Op Linkedin las ik vandaag (dinsdag 19 november 2024) een Bijdrage van Martijn Horst (Landschap Overijssel) over de vondst van de hutkoffer van de vroeger bekende tuinarchitect Pieter Hermannus Wattez, Daarbij werd verwezen naar auteurs die in voorgaande jaren over hem en zijn vader Dirk Wattez geschreven hadden en onderzoek naar hun werken hadden gedaan.
Mijn naam en ons bureau werden niet genoemd, terwijl wij in 1985 al de eerste onderzoeksresultaten hebben gepubliceerd over hen en hun werk. De uitkomst van het eerste orienterende onderzoek verscheen in 1985 in het vakblad GROEN. en werd vorig jaar op Internet (groene letters) geplaatst, zodat het nu voor iedereen makkelijk te vinden en te lezen is.
Niek Oosterbaan heeft in 2022 zijn Masterscriptie gewijd aan vader en zoon Wattez en hun werk in de provincie Overijssel. Deze scriptie zal later in boekvorm verschijnen.
Huis Zwaluwenberg met voorplein en een van de bouwhuizen. Foto Geldersch Landschap en Kasteelen
Het landhuis Zwaluwenburg en de acht, oorspronkelijk bijbehorende, boerderijen met weiden en akkers liggen te midden van loof- en naaldhoutbossen. Het huis ligt op een rechthoekig omgracht terrein en werd in 1782 door de familie van Haersolte gebouwd op de plaats van het voormalige kasteel Wijnbergen. Volgens opmetingen van de bekende landmeter M.J. de Man was er in 1811 sprake van een aanleg in Hollands-classicistische stijl. Ook nu nog is deze structuur van fraaie, rechte lanen goed herkenbaar op het landgoed. Zie ook Google Maps.
Ontwerp tuin bij huis Zwaluwenburg door D. F. Tersteeg, 1919. Coll. Bibliotheek WUR
De aanleg op het omgrachte terrein achter het huis werd in de negentiende eeuw omgevormd in landschapsstijl. De tuinarchitecten Dirk F. Tersteeg (1919) en Hugo Poortman (1921) zorgden voor een ontwerp voor het voorterrein bij het huis, die bestond uit een geometrische tuin met borders van bloemen en vaste planten.
Het landgoed is een bezitting van de St. Geldersch Landschap en Kastelen.
De buitenplaatsen Leyduin en Vinkenduin vormen samen met Woestduin een aaneengesloten complex van buitenplaatsen in Aerdenhout/Bloemendaal, op de overgang van de strandvlakte naar de duinen.
Leyduin is voor het eerst vermeld in 1596 en was oorspronkelijk een hofstede met boomgaarden eromheen. In 1798 werd de plaats beschreven als een park met een hermitage (kluizenaarshut) op een heuvel, een beek, een cascade (waterval, aangelegd in 1759), een menagerie (dierenverblijf) en een vinkenhuis, boomgaarden en moestuinen. Van deze oudste aanleg dateren nu nog de neogotische hermitage en de grenspalen uit 1701 met de naam Johan van Romswinckel, die thans bij de oprit naar het huis staan. Ook het nog gave lanenstelsel met enorme beuken vormde een onderdeel van de toenmalige aanleg. Het oude herenhuis op Leyduin werd in het begin van de negentiende eeuw afgebroken. In 1874 werd een nieuw huis gebouwd dat in 1920 echter zo bouwvallig was geworden dat ook dit werd afgebroken. Uit die tijd resteren nog wel een koetshuis en koetsiers- en tuinmanswoningen.
Tot 1900 liep een duinrel, een afwatering vanuit de duinen, door de beek en over de cascade op Leyduin. Het water was bestemd voor de drinkwatervoorziening van Amsterdam. Toen er waterleidingbuizen gelegd werden, zijn de beek en de cascade drooggevallen.
Nadat in 1919 een deel van Leyduin was afgescheiden, namelijk het tegenwoordige Vinkenduin, werden op beide delen nieuwe huizen gebouwd naar ontwerp van architect A.A. de Maaker, Leyduin in 1921 en Vinkenduin in 1924.
De tuinarchitect L.A. Springer ontwierp de aanleg bij beide huizen. Vinkenduin werd gekarakteriseerd door een zicht vanuit het huis in west-zuidwestelijke richting naar de duinen.
