Categoriearchief: Onderzoek

Monumentendag en plannen voor heraanleg van historisch groen

Heraanleg van een voormalige rozentuin

Plattegrond van een gedeelte van het beschermde park Spaarnberg, met hierop in groen nieuwe paden die aansluiten op de ingeplande rozentuin van Springer. Het gearceerde gedeelte is het apartementencomplex uit 1993 dat niet is beschermd. Ontwerp en tekening KPG architecten en Juliet Oldenburger

Het denken over de heraanleg van een rozentuin uit 1909 op de beschermde buitenplaats Spaarberg te Santpoort, is een klein stapje dichterbij gekomen. In samenwerking met KPG architecten zijn onze gedachten over de rozentuin en de KPG-gedachten over de uitbreiding van het koetshuis nu duidelijk in een plattegrond weer gegeven.

Leonard Springer had de ideale locatie voor de rozentuin al uitgekozen. Na ruim honderd jaar is de plek verwilderd met veel opschot en de rozentuin geheel verdwenen. Heraanleg van deze tuin zou zowel voor de bewoners van het opnieuw in te richten koetshuis als voor de bewoners van het appartementencomplex een welkome verbetering zijn.

Is dit dan een aantasting van het beschermde landschapspark?  Beslist niet, de situatie uit 1909 wordt weer teruggebracht. Het enige wat aangetast wordt is het verwilderde terrein  en de wild opgeschoten bomen op de plaats waar eens de rozentuin lag. Liefhebbers en beschermers  van wilde natuur kunnen hiertegen in opstand komen, maar let wel Spaarnberg is een cultuurmonument en geen natuurmonument. Het lijkt ons alleen maar een hele mooie aanvulling en verbetering. Twee bruggetjes over de Zocher-slingerbeek en enige rozenpoorten zoals op de oude foto’s zijn te zien, zullen naar ons idee het geheel completeren.

Historische Luchtfoto’s

(overgenomen van een artikel op LinkedIn):

Duizenden historische luchtfoto’s van Nederland vrijgegeven

De foto’s moeten volgens het NIMH  een “completer overzicht geven van hoe Nederland er in de jaren twintig en dertig van boven uitzag”.

Het NIMH stelde vorig jaar ook al duizend foto’s beschikbaar.          De beelden zijn afkomstig van de Luchtvaartafdeeling, die de voorganger was van de Koninklijke Luchtmacht. Veel foto’s werden gemaakt tijdens militaire oefeningen of werden gebruikt om landkaarten te maken.

Van 166 foto’s is niet bekend waar ze zijn gemaakt. Het NIMH roept mensen op om te reageren en de locatie door te geven als ze hun huis of woonplaats herkennen. De foto’s kunnen onder meer bekeken worden op de beeldbank van het NIMH.

De tuinarchitect Hein Otto en zijn ontwerp groenaanleg bij station te Meerssen

De tuinarchitect Hein Otto en zijn ontwerp bij het station in Meerssen (1961)

In een artikel van Fon Habets op LinkedIn was vandaag te lezen dat Fon Habets in verband met de Monumentendagen 8 en 9 september as, op 9 september een lezing houdt over de tuinarchitect Hein Otto en zijn ontwerp voor de omgeving van het station te Meerssen. De documenten van Hein Otto worden bewaard in de Bibliotheek van WUR (Wageningen University & Research), afdeling Speciale Collecties. Een korte biografie over hem is te vinden in de “Gids van de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur”, geschreven door Carla Oldenburger, Annemieke Backer en Eric Blok, deel 4, Rotterdam, 2000.
De tekst van de biografie en het ontwerp gaan hierbij.
Hein Otto, ontwerp voor de groenaanleg bij station Meerssen, 1961.


Deel Groenaanleg van Hein Otto voor het station Meerssen

Hein Otto werd in 1916 in Amsterdam geboren. Aanvankelijk wilde Otto, die goed kon tekenen, kunstenaar worden, maar omdat hij vreesde hiermee niet zijn brood te kunnen verdienen ging hij na de middelbare school vanaf 1936 aan de Landbouwhogeschool in Wageningen studeren. Hoewel hij koos voor de studierichting tuinbouw, volgde hij ook het vak tuin- en landschapsarchitectuur dat gegeven werd door de lector J.T.P. Bijhouwer. Na vijf jaar studeerde hij af in de richting tuinbouw met een bijvak tuinarchitectuur.
Daarna werkte hij korte tijd bij de vakgroep plantensystematiek en -geografie op een promotieplaats, maar stapte in november 1941 over naar Staatsbosbeheer/afdeling Landschapsverzorging. In de oorlogsjaren maakte hij hier ontwerpen voor wegbeplantingen en zat samen met Bijhouwer en M.J. Granpré Molière in de Beplantingscommissie voor de Noord-Oost polder. Samen met architect P. Verhagen werkte hij aan een ontwerp voor de beplanting van de binnenstad van Middelburg. In 1946 kwam Otto als eerste tuinarchitect in dienst van de Nederlandse Spoorwegen. Hij zou hier tot in 1979 part-time werken en onder meer wedstrijden in stationsbeplantingen organiseren en jureren en zelf ook de beplantingen op NS-terreinen ontwerpen, zoals station Zevenaar, station Meerssen en rangeerterrein Kijfhoek. Daarnaast werkte Otto als zelfstandig tuin- en landschapsarchitect en was in die hoedanigheid supervisor Landschapsherstel op de Zuid-Hollandse eilanden, waarbij hij werd geassisteerd door Tineke Roelfsema en Hans Warnau. Vanaf de jaren vijftig was hij adviseur van een groot aantal gemeenten, waaronder Bunnik, Castricum, Den Helder, Heiloo, Papendrecht, Smallingerland en Wassenaar. Vooral in de als groeikern aangewezen gemeenten Papendrecht en Smallingerland en het snelgroeiende Bunnik kon Otto zijn stempel drukken op het openbaar groen. In zijn plannen is meestal sprake van een modern opgezette hoofdstructuur met grote aantallen planten uit een klein sortiment, waarbinnen een meer losse invulling plaatsvindt met een uitgebreider sortiment. Otto gebruikte veelal inheemse soorten waarbij het beplantingsplan voor hem een integraal onderdeel van het ontwerp was en de soortenkeuze was gebaseerd op het te bereiken effect met per seizoen steeds wisselende bloeiwijzen en bladkleuren.

