Categoriearchief: Tuinarchitectuur

Neercanne terrassenkasteel

Op 14-07-2020 stond een bericht van Fons Habets op LinkeIn: “Onlangs heb ik in opdracht van MH1 Architecten en Van der Valk tuinhistorisch onderzoek gedaan naar de terrassentuin van Kasteel Bloemendaal in Vaals. Een leuke klus. De terrassentuin is een van de weinige terrassentuinen in Nederland, zo niet de enige terrassentuin met een formele aanleg en met 18e eeuwse tuinornamenten, die goed bewaard is gebleven. Bijzonder zijn een rij van tamme kastanjes (castanea savita) van ca 130 jaar oud en twee even oude zomereiken (quercus robur).”

Kasteel Neercanne. Ph. van Gulpen. 1836. Deze schildering accentueert meer de landschapsstijl, terwijl de barokke terrassenaanleg niet te zien is

Ik vroeg Fons Habets of Neercanne dan niet meetelde als terrassenkasteel. Zeker, was zijn antwoord.

Daarom, zie nogmaals het vorige Bericht, dat ik heel toevallig (?) net had geplaatst, echter zonder deze prachtige schildering van Ph. van Gulpen.

Neercanne kweeperentuin

n.a.v. de lancering van de publiekscampagne Dit is in Limburg

Neercanne ca. 2020. Luchtfoto. Buiten de muren van het kasteel een boomgaard en een wijngaard

3 juli jl: “We staan met de voeten in de klei bij een van de nog onontdekte parels van Limburg”, sprak Iris Bakker van Visit Zuid-Limburg bij de lancering van de publiekscampagne Dit is in Limburg. De bijeenkomst vond plaats in de Kweeperentuin (de Gaard) van Neercanne. Doel van de actie is vakantiegangers te verleiden naar onontdekte parels in de zuidelijke regio te gaan. De corporate pr functionaris doelde daarbij niet alleen op de gaard van het château, maar ook op de geleverde krachtsinspanning door de marketingorganisaties van Noord-Limburg, Midden-Limburg, Zuid-Limburg en Maastricht.

Ik wist helemaal niet dat er een Kweeperentuin was, behorend bij Neercanne. In 2000, voor de aanleg van deze tuin, maakte ik een beschrijving van de tuinen van Neercanne voor de Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur (Rotterdam, 2000). De Kweeperentuin is later toegevoegd. Mijn tekst luidde in 2000:

“Tegen de dalwand van de Jeker, op de oosthelling van de Cannerberg, ligt vlak voor de grens met België kasteel Neercanne. Het tegenwoordige kasteel dateert uit 1698. Het werd in classicistische stijl gebouwd in opdracht van generaal Daniel Wolff Baron den Dopff, gouverneur van Maastricht. Den Dopff liet midden voor het kasteel drie terrassen aanleggen.

Het laagste terras aan de kasteelzijde van de weg, bestond uit een rijke parterre de broderie met in het centrum een bassin. Aan de overzijde van de weg werden de tuinen voortgezet met een breed bassin, afgesloten met een halfronde ‘exedra’ en een zichtlaan. Rondom graasden koeien. Overblijfselen in de vorm van een poel zijn hier nog terug te vinden. De tuinen van Neercanne waren in 1717 zo beroemd, dat Tsaar Peter de Grote het bos en de hof kwam bezichtigen.