Vinkenduin dankt zijn naam aan de vinkenbaan die hier in 1752 werd aangelegd. Hier ving men vinken die gebruikt werden voor consumptie. De baan is in het terrein nog te herkennen aan hoge aarden wallen, die een veldje met lindebomen omsluiten. De woning op Vinkenduin langs de Vogelenzangseweg is een oud vinkenhuis. Zie verdere beschrijving onder deze tekst.
Het gebied is zeer rijk aan broedvogels en kent een uitgebreid scala aan stinseplanten, met onder meer gevlekte aronskelk, wilde hyacint, wilde narcis en bosanemoon. De half in de grond gelegen appelkelder is in 1980 gerestaureerd en is nu een geliefde verblijfplaats van vleermuizen.
In 1993 is het terrein rondom het huis gerenoveerd door de landschapsarchitect Victor van Boven. Ook het bureau Bruine Beuk van Lia en Jorn Copijn heeft hier in deze tijd ontwerpvoorstellen gedaan. De ontwerpen van Copijn en Leonard Springer worden bewaard in Speciale Collecties Wageningen UR.(https://library.wur.nl//WebQuery/tuin?q=vinkenduin)
Het Openluchtmuseum meldt over vinkenbanen en vinkenhuisjes:
Al in de 15e eeuw houden rijke Hollanders er een vinkenbaan op na. Omdat de vogels in de herfst naar het zuidwesten trekken, staan vinkershutten altijd met de opening naar het noordoosten. Zo kunnen de vinkers hun prooien al van verre zien aankomen. De vogels worden gelokt met soortgenoten die aan een plankje zijn vastgemaakt en met uitgestrooide elzenproppen. Zijn de vogels geland, dan klapt een groot net dicht en zitten ze gevangen. De vangst wordt in de hut bijgehouden. Soms wel tienduizend vogels in een seizoen! In 1912 maakt de Vogelwet een eind aan het deze bedenkelijke hobby.
Hofwyck is een goed voorbeeld van een villa op het platteland, geïnspireerd op de Italiaanse villa suburbana, gebouwd volgens de ideeën van Vitruvius, die zelf weer bekend is van zijn boeken over architectuur, getiteld ‘De Architectura libri X’. De bouwheer was Constantijn Huygens, (1596-1687), dichter, musicus, kunstkenner, secretaris en raad- en rekenmeester van de Prins van Oranje. Onderstaand portret van hem is onlangs geschonken aan het Haags Historisch Museum.
Huygens heeft in 1619 als lid van een gezantschap een reis naar Venetië gemaakt en daar langs de Brenta de villa’s (o.a. Villa Foscari of Malcontenta te Mira, zie hieronder) van onder anderen de bouwmeester Andrea Palladio bewonderd. In 1639 kocht Huygens een stuk grond te Voorburg, tussen de Vliet en het Westeinde, om hierop een villa te bouwen. Ten behoeve hiervan hebben Huygens en de architect Jacob van Campen de geschriften van de antieke bouwmeester Vitruvius bestudeerd in een vertaling die zij speciaal voor hun gebruik hadden laten maken door Huygens’ vriend Johan Brosterhuysen, die als opzichter van de medische tuin in Breda, Huygens en later ook Jacob van Campen op Randenbroek adviseerde ten aanzien van de beplanting. Het classicistische ontwerp van huis en tuinen is van Huygens zelf (vanaf 1641). Jacob van Campen leverde de ideeën en Pieter Post voerde ze uit. De naam Hofwyck duidt op het ontvluchten van het Haagse hof.
Huygens beschrijft in zijn hofdicht ‘Vitualium of Hofwyck’ uit 1653 dat de symmetrie (of de verhoudingen) van de tuin gebaseerd is op zijn eigen lichaam. Vitruvius zegt dat de verhoudingen van het menselijk lichaam, in die tijd beschouwd als een afspiegeling van Gods gelijkenis, zó harmonieus zijn, dat de architectuur haar verhoudingen daarop moet inspireren. Huygens heeft zich op Hofwyck dan ook heel duidelijk door Vitruvius laten leiden. Waarschijnlijk heeft hij bij het ontwerpen van de tuinen van Hofwyck eerst het menselijk lichaam ingepast. In de Renaissance had men namelijk een vast geloof in de mathematisch-harmonische structuren van de schepping. Om de bouwkunst tot de rang van vrije kunsten te verheffen, moest ze van een mathematisch (in dit geval muzikaal) fundament worden voorzien.