Rozentuin op Spaarberg/Santpoort, ontworpen door L.A. Springer, weer terugbrengen?

Detail plattegrond en plan tuin bij koetshuis van buitenplaats Spaarberg te Santpoort. Speciale Collecties, Library Wageningen Universiteit & Research. 1909. Noorden Linksonder.

Foto Rozentuin Spaarnberg, ca. 1910.  Speciale Collecties, Library Wageningen Universiteit & Research. 1909

Foto Rozentuin Spaarnberg, ca. 1910

Het koetshuis en omliggend terrein van de buitenplaats Spaarberg zijn verkocht. De nieuwe eigenaar heeft mooie plannen voor de verbouw en uitbreiding van het huis en het restaureren van de tuin (rijksmonument). In 1909 ontwierp Leonard Springer hier een rozentuin en hij verlegde de paden. Dit terrein is thans geheel met opschot overwoekerd en niet meer herkenbaar als tuin. De tuin ligt (zie detail van Springers plan hiervoor) in een slinger van een waterpartij, die ontworpen werd door J. D. Zocher jr vanaf 1835. Het plan is nog niet goedgekeurd, maar het onderzoek werd al wel door ons bureau gedaan en het advies gegeven.  We wachten met spanning af.

Oldenburgia – Korte Biografie Feddo Hans Frits Oldenburger (1937-2017)

 Korte Biografie Feddo Hans Frits Oldenburger (1937-2017)

Feddo Oldenburger, 2007

Feddo Hans Frits Oldenburger (*Sanga Sanga Dalam / Borneo, Ned. Indië, 1 juli 1937 – +Rhenen, 22 november 2017) was een Nederlandse bioloog, die zijn leven heeft gewijd aan botanisch wetenschappelijk onderzoek in de tropen (Suriname, Brazilië, Indonesië) en aan natuurbehoud in Nederland.

Kinderjaren en studietijd
Feddo Oldenburger is geboren op de evenaar, in het dorp Sanga Sanga Dalem, bij het boorterrein Louise van de B.P.M. (Oostkust-Borneo), in de delta van de rivier de Mahakam. Zijn ouders, Frederik Oldenburger (1899-1975) en Ronesca Elisabeth Groustra (1901-1969), waren van Groningse afkomst. Vanaf 1928 woonden zij op Borneo (Oost-Kalimantan).

In januari 1942 viel Japan het eiland Tarakan voor de kust van Noord-Borneo aan, het eiland waar de familie enige tijd tevoren nog had gewoond (1939). Het  KNIL (Koninklijk Nederlandsch-Indische Leger) capituleerde begin maart 1942. De vierjarige Feddo kwam met zijn moeder en zusje in het interneringskamp Tjihapit in Bandung terecht; zijn vader via Singapore  in een krijgsgevangenkamp langs de Birma-Siamspoorweg. De laatste oorlogsmaanden verbleef Oldenburger wegens ziekte alleen in ziekenhuiskamp St. Vincentius en werd later weer verenigd met het gezin in kamp Kampong Makassar, beide in Batavia.
Tijdens de oorlogsjaren heeft hij geen onderwijs genoten totdat hij begin 1946 met de Tegelberg (KPM) in Nederland arriveerde. Daar volgde hij op verschillende scholen (op Texel en in Hilversum) lager onderwijs tot de familie eind 1947 naar hun oude woonplaats in Indonesia terugkeerde en hij op de school in Sanga Sanga Dalam zijn laatste lagere-schooljaren doorbracht. Voordeel voor zijn latere leven was dat hij met Indonesische kinderen in de klas heeft gezeten en ongemerkt de beginselen van Bahasa Indonesia zich heeft eigen kunnen maken.
In 1949 keerde Oldenburger alleen naar Nederland terug om daar zijn middelbare schoolopleiding te beginnen (Instituut Hommes in Hoogezand). In 1957 behaalde hij zijn diploma gymnasium β aan het Montessori Lyceum Herman Jordan in Zeist.
Hij koos voor een studie biologie aan de RU (Rijksuniversiteit Utrecht, nu UU) en het was al gauw duidelijk dat hij na het behalen van zijn doctoraal examen (in 1967) in de tropen zou gaan werken.

Werkverbanden
Oldenburgers toekomstdromen speelden zich altijd in de tropen af. Zijn afstudeeronderwerpen werden met dat doel geselecteerd:
– phytogeografie (vegetatiekartering van de duinen van Voorne), bij prof. J. Lanjouw; –  bodemkunde (bodemonderzoek in het Argonne-gebied / Lorraine), bij prof. F.A. van Baaren; ethologie (onderzoek naar het gedrag van twee groepen Java-apen / Macaca irus, onder ‘vrije’ kooi-omstandigheden), bij (de latere prof.) J.A.R.A.M. van Hooff.

Z-sleeping. Tekening Feddo Oldenburger

De opgedane kennis werd later met certificaten voor Luchtfotografie-interpretatie, bij prof. I.S. Zonneveld (ITC in Enschede), en met cursussen Braziliaans-Portugees en Bahasa Indonesia uitgebreid.
In 1968 trad Oldenburger in dienst bij ZWO (later NWO)-WOTRO (stichting Wetenschappelijk Onderzoek van de Tropen) met de opdracht de flora en vegetatie van het Sipaliwini-savannelandschap  in Zuid-Suriname nader te bestuderen, planten te verzamelen voor het Herbarium in Utrecht, uitmondend in de verslaglegging van het onderzoek en later in de website www.sipaliwinisavanna.com.