G. de Bruyn. Neercanne. Gravure 1715

Aan het eind van de zeventiende eeuw was Neercanne in de eerste plaats een ‘villa rustica’: een economisch landbouwbedrijf waar bovendien het plezier van het buitenleven gecombineerd werd met dat van de kunsten. De economische functie werd door klassieke tuinbeelden gesymboliseerd, zoals die van Mercurius, het symbool van welvaart en voorspoed; Diana, symbool van de jacht en Ceres, symbool van de landbouw. In het heldendicht van Francois Halma uit 1715, getiteld ‘Het Kasteel van Aigermont…‘ kunnen we lezen dat de economie van Neercanne was gebaseerd op landbouw (korenvelden), fruitcultuur (boomgaarden en fruit tegen de hoge warme mergelmuren op het tweede terras), houtcultuur (sterrebossen), wijncultuur (ook tegen de muren), bijenteelt en veeteelt (in de overtuin en ook in de omliggende velden graasden koeien). Deze landbouwactiviteiten spelen ook een belangrijke rol in Vergilius’ ‘Georgica’ waarin het leven op het land wordt verheerlijkt. Het is dan ook niet toevallig dat Vergilius in het gedicht van Halma een rol speelt in de persoon van ‘de Mantuaan’, de man uit Mantua. Deze combinatie van landbouwbedrijf en buitenplaats doet ook denken aan de landbouwbedrijven in de Veneto, waarvan sommige gebouwd werden door de bekende bouwmeester Palladio.

Halma noemt Neercanne ook een ‘lusthof van vermaak’. Sierelementen die hij beschrijft zijn parterres de broderie, geknipte taxusbomen, planten in potten, tuinbeelden, waterkommen en fonteinen, een obelisk, een belvédère en twee paviljoens. Deze zijn ook te vinden op de gravure van G. de Bruyn die Halma als illustratie opnam.

Uit de negentiende eeuw zijn twee tekeningen bekend, een van J. Lefebure uit circa 1840 en een anonieme uit 1848, waarop heel duidelijk de bomen en vaste planten die toen op het tweede en derde terras groeiden zijn te onderscheiden. Enige jaren geleden is een deel van de tuinen van Neercanne gerenoveerd, naar de laat-zeventiendeeeuwse situatie. Dit was niet eenvoudig, omdat over de originele tuinen weinig gegevens beschikbaar waren. Bij de renovatie is men uitgegaan van het behoud van de hoofdstructuren van de tuinen. Ook de oude begroeiing van de hoge warme mergelmuren met druiven, abrikozen, perziken, witte en rode rozen, achtte men naast de wilde begroeiing van gele helmbloem, belangrijk.

Voor het benedenterras langs de weg heeft de tuinarchitect W.J.A. Snelder een nieuw, modern ontwerp gemaakt, gebaseerd op de zeventiende-eeuwse parterre de broderie. De centrale parterres rond het bassin werden in strakke, moderne vormen uitgevoerd. De middenas van Neercanne, die doorloopt in de overtuin, was waarschijnlijk gericht op Huis Lichtenberg aan de Maas. Deze overtuin is eigendom van de Stichting Het Limburgs Landschap en is niet in de renovatie meegenomen.

Boven het kasteel ligt het Cannerbos. Een dergelijk hellingbos is een typisch Zuid-Limburgs verschijnsel. Het bos volgt in een smalle strook de steile dalwanden van de Jeker en is botanisch zeer interessant. Omstreeks 1700 lag hier een sterrebos met aan de rand een tuinkoepel.

Kasteel Neercanne en het Cannerbos zijn nu een geliefd recreatief doel voor de inwoners van Maastricht. In het Cannerbos groeien veel voorjaarsbloemen en er is een rijke vogelstand. Ondergronds bevinden zich uitgestrekte mergelgroeven waar vleermuizen huizen. Heden ten dage is nog steeds de combinatie van economie en vermaak de reden van Neercanne’s bestaan. Het huis doet dienst als hotel en vergadercentrum, terwijl de gerestaureerde tuinen zijn opengesteld voor het publiek.”

Huis Anton de Kom restauratie noodzakelijk

(overgemnomen artikel van Armand Zunder in STAR NIEUWS, 22-02-2015; afbeeldingen ingelast):

Huis nationale held Anton de Kom vervallen tot krot.

Het huis in Paramaribo waar Anton de Kom in 1898 is geboren

Wie langs de hoek Hofstraat / Anton de Komstraat in Paramaribo rijdt, fietst of loopt komt het zeker tegen. Het is één van de talrijke krotten die onze hoofdstad nog ontsieren.

