook deel uitmaakte van de Fraeylemaborg. De historische aanleg van de Fraeylemaborg is tot beschermd Rijksmonument verklaard.
Van 30 maart t/m 22 september Tentoonstelling ‘Door de Bomen’
Ons bureau heeft weer een kleuropdracht ontvangen: een trappenhuis op de Oudezijds Achterburgwal. Dat is natuurlijk een specialiteit van Juliet; zij wordt er steeds meer ervaren in.
Kleur in de architectuur is (sinds 2015) een nieuwe richting van ons bureau. Wij doen onderzoek naar historisch kleurgebruik en maken ontwerpen voor de toepassing van kleur op gevels en in interieurs. De kleuren worden gebaseerd op (kleur)historisch onderzoek -het maken van en het werken met een kleurentrapje is de eerste stap, zie foto-, de plaatselijke bouwtraditie en praktische kennis van historische verfpigmenten. De eerste opdracht was in 2015 en betrof het houtwerk van het huis ‘De Ladder Jacobs’ aan de Oudezijds Voorburgwal. Hierna volgden enkele andere huizen in Amsterdam, een hele gevelwand bestaande uit vijf huizen in de Egelantiersstraat, een aantal gevelstenen (o.a. in het Egelantiershofje), delen van een kerkinterieur (Vermaning Middenbeemster) en het uithangbord van de Doopsgezinde Kerk aan het Singel.
Een van de kelders van het Aalsmeerder Veerhuis is nu als kleur-atelier ingericht. Hier vindt het voorbereidend onderzoek plaats en worden de kleinere opdrachten onder handen genomen, zoals het uithangbord van de Doopsgezinde Kerk.
Het onderzoek in het trappenhuis Oudezijds Achterburgwal wees uit dat het houtwerk oorspronkelijk was ‘gehout’ in verschillende donkere houtkleuren (eiken), vervolgens in verschillende lichte houtkleuren, dan in verschillende tinten die hout moesten imiteren -een soort roodachtige okers-, dan gele okers en vervolgens verschillende kleuren groen. Gekozen is nu voor het terugbrengen van twee okerkleuren. Al het houtwerk in het trappenhuis (trap en deuren etc.) wordt dus okergeel.
Tenslotte nog een foto van het huis op de Oudezijds Achterburgwal
Op verzoek van mijn kleindochter die Toegepaste Biologie studeert, ben ik op zoek gegaan naar voorvaders en voormoeders van haar, die ook net als zij iets met biologie of plantkunde of zoölogie te maken hebben (gehad). Ik heb nu zes generaties doorgewerkt en in alle generaties van mijn familie zijn wel een of meer botanisch geïnteresseerden of gestudeerden te vinden. Deze personen ben ik nu verder voor haar aan het uitwerken.
De moeilijkste zijn natuurlijk de oudste, Johannes Wilkes sr. (*Breukelen 23-03-1799; gehuwd Breukelen-Nijenrode 05-11-1828 met Anna Catriena Kools (of Koole); † 17-06-1893; ) en Johannes Wilkes jr. tuinier / tuinbaas (*Heemstede 12-03-1832 ; gehuwd met Gerritje van den Toorn; † 11-07-1910), resp. de vader en broer van onze (bet)overgrootmoeder Maria. Beiden waren hovenier en Jr. heeft het volgens bovenstaand krantenbericht tot tuinbaas gebracht. De vader van Johannes Wilkes sr., (door mij Wilkes sr.sr. genoemd) was ook een tuinman Johannes Wilkes, gehuwd met Marretje Spier, maar voorlopig blijft hij even buiten beschouwing.
Johannes sr. en zijn vrouw Anna Catriena hadden behalve de oudste zoon Johannes, nog 2 zonen die ook hovenier waren, Albertus en Roelof. Johannes jr., de boven beschreven tuinbaas van Casa Nuova, was in 1861 getrouwd met Gerritje van den Toorn, de ouders van onze (bet)overgrootmoeder Maria.
Bovenstaande advertentie kreeg ik toegestuurd van Hans Krol (van Librariana.com). Ik ben hem zeer erkentelijk want het is het eerste zwart-op-wit-bewijs dat is gevonden buiten de registers van de Burgelijke Stand en Doop- en Trouw-aankondigingen om. Hier staat heel duidelijk te lezen dat Johannes Wilkes jr.(BS 1832-1910) tuinbaas was op de buitenplaats Casa Nuova in Vogelenzang, dat toentertijd onder de gemeente Bennebroek viel en nu evenals Bennebroek in de gemeente Bloemendaal ligt.