Impressie van de Sipaliwini savanne. Tekening Feddo Oldenburger

Tussen 1970 en 1972 werden nog aanvullende expedities ondernomen. Hierna startte een dienstverband aan de Rijksuniversiteit Utrecht (nu UU) met het doel een afdeling Landschapsecologie op te starten, en in 1975 werd hij medewerker van prof. George Eiten aan de Universidade de Brasilia. Daar werd gewerkt aan het project Cerrado Vegetation of Brasil. Helaas is dit werkverband eerder gestopt dan de bedoeling was omdat een nieuwe regel aan de universiteit werd ingesteld die inhield dat buitenlanders niet meer in dienst mochten worden genomen.
Vanaf 1980 werkte Feddo zelfstandig vanuit huis aan verschillende projecten in de regio.

Maatschappelijke en politieke activiteiten
Na enkele jaren in het historisch centrum van Utrecht gewoond te hebben verhuisde Oldenburger in 1970 met zijn echtgenote Carla Ebbers (*1939), eveneens bioloog, en twee dochters naar Heukelum, Dit stadje, gelegen tussen Gorinchem en Leerdam aan de rivier de Linge, was volgens hem het oudste stadje van Holland. Hier maakte hij  kennis met de middeleeuwse structuur van een kleine historische stad, met het Lingelandschap en met het boeren- en dorpse leven. In 1973 verhuisde het gezin opnieuw,  naar een boerderij in het dijkdorp Spijk (ook gemeente Heukelum), waar zij ruim 20 jaar bleven wonen.
Van meet af aan heeft hij zich voor de omgeving en de plaatselijke gemeenschap ingezet, o.a. voor het behoud van de historische kern van Heukelum i.v.m. een bestemmingsplan (sloopplan) ‘Kern Heukelum’ (1972). Samen met Han Denninger was hij oprichter, auteur en redacteur van de Heukelomse Kroniek, later Heukelumse Kroniek / De Spijker. Ter gelegenheid van het 750-jarig bestaan van Heukelum (1980) deed hij onderzoek  in het Nationaal Archief ten behoeve van het schrijven van een historiestuk over Hendrik Sar, die tot de doodstraf was veroordeeld omdat hij Heukelum in 1772 grotendeels in de as had gelegd.

Feddo Oldenburger in ‘Middeleeuwse kledij’ tijdens het 750-jarig bestaan van de stad Heukelum in 1980

Daarnaast was Oldenburger redacteur van de D66-Krant voor de toekomstige ‘kwartetgemeente’ (nr. 1 verscheen in 1982) en organiseerde hij een referendum over de op handen zijnde gemeentelijke herindeling voor de gemeenten Asperen, Heukelum, Vuren, Herwijnen (in 1986 gerealiseerd).
Bij het natuur- en landschapsbehoud is hij zijn hele leven betrokken gebleven. Langdurige projecten betroffen het behoud van het landschappelijke en culturele erfgoed in de Vijfheerenlanden; het behoud van het natuurgebied De Koornwaard (gem. Heukelum); het Landschapsplan Tielerwaard-West; het behoud van de Vurense Uiterwaardennatuur (terrein van de voormalige steenfabriek van de firma Heuff).

Privé
Naast natuur hadden ook geschiedenis, kunst en filosofie Oldenburgers  grote interesse. Hij reisde de hele wereld rond om conferenties, natuur(parken) en tentoonstellingen te bezoeken, altijd op zoek naar ‘Hollandse’ architectuur en andere ‘Hollandse’ connecties uit het verleden.

Oldenburger was een oorspronkelijk en idealistisch denker. Zonder dat hij zich daarvan bewust was streefde hij vergelijkbare idealen na als zijn grootvader Harmannus Groustra (1861-1944), die in Noord-Groningen een bekend multatuliaan was, aanhanger van de utopische Vrijlandbeweging [noot 1] en voorzitter van de SDAP-federatie Slochteren. Door de oorlog hebben beide elkaar niet of nauwelijks gekend, maar de utopische idealen van grootvader lijken op kleinzoon Feddo te zijn overgedragen.

Noot 1.  Harmannus Groustra vertaalde en bewerkte het boekje Freiland ein sociales Zukunftsbild geschreven door Theodor Hertzka (Leipzig, 1889) in het Nederlands tot ‘Vrijland en de Vrijlandbeweging’ (Amsterdam, 1893). De tekst van dit boekje heeft Groustra rijkelijk van noten en citaten voorzien.

Oldenburgers interesses blijken ook uit zijn jarenlange lidmaatschappen van o.a.:
– UBV (Utrechtse Biologen Vereniging). In dit verband richtte hij samen met anderen het Kiemblad voor Biologen op en organiseerde hij als lid van de UBV-kampcommissie het biologenkamp op Ameland; – NIBI (Nederlands Instituut voor Biologie/Bionieuws); – D66, bijna vanaf de oprichting tot aan zijn dood; – Ver. Natuurmonumenten; – Ver. Lingelandschap; – NWG (Natuurwetenschappelijk Gezelschap Wageningen); – Tong Tong (Indische culturele organisatie) / KJBB (Vereniging Kinderen uit de Japanse Bezetting en de Bersiap); tenslotte was hij ‘adviseur’ van de Natuurwetenschappelijke Studiekring voor Suriname en de Nederlandse Antillen.

Trivia
Op zoek naar de hem onbekende vulkaanflora beklom Oldenburger twee onmogelijke ‘bergen’:
– de Gunung Api op Banda (Indonesië), vulkaantop 666 m. Door het bedwingen van deze lava-berg werd hij tot  ‘Ereburger van Banda / Molukken’ benoemd (Certificaat in Familie-archief).