Het ontwerp van Hofwyck laat heel duidelijk zien dat er een verband bestaat tussen de lengte van bepaalde tuindelen – of zoals Pythagoras al zei: ‘De lengte van een in trilling gebrachte snaar’ – en onderling welluidende klanken, namelijk een octaaf en een kwint (de voortuin). De muzikale harmonie gold in de Renaissance als een afspiegeling van de hemellichamen en van de kosmische harmonie op aarde. In de tuinen van Hofwyck zijn de volgende muzikale verhoudingen te onderscheiden: een prime (verhouding 1:1); een octaaf (verhouding 1:2); een kwint (verhouding 2:3); een kwart (verhouding 3:4); een grote sext (verhouding 3:5); een duodecime (verhouding 1:3); en de grote en kleine terts (4:5 en 5:6). Op de plattegrond zijn genoemde verhoudingen na grondige bestudering af te lezen. De gebruikte modulus of basiseenheid is waarschijnlijk de afstand tussen de voordeur en het midden van het voorplein. Deze afstand is 10 Rijnlandse Roeden.
De plattegrond van de tuinen is naar Hollands classicistische ideeën samengesteld, namelijk streng symmetrisch en rechthoekig omgracht. De oude plattegrond geeft het volgende beeld: voor het huis ligt een vierkant plein met esdoorns beplant, recht daarachter een vierkant omgracht eiland met vier perken fruitbomen, vier priëlen en aan weerszijden twee moestuinen. Aan beide zijden van het huis lagen eilanden met mastbossen, door rechte paden doorsneden. De as van symmetrie verdeelde het huis, de boomgaarden en vervolgens de aangeplante bossen in het overbos in gelijke delen. Midden op het tweede eiland lag een bergje met een toren.
Door de aanleg van een spoorlijn is dit overbos geheel verdwenen. Na de dood van Constantijn Huygens verbleef zijn tweede zoon Christiaan ’s zomers veel op Hofwyck. Hij werkte hier aan zijn wetenschappelijke publicaties over microscopen, telescopen en andere instrumenten. In 1750 werd het huis door de laatste bewoner van het geslacht Huygens verkocht.
Na een periode van verwaarlozing kocht de Vereniging Hofwyck het huis, met het doel het verwaarloosde bezit terug te brengen in de oorspronkelijke staat, voorzover de inmiddels opgerukte verstedelijking dat mogelijk maakte. Tijdens de eerste restauratie (1925-1928) werd naast het huis ook het overgebleven deel van de tuinen voorzover mogelijk in de oude staat hersteld, onder leiding van de tuinarchitect D.F. Tersteeg. Een tweede restauratie van het gebouw vond plaats in 1954. Een derde restauratie betrof weer de tuinen en werd in het voorjaar van 1988 opgeleverd. Hoewel het terrein aanzienlijk kleiner is dan oorspronkelijk, is de inrichting van de tuinen gebaseerd op die uit de tijd van Huygens. In 1996 is aan de zijde van de Vliet, het vroegere Rijn-Schiekanaal, een zogenaamde ‘uitzit’ gerealiseerd, zoals die ook in de oorspronkelijke tuin aanwezig was. Huygens beschreef deze ‘uitzit’ in zijn boeken als een rustplaats om uit te zien over de Vliet. Het huis is thans ingericht als museum. Behalve kleine wisselende exposities vinden er ook kamermuziekuitvoeringen plaats.
(grotendeels overgenomen van de Biltsche Courant.nl (12 juli 2024):
“Landgoed Jagtlust (gemeente De Bilt) heeft een hoge monumentale waarde. Dat concludeert een door het Biltse college ingehuurd onafhankelijk bureau (Bureau Contrei) in april jongstleden. Stichting Werkgroep Behoud Jagtlust, sinds zomer 2022 in touw voor een monumentenstatus, ziet het als een belangrijk en bepalend stuk werk. Het rapport is nu ook ter beschikking gesteld van de raadsleden, echter nog niet openbaar.
Genoemde stichting ziet het rapport van het onafhankelijke Rotterdamse bureau Contrei als een zeer goed beargumenteerde beschrijving van al de redenen die noodzaken om Landgoed Jagtlust en omgeving aan te wijzen tot monument. Recent sprak ook de oudste en nationale erfgoedvereniging, de Bond Heemschut, zich uit in een brief aan de Biltse raad.”