Voor het huis staat een zuil waarop ter gelegenheid van 22 februari 1985 de volgende inspirerende tekst gegraveerd staat:

‘SRANANG | MIJN VADERLAND | EENMAAL HOOP IK | U WEER TE ZIEN | OP DE DAG WAAROP | ALLE ELLENDE | UIT U | WEGGEWIST ZAL ZIJN’

Een groot deel van de passanten kennen de achtergrond van dit vervallen huisje niet. Een deel kent het wel en misschien laat het hen koud. 

Op 22 februari is het vanuit de optiek van de Nationale Reparatie Commissie Suriname (NRCS) wel van belang om even bij de achtergrond van dit al jaren vervallen gebouw in onze binnenstad stil te staan. In dit gebouw is namelijk 117 [122] jaar geleden [in 1898] op deze datum de activist, vakbondsleider, auteur van o.a. de klassieker ‘Wij slaven van Suriname’, dichter en verzetsstrijder Anton de Kom geboren. Op deze plek hield hij in 1933 zijn spreekuren om de belangen van de talrijke ‘mofinawans’ uit alle etnische groepen die hem bezochten te behartigen. Anton de Kom is inmiddels in Suriname in ieder geval na zijn dood uitgegroeid tot een nationale held, die op bankbiljetten prijkt. In het geschiedenisonderwijs vanaf de lagere school is zijn verhaal prominent aanwezig. Op het Universiteitscomplex heeft hij een borstbeeld staan en bij Staatsolie ligt er al een aantal jaren een standbeeld van hem in een loods. 

Borstbeeld Anton de Kom Paramaribo
Anton de Komplein Amsterdam

Welnu elke Surinamer heeft wel op de één of andere manier van Anton de Kom, of van zijn werk gehoord. Is het dan normaal dat het huis waarin deze geweldige Surinamer geboren is en ook deels gewerkt heeft tot een krot moest vervallen? Is er in deze geen sprake van een nationale schande?

Wat denkt o.m de Stichting Stadsherstel Paramaribo over de restauratie van dit monument?

Logo Stadsherstel Paramaribo

Uit goed geïnformeerde bronnen heeft de NRCS vernomen dat er enkele jaren geleden een gedachte door de Gemeente Amsterdam is gelanceerd om dit pand te restaureren en er iets moois van te maken. Dit project is toen niet doorgegaan omdat de Gemeente zich o.a. niet kon terugvinden in de samenstelling van de beheersorganisatie die na de bouw het project zou beheren. De NRCS vindt dit een geluk bij een ongeluk, omdat historische gebouwen in eerste instantie in de onafhankelijke Republiek Suriname door de regering van Suriname en/of door bedrijven en burgers van Suriname in principe zelf moeten worden gerestaureerd en verder goed moeten worden onderhouden.

De NRCS is bereid om samen met anderen het voortouw te nemen om het gebouw waar Papa De Kom is geboren in het kader van het decennium van mensen van Afrikaanse afkomst als project aan te pakken. Wie doet mee? Inmiddels heeft een bekend ingenieurs-bureau al te kennen gegeven dat het kantoor bereid is om het projectdossier voor de restauratie op te stellen en ook mee wil denken over de exploitatie en het beheer.

Wie wenst er meer mee te doen, om als Surinamers in Suriname en in de diaspora aan een gezamenlijke inspanning mee te werken om binnen afzienbare tijd dit pandtje in hartje Paramaribo om te toveren in een prachtig educatief ontmoetingscentrum ter nagedachtenis aan één van onze meest bekende nationale helden, Anton de Kom. Hierna zullen wij verder kijken om de regering voor te stellen om 22 februari in het kader van het proces van natievorming in ons land aan te stellen als Dag van Anton de Kom. Wij willen voor de goede orde à priori stellen dat het in deze niet gaat om een extra vrije dag, want die hebben wij al meer dan genoeg voor een land met zo een kleine economie en met zo een kleine bevolking”.

Naar aanleiding van deze oproep uit 2015 uit STAR NIEUWS, vragen wij ons af of er inderdaad een restauratie van het huis van Anton de Kom op gang is gekomen. Wij willen ons graag inzetten om mee te denken over het stukje cultuurgrond achter het huis. Daar is vast en zeker een waardig echt Surinaams kostgrondje / moestuintje van te maken, zodat men zich ook in de tuin in de tijd van Anton de Kom zal kunnen wanen.