– de Mount Scenery op Saba (Ned. Antillen), een slapende vulkaan, 887 m. Hoogste top van het Koninkrijk der Nederlanden (Certificaat zie hieronder)

– Feddo Oldenburger en de Groningse schilder Otto Eerelman (1839-1926), ook wel de ‘Rembrandt van het Noorden’ genoemd, waren verre familie van elkaar. Om die reden had hij speciale aandacht voor Eerelmans werk, o.a. voor diens familieportretten en voor diens kunstalbum Paardenrassen (waarin ook een afbeelding van het Oldenburger paard was opgenomen, zie hieronder).

Publicaties in chronologische volgorde (zie ‘Library WUR’ en www.sipaliwinisavanna.com)
* Oldenburger, F.H.F., Een globale vegetatiekartering van de duinen van Voorne, rapport, 1963.
* Oldenburger, F.H.F., Een beschrijving van een onderzoek naar het gedrag van 2 groepen Java-apen (Macaca iris) onder ‘vrije’ kooi-omstandigheden, rapport, 1965.
* Oldenburger, F.H.F., Biologics ’66-’67, eigen uitgave met biologische filosofische overpeinzingen.
Biologics (1966):
nr. 1 The ‘catch’ or ‘introducing New China’.
nr. 2 (Evolunatics I). ‘De wereld draait zoals wij dat willen’. (Galileo Galilei).
nr. 3 Critics.
nr. 4 Critics on Critics.
nr. 5 (Evolunatics II). Vervolg van E.1.
nr. 6 Biopolitics I.
nr. 7 Biopolitics II.
nr. 8 Evolunatics III.
nr. 9 Biopolitics III.
nr. 10 Cogistics.
nr. 11 Evolunatics IV.
Biologics (1967):
nr. 12 / 1967 UBV Kiemblad jrg. 1, nr. 1. ‘De jacht op het punt ‘nul’.
nr. 13 De Noordzee Confederatie.
nr. 14 Zero.
nr. 15 Zero—–Point.
De nummers 13, 14 en 15 zijn ook apart samengebonden.
* Tetsuo Koyama en Feddo H.F. Oldenburger, ‘Diplacrum africanum newly found in tropical America’ in: Rhodora 73, 1971, p. 159-160.
* Oldenburger, F.H.F; R. Norde en H.T. Riezebos, Ecological investigations on the vegetation of the Sipaliwini – savanna area (Southern Surinam), rapport, 1973.
* Oldenburger, F.H.F., ‘Het savanneprobleem en de Sipaliwini savanne in Suriname (Z-Am.) in het licht van de algemene Biostasie-Rhexistasie theorie’ in: Berichten Fysisch Geografische Afdeling, 1973, p. 2-11. (Ook vertaald in het Portugees en Engels onder de titels:
‘El problema de las sabanas y de la Sabana de Sipaliwini en al Surinam (America del Sul) a la luz de la teoria Universal Biostasia-Rhexistasia’ en ‘The savanna problem and the Sipaliwini-savanna in Surinam (S. America) in view of the general Biostasy-Rhexistasy Theory’).
* Oldenburger, F.H.F. en R. Norde, 200 Sipaliwini-savanne planten, uitgave in eigen beheer, 1973.
* Eiten, George et al. [F.H.F Oldenburger, R. Norde en H.T. Riezebos], ‘Delimitation of the cerrado concept’ in: Vegetatio, vol. 36, 1978 (3), p. 169-178.
* Oldenburger, F.H.F., Landschapsplan Tielerwaard-West, rapport, 1982.
* Oldenburger, F.H.F., Dit vinden wij ervan: reacties van insprekers op de evaluatie van het Streekplan Zuid-Holland Oost, 1983. * Oldenburger, F.H.F., J.G.W.J. Eilerts de Haan, Marga C.M. Werkhoven en C.C. Käyser, Algemene inleiding op de Toemak-Hoemak-, Suriname- en Corantijn-expeditie van resp. 1907, 1908, en 1910-1911; gevolgd door een samenvatting van de Suriname expeditie van 1908; ‘In Memoriam Baas Schmidt van Gansee (1898-1992)’; een samenvatting van de Corantijn-expeditie van 1910-1911 (2 delen); ‘Korte biografie van Luitenant C.C. Käyser’, uitgave in eigen beheer, 2014. * Oldenburger, F.H.F en R. Norde, website Sipaliwini Savanna (zie screenshot hieronder). 2008.

Screenshot van de website www.sipaliwinisavanna.com, opgesteld door Feddo Oldenburger en Reinoud Norde

Feddo Hans Frits Oldenburger is 22 november 2017 overleden. Zijn nalatenschap betreffende de Sipaliwini-savanne, in de vorm van boeken, rapporten, documenten, manuscripten, (lucht)foto’s, vegetatiekaarten en dia’s is 5 januari 2018 deels overgedragen aan en opgenomen in Naturalis Biodiversity Center Leiden en deels aan Universiteit van Utrecht / Copernicus Instituut (Gijs Steur).

De verzamelde  Sipaliwini-planten bevinden zich in het Herbarium van Naturalis Biodiversity Center. Deze hele collectie is gedigitaliseerd en doorzoekbaar. Een uitleg  is elders op deze website te vinden.BewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewarenBewaren

Boombeschermers of boomkokers in de 17de eeuw

Op dit schilderij van Jan van der Heyden (ca. 1660, National Gallery London) van de Westerkerk aan de Keizersgracht te Amsterdam, zien we bomen met boombeschermers rond de stammen.

Is dit zo of lijkt het zo? Zijn die zogenaamde boombeschermers geen meerpalen?  Op kantoor hadden we daar discussie over. Na onderzoek (voor hoge resolutie zie link hierboven) lijkt het in eerste instantie om meerpalen te gaan, die aan deze kant van het water staan, terwijl de bomen zich aan de overkant van de gracht bevinden. Maar bij uitvergroting (zie detail schilderij) zijn er toch hele dunne  stammetjes te zien, waaromheen zich de houten bescherming sluit. Wat een finesses op zo’n schilderij.

Detail schilderij van Jan van der Heyden. Westerkerk Amsterdam. Coll. National Gallery.