Buitenplaats Casa Nuova, waar Johannes Wilkes jr. tuinbaas was. Foto Monumenten.nl
Buitenplaats Casa Nuova is in 1902 te koop aangeboden en is vanaf 1905 verbouwd door architect J.A.G. van der Steur. Tegenwoordig staat het bekend onder de naam Klooster Casa Carmeli (rijksmonument nr. 511135, Bekslaan 9) en is tot rijksmonument aangewezen samen met de tuinmanswoning (Vogelenzangseweg 53, gebouwd in 1870). en andere gebouwen. Zie redegevende omschrijving van rijksmonument in het Monumentenregister, nr.511137.
Uit Het Nieuws van de Dag: Kleine Courant, 14-10 en 22-10-1902. Eveneens in Algemeen Handelsblad 8-09-1902; 17-10 en 22-10-1902 en in Nederlandschen Sport 25-10-1902.
Vogelenzangseweg 53. Tuinmanswoning 1870 gebouwd. Hier zal Johannes Wilkes jr. hebben gewoond.
En nu zijn we dus een stap verder, we hebben de tuinmanswoning gevonden waar tuinbaas Johannes Wilkes jr. met zijn gezin woonde, en waar zijn vader en zijn zuster, onze (bet)overgrootmoeder, ongetwijfeld vanuit hun woonplaats Heemstede vaak op bezoek zullen zijn geweest. Zijn vader en dus ook de vader van zijn zuster, onze (bet)overgrootmoeder, was in Breukelen geboren, maar in 1832, toen zoon Johannes geboren werd, was hij al woonachtig te Heemstede. Hij heeft waarschijnlijk vanaf ca. 1830 ook als hovenier op een van de buitenplaatsen in Heemstede of Bennebroek / Vogelenzang gewerkt en gewoond.
Blijft over de vraag, zouden Zocher jr. en L.P.Zocher en J. Wilkes sr. en jr. elkaar gekend hebben? Ze werkten en woonden alle vier in Heemstede. Een fascinerende gedachte. We houden het in de gaten.
Bericht in Algemeen Handelsblad over de samenvoeging van de Boom- en Bloemkwekerij van Zocher jr. en de Bloemisterij van Georg Voorhelm Schneevoogt.
Het Algemeen Handelsblad, d.d. 28 jan en 2 feb 1837 vermeldt dat G(eorge) Voorhelm Schneevoogt (1775-1850) van de Firma Voorhelm & Schneevoogt zijn Bloemisterij (aan de Kleine Houtweg) verlaat en dat hij alles overdraagt aan zijn oudste zoon C(arl) G(otfried) Voorhelm Schneevoogt (1802-1877), die op dat moment al associé is van de Firma J.D. Zocher & Comp. Hij hoopt door middel van deze advertentie dat de nieuwe firma het vertrouwen zal verdienen dat hij gedurende driekwart eeuw heeft ondervonden en betuigt dank daarvoor.
In dezelfde advertentie vermeldt de firma J.D. Zocher & Comp. dat hun firma van naam verandert door deze samenwerking en voortaan onder de naam J.D. Zocher & Voorhelm Schneevoogt verder gaat. De hoop wordt hierbij uitgesproken alles te zullen aanwenden door middel van hun Boom- en Bloemkwekerij om het boven vermelde vertrouwen te beantwoorden.
Hiernaast wordt nog opgemerkt dat de architectuur buiten de associatie valt en dat J(ohan) D(avid) Zocher (lid van het Koninklijk Nederlandsch Instituut van Wetenschappen, Letterkunde en Schoone Kunsten) hiervoor (zoals vroeger) alléén verantwoordelijk blijft.
Zowel Carl Gotfried als Johan David waren zeer succesvol in hun vakbeoefening en hebben veel geld verdiend. Van Carl Gotfried weten we dat hij een grote prentenverzameling van Haarlemse artiesten heeft opgebouwd. Nadat hij zijn bloemisterij in 1837 had verkocht aan Ernst Heinrich Krelage (1869-1956) is hij gaan rentenieren en werd hij directeur van Teylers Stichting. Zijn grote unieke prentenverzameling en het archief van de bloemisterij zijn te vinden in het Noord-Hollands Archief. De prentenverzameling is ontsloten in de Beeldbank van dit archief. Zie hieronder een afbeelding van een van zijn prenten, een gezicht in Duin en Daal te Bloemendaal.
Het is de moeite waard de hele prentencollectie van C.G. Voorhelm Schneevoogt in het Noord-Hollands Archief nog eens nader onder de loup te nemen. In de kerstvakantie?
Met dank aan Jan Holwerda voor de advertentie-aanlevering.