(overgenomen uit de Biltsche Courant.nl, 3 december 2023):
“De rijke geschiedenis van Jagtlust onthult steeds weer nieuwe verhalen. In het Stadsarchief van Amsterdam dook een kasboekje op van de familie Boissevain, die tussen 1892 en 1906 op Jagtlust verbleef. Uit dat kasboekje blijkt dat een groot bedrag werd uitgegeven voor de aanleg van de tuin rondom Jagtlust door de firma [Gebroeders H. en P.G.] Copijn, toen al boomkweker en tuinarchitect in Groenekan en zelfs hofleverancier van Z.M. de Koning. Later werd ook nog een aanbetaling gedaan voor de aanleg van een rozentuin. De familie Boissevain deed er alles aan om van het gebied rondom Jagtlust een waar lustoord in de Engelse Landschapsstijl te maken. [Gebroeders] Copijn zou daarvan de ontwerper zijn geweest. Het resultaat van het onderzoek en afbeeldingen van het kasboekje zijn te lezen in het decembernummer (2023) van De Biltse Grift.” Helaas niet digitaal, maar wel in de studiezaal van Het Utrechts Archief (HUA) te lezen en te fotograferen.
Hierna volgen de documenten waarin de koop van Jagtlust (1892 door Jan Boissevain) en de werkzaamheden van de Gebroeders Copijn (aanleg en tekening van de plaats) worden genoemd. Helaas is het ontwerp van de aanleg rond het huis (nog) niet teruggevonden.
Aanleg van de plaats door Gebr. Copijn volgens aanneming en tekening. Stadsarchief Amsterdam
De Geuzenkade was de plaats waar mijn wieg heeft gestaan. We woonden begane grond en we hadden een eigen tuin met zandbak en bloemenperken, maar toch wilde ik als peuter en kleuter elke dag met mijn vader de kippen en fazanten en pauwen bezoeken en een blaadje sla gaan brengen.
We woonden precies in de bocht van de Geuzenkade en vanaf hier was de Geuzenhof om de hoek, een binnentuin binnen het complex flatwoningen aan de Geuzenstraat. DE TUIN WAS TOEN OPENBAAR TOEGANGKELIJK, NU NIET MEER, MAAR VANDAAG STAAT DE POORT OPEN WANT HET IS OPEN TUINEN DAG.
Geuzenhof, (bouwdeel 1, voltooid 1935). Architect Jacob Dunnebier. Tuinarchitect Mien Ruys. Volière met pauwen, kalkoenen, of fazanten en kippen. Stadsarchief Amsterdam
In de Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur (deel 3, 1998), tekst Carla Oldenburger-Ebbers, Anne Mieke Backer en Eric Blok, schreven we de volgende tekst:
“In de wijk De Baarsjes ligt een grote, langgerekte binnentuin ontworpen door Mien Ruys met allerlei speelvoorzieningen. De aanleg is uitgesproken architectonisch van opzet en toont eerder een late Jugendstil dan de van haar bekende modernistische signatuur. Er komen veel halfronde vormen in voor en afgeronde hoeken en twee symmetrische, gekromde paden. De tuin bestaat eigenlijk uit twee delen, die in elkaars verlengde liggen en die behoren bij de woonblokken Geuzenhof 1 en Geuzenhof 2, die de tuin bijna geheel insluiten. Als voorzieningen zijn twee zandbakken opgenomen, een speelplaats, een volière en zelfs een telefooncel. Volgens Ruys hadden deze tuinen een opvoedende werking. Zij voorzagen niet alleen in een gezonde vorm van buitenspelen, maar waren ook een stimulans voor de esthetische beleving van het groen. Zij zag tuin en architectuur als onafscheidelijke eenheden. In ‘de 8 en Opbouw’ van 1942 schreef zij onder meer over gemeenschappelijke tuinen: ‘Deze gemeenschappelijke tuinen kunnen vooral in arbeiderswijken een grote sociale verbetering brengen. […] Een juist aangebrachte beplanting kan de architectuur van het gebouw accentueren, maar het is ook mogelijk het karakter, de zuivere lijn van een huis te schaden door een verkeerde groepering.’ Zij was wars van het gebruik van hekken en voorzag dat spelende kinderen vanzelf belangstelling en waardering zouden krijgen voor de beplanting. Het geheel is nog grotendeels volgens de oorspronkelijke opzet en wordt gerestaureerd door de gemeente Amsterdam.”