Walther Schoonenberg merkte bovendien op dat op de kaart van Amsterdam uit 1625 van Balthasar Florisz. van Berckenrode(na de totstandkoming van de derde stadsuitleg), deze boom-bescherming in honderdtallen is afgebeeld, en hij heeft gelijk. We zien honderden bomen op deze kaart afgebeeld (zie detail van deze kaart hieronder) op de kades langs de grachten, en de stammen zijn niet in zwart als stam aangegeven, maar zo getekend dat het duidelijk is dat die stammen door een “kistje” zijn beschermd. De bomen zijn geplant in verband met genoemde derde uitleg, allemaal nog heel jong mogen we aannemen.

Detail kaart B.F. van Berckenrode, 1625.

De aanleiding van deze discussie was een Cascade-weblog , dd.27 september 2017, met de volgende tekst (overgenomen):

U kent ze wel, die bomen met boombescherming op bouwplaatsen of daar waar wegwerkzaamheden zijn. Met een houten ‘jasje’ om de stam en vaak niet meer dan dat. Boombescherming heet dat dan. Terwijl we allemaal weten dat een boom breder is dan z’n stam en ook verstoring van de bodemstructuur en schade aan boomwortels moet worden voorkomen. De boomposter Werken rond bomen geeft in een oogopslag een beeld (zie ook Norminstituur bomen).

Maar nu even een ietwat ander beeld, van ik noem het ‘gekokerde bomen’.  Zie gravure hieronder: De zeevischmarkt van Rotterdam (1816) / J.A. Langedijk. Ook een mooie gravure van J. van Geel, Blaak – Beursplein Rotterdam (1696) is het bekijken waard (beide (Stadsarchief Rotterdam). De laatste kan ik hier niet afbeelden omdat de Rotterdamse beeldbank gesloten is.

De houten omlijstingen dienen ter  bescherming, dat is duidelijk, maar gezien de vormgeving vast ook met esthetische motivering. Deze ‘boomaankleding’ was me niet eerder opgevallen, maar het is vast weer zo’n voorbeeld van als je het een keer hebt gezien, dan zie je het overal of in ieder geval vaker. Wie kent er meer?
Jan Holwerda

De zeevischmarkt van Rotterdam (1816) / J.A. Langedijk. Stadsarchief Rotterdam. Met “boomkolom”

Dank aan Joost, Jan, Walther en Juliet. Mooie samenwerking.

 

Nieuw eendenhuis voor Doesburg

In ons bericht van 26 februari jl. berichtten wij:    “Via via kreeg ik de vraag of wij beschikten over plaatjes of bouwkundige tekeningen van een (historisch) eendenhuisje, passend in een vijver bij De Bleek in Doesburg ”

Het resultaat (zie foto) is een prachtig nieuw eendenhuis bij De Bleek in Doesburg. Het is 2 september geopend door de burgemeester, met fanfare en gezang. . Volledig  initiatief van de burgers van Doesburg.  Oude foto’s uit het Stadsarchief, een beetje hulp van kenners van “tuinsieraden” waaronder ons bureau en handige en kundige burgers hebben tot iets moois geleid. Doesburg, wees er trots op.

ANTONI VAN LANGELAER HOVENIER OP BUREN (1685)

ANTONI  VAN LANGELAER UIT BUREN (1685)

Afgelopen dagen correspondeerde ik met een collega over haar onlangs verschenen artikel in Bulletin KNOB. Helaas niet op Internet te lezen, maar ik geef hierbij de titelbeschrijving:

Lenneke Berkhout. Jan van der Groen, hovenier van de Prins van Oranje: nieuwe archiefgegevens over zijn leven. Bulletin KNOB 116 (2017), nr. 2.

Jan van der Groen is zou men kunnen zeggen tot heden de bekendste 17de eeuwse hovenier, en het is dan ook heel belangrijk in het kader van de geschiedenis van de Nederlandse tuinkunst dat meer gegevens over het leven van hoveniers en over de tuinkunst in het algemeen boven water komen.

Hierboven: Zou dat prachtige monogram (uit te voeren in buxus neem ik aan) bedoeld geweest zijn voor de tuin in Buren?

Het artikell van Berkhout noemt ook andere hoveniers die voor de prins van Oranje werkten, o.a. Anthoni van Langelaer. Ook hij schreef een boek, dat nooit is gedrukt maar wel als een boek is samengebonden. Het kreeg de titel mee (in later handschrift geschreven):

Verzameling, van afbeeldingen van bloem en grasperken, doolhoven, tuinhuizen, lustprieelen, latwerken, boomen, bloemen en planten. [Buren], 1685.

Omdat ik met vakantie ben en omdat het komkommertijd is, twee  mooie illustraties  uit dit manuscript. En ik kan het natuurlijk niet nalaten te zeggen, ga dit kunstwerk vooral eens bekijken in de Bibliotheek Wageningen UR.

Ook zal het hele manuscript binnenkort op Internet te bewonderen zijn. Houd het dus in de gaten.

 

 

Erfgoed van de week (19-26 juli), o.a. Amstelrust, zie rapport uit 2003.

Erfgoed van de Week (19-26 juli) | Amsterdamse buitens

(overgenomen van de website Gemeente Amsterdam), met verwijzing naar het rapport van Oldenburgers Historische Tuinen uit 2003:

Amstelrust: historisch overzicht van tuin en park. 

In het kort

Omdat de grachten in de 17de en 18de eeuw enorm stonken zochten welgestelde Amsterdammers in de zomermaanden verfrissing buiten de stad. In Amsterdam zijn twee van deze buitenplaatsen, die nu binnen de stadsgrenzen liggen, bewaard gebleven.

Op deze pagina– Erfgoed van de Week | Amsterdamse buitens

Buitenplaats Amstelrust | foto Gemeente Amsterdam

De grachtengordel werd in de 17de en 18de eeuw alom geprezen om zijn schoonheid, maar had één belangrijk bezwaar: het stonk er enorm. Vandaar de omschrijving van ‘schone maagd met een stinkende adem’. Reden voor welgestelde Amsterdammers om ter verfrissing in de zomermaanden hun grachtenpanden te verruilen voor buitenplaatsen rond de stad.

Een buitenplaats in de polder

In de polders buiten de stadsomwalling verrezen vanaf de 17de eeuw tientallen buitenplaatsen langs de Amstel, de Bullewijk en de Holendrecht, de Haarlemmertrekvaart, de Overtoomsevaart en Schinkel, de Sloterweg en in de Watergraafsmeer. Voor de bouw van een buitenhuis werd vaak een bekende architect ingeschakeld en ook aan de tuinen werd zorg besteed. Deze werden bijvoorbeeld opgesierd met fonteinen, beelden, theekoepels, exotische planten in kassen en bijzondere vogels in volières. Met de komst van de stoomtrein in de 19de eeuw verruilden steeds meer stedelingen hun buitenplaats onder de rook van Amsterdam voor één in de omgeving van Utrecht of Gelderland. De overgebleven buitenhuizen werden eind 19de eeuw opgenomen in de nieuwe uitbreidingswijken van de stad.

Huize Frankendael | foto Gemeente Amsterdam

Amstelrust en Frankendael

Van al deze Amsterdamse buitenplaatsen zijn er slechts twee bewaard gebleven: Amstelrust aan de Amsteldijk en Frankendael aan de Middenweg. Met afmetingen van ca. 12 x  9 m zijn ze 2,5 tot 3 keer breder dan een gemiddeld 18de-eeuws stadshuis. Over de oorspronkelijke tuininrichting van Frankendael is een en ander bekend geworden dankzij archeologisch onderzoek, waarbij een 18de-eeuwse plantenkas of oranjerie is teruggevonden.

Archeologische onderzoek bij Huize Frankendael | foto Monumenten en Archeologie

Rust en Werk

Bij archeologisch onderzoek zijn ook verdwenen buitenplaatsen opnieuw gelokaliseerd, zoals het 17de-eeuwse buitenhuis Rust en Werk dat bij de herinrichting van het terrein van het voormalige Stadsarchief aan de Amsteldijk tussen de Rustenburgerstraat en Tolstraat is opgegraven. Na de sloop van de buitenplaats in 1887 bleef de naam hiervan voortleven in het naastgelegen ‘Rust en Werkspad’, de tegenwoordige Rustenburgerstraat.

Prent van hofstede Rust en Werk uit 1730 | Stadsarchief Amsterdam

Erfgoed van de Week

In de rubriek Erfgoed van de Week staat elke week een bijzondere archeologische vondst, vindplaats, voorwerp, monumentaal gebouw of historische plek in de stad centraal. Via de webpagina amsterdam.nl/erfgoed, Twitter @erfgoed020 en Facebook Monumenten en Archeologie delen de erfgoedexperts van Monumenten en Archeologie het erfgoed van de stad met Amsterdammers én overige geïnteresseerden.

Wie wint de Carla Oldenburger-Ebbers Penning?

De Carla Oldenburger-Ebbers Penning 2017 wordt  21 juni as. voor de tweede maal uitgereikt. Wie de winnaar is zal die middag op buitenplaats De Leemcule in Dalfsen bekend worden gemaakt.

In 2009 heeft de Stichting Tuinhistorisch Genootschap CASCADE de Carla Oldenburger-Ebbers Penning ingesteld. Cascade riep daarmee een prijs in het leven, genoemd naar haar oud-voorzitter en bedoeld om jong wetenschappelijk talent te stimuleren (jong is leeftijdsloos). De prijs gaat vergezeld van een bescheiden geldbedrag.

Voor de Carla Oldenburger-Ebbers Penning
komen onderzoekers in aanmerking die aan het
begin van hun (nieuwe) loopbaan staan en die een opmerkelijke wetenschappelijke scriptie, artikel of andere publicatie hebben uitgebracht die betrekking heeft op de geschiedenis van de Nederlandse tuin- en landschapsarchitectuur en die aansluit op de doelstellingen van Cascade. De kwaliteit wordt getoetst aan de voor de universiteiten en hogescholen gebruikelijke normen.

In september 2016 ging een oproep voor kandidaten uit en op 21 juni 2017, tijdens de Cascade MidZomerNacht bijeenkomst, wordt de winnaar bekend gemaakt. In het navolgende worden de zes genomineerden en hun onderzoeken in willekeurige volgorde aan u voorgesteld.

Anna van Gerve

Anna van Gerve (1986) studeerde Beeldende Kunst aan de Gerrit Rietveld Academie en Kunstgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. In 2014 behaalde zij aan dezelfde universiteit haar diploma van de research-master Art Studies met een scriptie over de openbaar groen projecten van Louis G. le Roy in de jaren zeventig.

Een nieuwe dialoog met de natuur.
De positie van Louis le Roy in de ontwikkeling van natuurlijker openbaar groen in de jaren zeventig. Artikel in Stadsgeschiedenis, 2014.

In de jaren 1970 werd Louis G. le Roy (1924-2012) bekend vanwege zijn ecologische experimenten in de openbare ruimte. Zijn autonome project de Eco-kathedraal, waar hij zich vanaf 1983 volledig aan wijdde, heeft echter veruit de meeste aandacht gegenereerd in de vakliteratuur. Dit brengt het gevaar met zich mee dat Le Roy als eenling en buitenstaander wordt neergezet en niet in de context van de tuin- en landschapsarchitectuur wordt bekeken. Het is zeer de vraag of deze karakterisering van Le Roy wel voldoende recht doet aan zijn werk en motivaties. Op basis van drie vergelijkende analyses (met heemparken, natuurparken en wijkgroen) laat deze studie zien hoe Le Roy’s theorie en praktijk zich verhielden tot het denken over en omgaan met natuur in de stedelijke omgeving in de jaren 1970. Op die manier kan een beter begrip verkregen worden van Le Roy’s plaats in de tuin- en landschapsarchitectuur en van de waarde van zijn gedachtengoed voor de hedendaagse samenleving.