Onlangs bracht de Stichting SKBL Huis Verwolde weer eens onder de aandacht. Jammer genoeg kwam de geschiedenis van de tuin daarbij niet erg royaal uit de verf. Voor ons een aanleiding om juist nog eens op die geschiedenis te wijzen en er dieper op in te gaan. De tekst nemen we grotendeels over van onze eigen Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur, deel 2 (1996), auteurs Carla Oldenburger-Ebbers, Anne Mieke Backer en Eric Blok.
De (tuin)architecten / tuinontwerpers die hier werkten, geven we in groen aan, daarop klikken en vervolgens bij ‘Beschrijving’ op vinkje klikken; dan verschijnt een uitgebreidere tekst.
Kasteel Verwolde staat op de plaats van een middeleeuwse voorganger. In 1738 werd het huis gekocht door A.P. van der Borch. Zijn zoon liet in 1776 door de stadhouderlijke architect P.W. Schonck een nieuw huis optrekken in Lodewijk XVI-stijl. Ook maakte Schonck een nieuw ontwerp voor de tuinen, met bloementuin en moestuin. Zijn ontwerptekeningen voor de tuinen zijn echter verloren gegaan. De zonnewijzervaas uit 1778 is eveneens naar ontwerp van Schonck. Op de zogenaamde ‘Hottingerkaart’ (1783) is duidelijk een eerste landschappelijke aanleg te zien binnen het oudere lanenstelsel.
Circa 1795 maakte de architect J.P. Posth een nieuw ontwerp voor de tuinen. Hij liet het grachtenstelsel vergraven tot een slingervijver. In de weiden vóór en achter het huis ontwierp Posth bloemperken en heesterpartijen in de geest van de Engelse tuinarchitect Humphrey Repton. Hij ontwierp bovendien enkele rondlopende wandelingen, terwijl hij daarnaast enkele delen van oude lanen handhaafde. Ook de boomgaarden en moestuinen werden door golvende paden omgeven. In de negentiende eeuw werd er weinig aan het park veranderd.
Tijdens de verbouwing van het huis vanaf 1926, waarbij onder andere de toren werd aangebouwd, werd een nieuw tuinontwerp gemaakt door de tuinarchitect H.A.C. Poortman. Het pinetum, dat in 1921 was aangelegd, nam Poortman in zijn plannen op. Hij liet een deel van de slingervijver dempen, zodat aan de zuidzijde van het huis de begane grond door middel van een terras met trap met de tuin verbonden kon worden. Achter het huis ontwierp hij een grasparterre met een dubbelmonogram van de letter L. Daarachter creëerde hij een verdiepte ommuurde parterre-de-broderie met aan weerszijden gazon, en als afsluiting daarachter een 50 meter diep gazon, dat door bloemenborders en taxushagen werd begrensd. Het ontwerp voor deze ‘mixed-borders’ liet Poortman door J.W.M. Sluiter maken in de stijl van Gertrude Jekyll. Deze stijl kenmerkt zich door het gebruik van vaste planten in borders, gerangschikt op kleur en hoogte. Voor het huis kwam ook een gazon te liggen. Het hele ontwerp van Poortman ligt binnen een dubbel grachtenstelsel en vormde een overgang naar het omringende park in landschapsstijl.
Op het binnenterrein ligt ook een oranjerie, die sinds 1988 als theeschenkerij wordt gebruikt.
Huis en tuinen werden in 1977 aan de Stichting Geldersche Kasteelen overgedragen. Vanaf 1980 zijn de tuinen in vereenvoudigde vorm gerestaureerd, gebaseerd op het ontwerp uit 1926. De nieuwe beplanting van de lange bloemenborders werd door mevrouw M.E. Canneman-Philipse, bekend van haar tuin op De Walenburg in Langbroek, ontworpen. Op het landgoed Verwolde is ook de zogenaamde ‘Dikke Boom’ te bewonderen; een zeer imposante eik, waarvan gezegd wordt dat dit de dikste eik van Nederland is, met een stamomtrek van ruim 751 cm. De route naar deze boom is met kleine wegwijzers aangegeven en ook leiden verschillende uitgezette wandelroutes hierlangs.