Gerrit van Oosterom

Gerrit van Oosterom (1975) studeerde landschapsgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen waar hij in 2015 cum laude afstudeerde. Als PhD onderzoeker is hij sindsdien verbonden aan het Kenniscentrum Landschap van de Rijksuniversiteit Groningen voor zijn onderzoek naar de rol die boerderij en buitenplaats binnen de ontwikkeling van de buitenplaatscultuur in de driehoek Leiden-Amsterdam en Utrecht. Daarnaast is hij als landschapsarchitect werkzaam bij de gemeente Apeldoorn.

Gronden van vermaak. Een reconstructie van de ontwikkeling van buitenplaatscultuur en het buitenplaatslandschap langs de Oude Rijn tussen Leiden en Utrecht (1600-1900). Masterscriptie Rijksuniversiteit Groningen, 2015.

In de zeventiende en achttiende eeuw ontstaat er langs de oevers van de Oude Rijn tussen Leiden en Utrecht een buitenplaatslandschap van meer dan 125 buitenplaatsen. Twee eeuwen later zijn de meeste al weer gesloopt of omgevormd tot boerderijen. Dit reconstructieonderzoek levert voor het eerst een overzicht van de ruimtelijke opzet en de ontwikkeling van dit buitenplaatslandschap als totaal en de gebied specifieke factoren die de ontwikkelingsgeschiedenis bepaalden. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de invloed van kleiwinning op zowel een versnelde afbraak als de opkomst van een nieuwe groep eigenaren. De sterke verwevenheid tussen boerderij en buitenplaats die tot in de negentiende eeuw hier als volwaardige buitenplaats blijkt te kunnen voortbestaan geeft eveneens het gebied een eigen signatuur. Het onderzoek laat daarmee zien dat er in de buitenplaatscultuur van de Republiek en het jonge Koninkrijk ook binnen West Nederland grote regionale verschillen waren waardoor de hegemonie van de Vechtstreek als nationaal referentiemodel voor andere gebieden mogelijk aan nuancering toe is.

Willem Weiland

Willem Weiland (1940) behaalde zijn doctoraal economie in 1964 en deed de master culturele wetenschappen in 2015. Werkzaam was hij als reserve officier Koninklijke Luchtmacht, senior organisatieadviseur bij Bakkenist, Spits en Co. en algemeen directeur van de papiergroothandel Proost en Brandt. Hiernaast vervulde hij diverse nevenfuncties op nationaal- en Europees niveau in de papierbranche. In zijn vrije tijd tennist, wandelt en fietst hij, en speelt hij trompet.

Groen erfgoed: het Volkspark De Leidse Hout in Leiden Functies en gebruik van het park 1931 – 2014. Masterscriptie Open Universiteit, 2015

In de negentiende eeuw waren de leefomstandigheden van de lagere klassen slecht. Gaandeweg werden er initiatieven ontplooid ter verheffing van het volk.
In Leiden kwam rond 1900 de wens naar een volkspark naar voren waarbij de bevordering van de volksgezondheid een belangrijke reden was. Het eerste Volkspark werd in 1921 in gebruik genomen en omgedoopt tot Kooipark. Dit park was 1,8 ha groot, maar al in 1919 werd een plan ingediend voor een groter park van 20 ha. Passend in het uitbreidingsplan van Pieter Verhagen ontwierp landschapsarchitect Klaas van Nes een park voor sport en spel: De Leidse Hout. In 1931 werd het wandelpark geopend, het sportpark volgde negen jaar later. Een bospark met openluchttheater werd in 1958 toegevoegd aan het oorspronkelijke ontwerp. Decennialang werd het begrip “volkspark” niet voor De Leidse Hout gebruikt. Pas met het verlenen van de gemeentelijke monumentenstatus in 2009 werd het park omschreven als het “Volkspark De Leidse Hout”.

Dit volkspark vervulde maatschappelijke en biologische functies. Bij de maatschappelijke functies kwamen aan de orde: de recreatieve-, de educatieve-, de sociale -, de decoratieve-, de rituele- en de commerciële functies. De functies veranderden niet in de loop van de tijd maar het gebruik binnen een bepaalde functie wel. Het lijkt alsof er geen grenzen zijn aan wat mensen bedenken voor de besteding van hun vrije tijd. De biologische functies waren altijd al aanwezig maar zijn relevant geworden door de toegenomen aandacht voor het leefmilieu en de klimaatverandering.

Fenny Ramp

Fenny Ramp (1990) studeerde in 2016 af als architectuurhistorica aan de Universiteit van Amsterdam. Tijdens haar stage bij de afdeling Monumenten en Archeologie van de Gemeente Amsterdam groeide haar fascinatie voor stedenbouw en landschapsarchitectuur van de twintigste eeuw, door haar onderzoek naar het Sloterpark. Tegenwoordig werkt ze bij Architectenbureau Office Winhov en doet ze onderzoek naar L.S.P. Scheffer, hoofd Stadsontwikkeling 1928-1952, voor een toekomstige publicatie van Paul Scheffer.

‘Ten gerieve des volks’. Een onderzoek naar de ontstaansgeschiedenis van een uniek volkspark: het Sloterpark. Masterscriptie Universiteit van Amsterdam, 2016

Groen werd binnen het Algemeen Uitbreidingsplan voor Amsterdam (AUP) uit 1934, voor het eerst in de Amsterdamse geschiedenis als een voorziening voor het volk gezien. Het Sloterpark lag, als het groene hart, centraal in de westelijke uitbreiding van het AUP. Het park werd door Cornelis Van Eesteren en Jakoba Mulder ontworpen als een groot volkspark met een breed scala aan recreatievoorzieningen, zodat alle standen van de samenleving hier vrij konden recreëren. Er is naar gestreefd alle parkstroken, die wijken doorsneden, te verbinden met het Sloterpark. Dit zorgde voor een groene dooradering van de Westelijke Tuinsteden.

In deze masterscriptie wordt onderzocht hoe vroeg twintigste-eeuwse moderne opvattingen over stedelijke groenvoorzieningen het ontwerp voor het Sloterpark bepaald hebben. Twee thema’s in de ontwikkeling van de Amsterdamse groenvoorzieningen van de negentiende en twintigste eeuw blijven steeds terugkeren in dit onderzoek. Dat is enerzijds de toepassing van het concept ‘volkspark’, anderzijds is dat de ontwikkeling van stedelijk groen tot een fijnmazige groenstructuur dat als integraal onderdeel in stadsplanning werd opgenomen. Beïnvloed door de internationale kennisuitwisseling duiken beide thema’s voor het eerst in Amsterdam op in de negentiende eeuw en ontplooien zich begin twintigste eeuw tot geaccepteerde concepten in de Amsterdamse stedenbouw. Het ontwerp voor het Sloterpark belichaamt een uniek moment in de geschiedenis van de Amsterdamse groenvoorzieningen, omdat beide thema’s in het ontwerp voor dit park worden vertegenwoordigd. Er was nog nooit zo systematisch en grootschalig over aanleg van groen nagedacht.
De ontstaansgeschiedenis voor het Sloterpark wordt in deze scriptie in een brede historische en theoretische context geplaatst. Op deze manier wordt getracht de actuele discussie over herbestemming, behoud, beheer, restauratie en bescherming van het Sloterpark en volksparken uit de wederopbouwperiode in het algemeen, te bevorderen.

Ietse-Jan Stokroos

Ietse-Jan Stokroos studeerde in 2015 af als landschapshistoricus. Tijdens zijn studie richtte hij zich vooral op het doen van onderzoek naar kleinschalige groenelementen binnen de tuin- en landschapsarchitectuur, zoals tuinen, parken en begraafplaatsen. Op dit moment is hij werkzaam bij Landschapsbeheer Groningen. Hier houdt hij zich met name bezig met de inrichting van monumentale boerenerven en slingertuinen.

Graven in het Landschap. Vormgeving en inrichting van begraafplaatsen in Nederland in het interbellum.  Masterscriptie Rijksuniversiteit Groningen, 2015.

‘Graven in het landschap’ is de titel van een onderzoek naar de vormgeving en inrichting van begraafplaatsen in Nederland in het interbellum, de periode tussen beide wereldoorlogen. Dit was een periode van veranderingen op maatschappelijk en cultureel vlak en op het gebied van ontwerpstijlen binnen de tuin- en landschapsinrichting.

Het onderzoek geeft de geschiedenis van de lijkbezorging door de eeuwen heen weer. Naast begraven is het cremeren aan de orde gesteld. De periode waarnaar onderzoek is verricht, het interbellum, is beschreven aan de hand van verschillende belangrijke thema’s voor die periode. Tussen 1918-1940 zijn 271 begraafplaatsen van verschillende signaturen aangelegd. De inrichting en vormgeving van deze begraafplaatsen is geanalyseerd. Dit heeft tot een indeling in typen geleid. Verschillen zijn te vinden in inrichting, bouwwerken, beplanting en symboliek. Per begraafplaats is een tekening gemaakt waar in een grove schets de situatie is weergegeven.

In Kerk-Avezaath is een, voor het interbellum, bijzondere begraafplaats aangelegd. Door zijn diagonale lijnenspel valt deze dodenakker op. In een detailstudie wordt uit de doeken gedaan hoe het proces van planvorming en uitvoering tussen 1935-1938 tot stand is gekomen.

Jorinde Nijhuis

In 2009 begon Jorinde Nijhuis haar opleiding kunst- en architectuurgeschiedenis aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Haar interesses liggen op het gebied van tuinen, landschap en funeraire architectuur. Naast andere werkzaamheden schrijft ze artikelen over deze onderwerpen. Meest recent verscheen een artikel over de Lijnbaanhoven van Rotterdam in het tijdschrift Puntkomma.

De tuinen van Beeckestijn, een onderzoek naar feit en fictie in de geschiedenis van het ontwerp. Masterscriptie Vrije Universiteit Amsterdam, 2014.

De tuinen van Beeckestijn worden vaak beschreven als een uniek stuk erfgoed waarin twee bijzondere stijlen naast elkaar zijn te zien: een geometrische tuin naar Frans voorbeeld en een meer natuurlijk Engels landschapspark. In de twintigste eeuw werd besloten om deze tuinen te herstellen naar voorbeeld van een opmeting van architect J.G. Michael (1738-1800), overgeleverd in een kopergravure uit 1772. In twee restauratiefases, begonnen in respectievelijk 1959 en 1996, werden de tuinen gerestaureerd dan wel gereconstrueerd naar voorbeeld van deze gravure. Doel was het ontwerp van Michael in zijn glorie te herstellen. Ook in de literatuur die over de historie van Beeckestijn is verschenen vormt de gravure van 1772 vaak het uitgangspunt. Het is opvallend dat één bepaalde gravure zo centraal staat in zowel de geschiedschrijving van Beeckestijn als in de restauratie van de tuinen. In haar scriptie wordt daarom onderzocht welke rol de opmeting van Michael heeft gespeeld in de historiografie van Beeckestijn en in de omgang met de tuinen in de twintigste eeuw. Hoewel de gravure van 1772 een belangrijk object van onderzoek is, is er wellicht een al te bepalende betekenis aan gehecht. Enige nuance is op zijn plaats. Welke status aan de gravure moet worden toegekend is niet zeker. Is het een ontwerp, een weergave van een werkelijke situatie of een ideaalvisie? Bovendien zijn ook andere fasen in de ontwikkelingsgeschiedenis van de buitenplaats van belang voor het karakter van Beeckestijn.

(samenvattingen overgenomen van http://www.cascade1987.nl/documenten/Cascade%20-%20genomineerden%20COE%202017.pdf/)