Het Huis Verwolde is in historische trant ingericht en opengesteld voor publiek. Vanaf 20 juni t/m 17 oktober kan men deelnemen aan de Grand Tour, uitgebreide rondleidingen op donderdagen en zondagen.
Ik ontmoette Wil Snelder voor het eerst in verband met de restauratie van de tuinen van Paleis Het Loo en daarna op Neercanne.
Het is nu al weer bijna 30 jaar geleden dat er een studiedag plaats vond (14 december 1994) rond het onderwerp ‘Restauratie van de tuinen van Neercanne’. Ik hield daar een voordracht over de te herstellen tuinen van Neercanne, gelardeerd met overwegingen en aanbevelingen.
De studiedag was georganiseerd in het kader van een Unesco-congres in Maastricht. Gastheer was de heer Camille Oostwegel (sr.), eigenaar van Chateau Neercanne, bijgestaan door onder anderen tuinarchitect Wil Snelder, die door Oostwegel voor de tuinen van Neercanne was aangetrokken als adviserend tuinarchitect. Hij was bij uitstek een tuinarchitect die op de hoogte was van historische tuinen in Zuid-Limburg en bovendien een ontwerper van buxus-parterres in nieuwe unieke vormen. Zo getuigen ook de slingerende parterre vóór het Kruisherenhotel in Maastricht en de parterre-vormen achter het Huis Goedenraad van zijn bijzondere moderne kijk op de vorm van parterres.
Wil Snelder met collega’s aan de tekentafel
Onlangs kreeg ik het verzoek een foto van Wil Snelder te leveren voor een boek over ‘150 jaar Volkspark Enschede’. Omdat bovenstaand artikel destijds in het Cascade Bulletin was verschenen, vroeg ik de redactie of zij misschien over een foto van Wil Snelder beschikten. Tot mijn teleurstelling was de naam van Wil Snelder niet (meer) bekend bij de jongere generatie. Die omissie wil ik hier goed maken door wat meer over Wil Snelder te vertellen.
Zoals al gezegd, ik heb hem gekend in verband met zijn werk voor de tuinen van Neercanne, maar ook omdat hij verbonden was aan het Bureau Blaauwboer, Kragten en Snelder (een Wageningse vestiging van Buro Kragten in Roermond), dat net als de Bibliotheek van de Landbouwuniversiteit (Library WUR) voorheen gevestigd was op de Gen. Foulkesweg te Wageningen).
Harry van Duijnhoven (Bureau Kragten) schreef n.a.v. het overlijden van Snelder in Het Kanaal / Nieuwsbrief NVTL 2013/17) het volgende:
“Op 6 april 2013 is op 84 jarige leeftijd Tuin- en Landschapsarchitect Wil J.A. Snelder overleden. Vanaf 1972 tot ver na zijn pensionering was Wil meer dan dertig jaar een gewaardeerd lid van de NVTL. Na zijn studie in Boskoop en Parijs (Versailles) begon hij als hoofd openbare werken van de gemeente Kerkrade. Al snel verschoof zijn ambitie richting het oprichten van een eigen bureau. Vanuit vestigingen in Eijs-Wittem, Maastricht en Nieuwegein heeft hij vooral in de jaren zestig en zeventig zijn stempel gedrukt op veel na-oorlogse stadsuitbreidingen. Zijn integrale benadering met de landschapsarchitect als spin in het web, was hierbij kenmerkend. Vanaf de jaren tachtig heeft hij zich met zijn bureau meer toegelegd op monumentale vormgeving. Wij zullen Wil blijven herinneren als een gedreven en kritische landschapsarchitect. Schoonheid en functionaliteit gingen bij hem altijd hand in hand.”
Camille Oostwegel zegt kort en krachtig over hem: “Hij had een scherp oog en als ik hem vroeg na te denken over een tuinontwerp, kwam er al snel ter plekke een basisontwerp getekend in enkele hoofdlijnen op tafel”. Je zou Wil Snelder een creatief restaurator kunnen noemen.
Projecten (voorlopige lijst), wordt mogelijk nog aangevuld.
– Stadspark Kerkrade, 1962/ 1975
– Huis Goedenraad, ca. 1975
– Kasteel Wylre, ca. 1985
Enige opdrachten in de periode dat hij met André Rabsztyn samenwerkte (1986-1988):
– Grindgaten langs de Maas (voornamelijk profilering en herinrichting van oevers) i.o.v. Provinciale Waterstaat
– Golfterreinen (Wittem en Voerendaal)
– Opdrachten voor DSM (o.a. ook kunstwerken vóór entree)
– Inrichting nieuwe Bestuurscentrum Landgraaf
– Centrale plein MECC te Maastricht. (André Rabsztyn-Archief)
– Enkele particuliere tuinen
– Kasteel Cortenbach, 1987
– Baroktuinen Château Neercanne, vanaf 1989
– Prijsvraagontwerp entree Floriade (Den Haag), onder Motto ‘Parterre’, 1992. Helaas niet in de prijzen gevallen. Zie het Jury-rapport van deze prijsvraag.
– Chateau St. Gerlach / Houthem, 1996-1997
– Tuinen, wijngaarden en Landgoed Hotel Winselerhof Landgraaf, 2010.
– Terrastuinen Villa Casa Blanca Houthem (voormalige eigenaar familie Oostwegel)
– Kloostertuin en Kommelplein Kruisherenhotel Maastricht
– Park en tuinen rondom Gouvernement aan de Maas Maastricht
Vele privétuinen, golfbanen en kantoortuinen in Nederland en België .
Nadat zijn kantoor in Kasteel Goedenraad stopte, werkte hij lang samen met Buro Kragten in Roermond/Wageningen.
Omdat Kasteel De Slangenburg vanaf dit Pinksterweekend 2024 wordt opengesteld, is onze beschrijving van tuin en park van De Slangenburg hier (bijna onveranderd) overgenomen uit de Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur , deel 2, door Carla S. Oldenburger-Ebbers, Annemieke Backer en Eric Blok (1996):
“Omstreeks 1675 werd het vijftiende-eeuwse huis de Slangenburg in opdracht van Frederik Johan van Baer verbouwd tot een symmetrisch huis met twee hoektorens en twee zijvleugels. In diezelfde tijd werden een nieuwe oprijlaan (Kasteellaan) en een trapeziumvormig lanenstelsel aangelegd met bossen en bouw- en weilanden tussen de lanen. Het lanenstelsel, dat omstreeks 1679 voltooid was, is tot heden toe bewaard gebleven. De ruim 1,5 km. lange oprijlaan staat loodrecht op de voorgevel van het huis en vormt met vier gegraven visvijvers, gelegen binnen het lanenstelsel, de middenas van het ontwerp. Het trapezium beslaat 135 hectare. De vorm van het voorplein dateert eveneens uit omstreeks 1675.
Op twee achttiende-eeuwse bedrijfskaarten van het landgoed zijn binnen het lanenstelsel bouwland, weiland en bos getekend, terwijl binnen de gracht het huis en de moestuinen staan aangegeven. Het grondgebruik is tot op heden nagenoeg hetzelfde gebleven. Binnen de grachten ten noorden en ten westen van het huis lagen 16 tuinvakken voor moeskruiden, vruchtbomen en bloemen. De vier vakken achter het huis, waarop men vanuit het huis uitzicht had waren bestemd voor sierplanten.
Deze siertuin werd omstreeks1799 veranderd in een kleine landschappelijke aanleg met slingerpaden, sierstruiken en een aantal exotische bomen. In het parkdeel achter het huis is nog steeds deze bijzondere aanplant te vinden, waaronder een oude tulpenboom en drie zeer oude bruine beuken.
In 1894 ontwierp de tuinarchitect H.A.C. Poortman geometrische tuinen binnen de gracht. Het is duidelijk dat de indeling van de tuinvakken benoorden en westen van het huis veranderd zijn van moestuinvakken in siertuinvakken. Ten zuiden van het huis is door Poortman een ruime landschappelijke wandeling uitgezet. Ten noorden van het huis zijn tegenwoordig nog de contouren van een vroeg achttiende-eeuws sterrebos te vinden onder een zwaar beukenbos. 100 jaar later werkte bureau Copijn Utrecht hier i.v.m. reorganisatie-werkzaamheden.
Voor de wandelaars zijn gemarkeerde wandelroutes uitgezet en er zijn picknickplaatsen, een natuurkampeerterrein en een hertenkamp aan het terrein toegevoegd. Het landgoed wordt beheerd door Staatsbosbeheer. De voormalige paardenstal op het voorplein is ingericht als bezoekerscentrum van Staatsbosbeheer, met onder meer informatie over de historie en het beheer van het landgoed.”
Op weg naar het Berghuis in het Amerongse Bos kom je langs een ‘zuil’ of ‘kolom’ met een bijzondere geschiedenis. Eens was deze kolom te vinden op de hoogste plaats van de Amerongse Berg, midden in het Amerongse Bos, met een vrij uitzicht op het dorp Amerongen. Nu (sinds 1963) staat hij ten zuiden van het huis dat vroeger bekend stond als Berghuis (pannekoekenhuis met speeltuin) en nu de deftige titel ‘Mas Montagne’ (zuid-frans voor huis in de bergen) heeft (restaurant).
Deze kolom werd opgericht door gravin Anna Elisabeth Christina (Annabetje) van Tuyl van Serooskerke (1745-1819), douarière van Frederik Christiaan Reinhardt, Rijksgraaf van Reede, vijfde graaf van Athlone (1743-1808). Zij was een bewonderaarster van het Huis van Oranje en dus ook van de held van Waterloo, Kroonprins Willem van Oranje, vanaf 1840 Koning Willem II der Nederlanden. Na de overwinning op Napoleon Bonaparte liet gravin Anna Elisabeth een gedenkzuil oprichten ter meerdere glorie van kroonprins Willem II in het Amerongse Bos. De schilder Jan van Ravenswaay (1789-1869) heeft hier een tekening van gemaakt die zich in Teylers Museum bevindt.
In 1844 werden de kastelen Amerongen en Zuylestein door de twee dochters van de vijfde graaf van Athlone geërfd. Zij waren even Oranjegezind als hun moeder en lieten de kolom en het hekwerk dat er omheen stond in 1846 restaureren. (Zie gedenkplaat hieronder).
In 1879 erfde graaf G.J.G.C. van Aldenburg Bentick (1857-1940) Kasteel Amerongen en de bijbehorende bezittingen van zijn tante Elisabeth Mary Rijksgravin van Reede; later werd Kasteel Zuylestein ook nog bij zijn bezittingen gevoegd. Onder zijn beheer is de kolom altijd op zijn plaats blijven staan, maar in de crisistijd (jaren dertig) werd een groot deel van de bossen aan een beleggingsmaatschappij verkocht. De kolom werd toen afgebroken en samen met de gedenkplaten begraven. Het zelfde lot trof het theehuisje en de koepel, maar hiervan zijn tot heden geen sporen teruggevonden.
Na het overlijden van graaf van Aldenburg Bentinck ontfermde zijn dochter Elisabeth Mary zich over de verloren gewaande kolom. Er waren in Amerongen kennelijk toch wel mensen die wisten waar deze begraven lag, want na de Tweede Wereldoorlog werden de kolom en de gedenkplaten gevonden, weer opgegraven en voorlopig opgeslagen op Kasteel Amerongen waar Elisabeth Bentinck woonde met haar man Sigurd von Ilsemann, de vleugeladjudant van de Duitse Keizer Wilhelm II. In 1962 werd burgemeester Jhr. Oscar R. van den Bosch tot burgemeester van Amerongen benoemd en ook hij trok zich het lot van de kolom aan.
Het gevolg was dat de inwoners van Amerongen in 1963 een actie op touw hebben gezet om geld te verzamelen voor het opnieuw oprichten van de kolom. Men koos voor een andere plaats, langs de weg naar het voormalige Berghuis en met veel ruimte en zicht rondom. Er is zelfs een bankje naast de kolom geplaatst om even uit te rusten en te genieten van de kolom en het landschap.
De kolom in het Amerongse Bos is een gemeentelijk Monument en 5 jaar ouder dan de Naald van Waterloo bij Soestdijk, die tot rijksmonument is aangewezen. Verdient de Amerongse kolom dan ook niet een rijksmonumenten-status?
De Naald van Waterloo in Baarn/Soestijk heeft eenzelfde geschiedenis, het is een eerbetoon aan bevelhebber Kroonprins Willem II en een herinnering aan de overwinning op Napoleon Bonaparte bij Waterloo (1815). De Baarnse Naald staat in de zichtlijn van Paleis Soestdijk, precies 1 km. van de trappen van het paleis verwijderd. De kolom is ontworpen door architect Abraham van der Hart en geplaatst in 1820.
Ik wens allen een mooie en interessante wandeling.