Zie ook het uitstekende artikel op Nieuwsbrief Dodenakkers: https://www.dodenakkers.nl/artikelen-overzicht/beroemd/politiek/kom-anton-de.html?utm_source=Laposta&utm_campaign=Nieuwsbrief+juli+2020+&utm_medium=email

Onze band met Suriname bestaat al meer dan vijftig jaar, zie het onderzoek van Feddo Oldenburger en Reinoud Norde 1968.

Kasteel en park van kasteel Wylre zijn vanaf 1 Juni weer geopend

Gezicht op Kasteel Wylre vanuit de tuin. Foto uit www.liefsuitlimburg.nl

(Eerste paragraaf tekst overgenomen van tripadvisor.nl; de daarna volgende tekst heb ik geschreven in de Gids voor de Nederlandse Tuin- en landschapsarchitectuur. Rotterdam, 2000). Deze tekst is enigszins aangepast).

Kasteel Wijlre is een buitenplaats voor cultuur en landschap. Op de buitenplaats komen hedendaagse kunst en architectuur samen met cultureel erfgoed en natuur. Er zijn vijf eeuwen met elkaar verweven: het kasteel uit de zeventiende eeuw, het Koetshuis uit de achttiende eeuw, het ontwerp van de kasteeltuinen uit de negentiende eeuw, de permanente kunstwerken in het park uit de twintigste eeuw, het kunstpaviljoen Hedge House en de hedendaagse kunsttentoonstellingen uit de eenentwintigste eeuw. Buitenplaats Kasteel Wijlre organiseert tentoonstellingen, interdisciplinaire projecten, events en educatieve activiteiten in het Hedge House, het Koetshuis en de tuin. Gerenommeerde kunstenaars als Richard Long, Tony Cragg, Ben Akkerman, Donald Judd, Stephen Wilks, Michel François, Marlene Dumas en Christian Jankowski zijn in het Hedge House en het Koetshuis in wisselende solo- en groepstentoonstellingen getoond. Buitenplaats Kasteel Wijlre is gelegen in de heuvels van Zuid-Limburg.

Mijn tekst uit de Gids: De naam Wylre wordt reeds in de twaalfde eeuw gebruikt wanneer in oorkonden over ‘Heren van Wylre’ wordt gesproken. Een eeuw later is er sprake van een versterkt huis dat in 1389 als heerlijkheid wordt aangemerkt. De kern van het huidige kasteel dateert echter pas van de tweede helft van de zeventiende eeuw. Johan Arnold van Wachtendonk erfde de heerlijkheid in 1652 van zijn moeder en begon spoedig daarna met de bouw van een nieuw huis. De vroegst bekende kaart van het terrein is de zogenaamde Tranchot-kaart uit 1802-1813. Hierop is te zien dat het huis op een omgracht terrein ligt, waarop ook een voorplein en twee bijgebouwen zijn gesitueerd.

Opvallend is dat huis en voorplein niet recht van voren tussen de bouwhuizen door benaderd worden, maar juist van opzij met toegang tot het voorplein tussen huis en bouwhuis. Deze zijdelingse benadering vanuit het zuiden bestaat nog steeds. Rondom de gracht ligt opnieuw een rechthoekig terrein, dat als tuin gebruikt zal zijn en dat eveneens door water omsloten wordt. Aan de noordzijde grenst een eveneens rechthoekig en door water omgeven perceel grond. Een dergelijke aanleg doet denken aan het Hollands classicisme dat kenmerkend is voor de zeventiende eeuw en zal vermoedelijk tegelijk met de bouw van het huis zijn ontstaan.

In de loop van de negentiende eeuw deed ook op Wylre de landschapsstijl zijn intrede. De bekende Maastrichtse architect en stadsbouwmeester Mathias Soiron (1748-1834) maakte omstreeks 1800-1810 enige ontwerpen. Ook werkte hij op Kasteel Neuburg. Of deze zijn uitgevoerd is onduidelijk. Ten westen van het huis werd, buiten de gracht, een nieuw park aangelegd en een gedeelte tussen de binnen- en buitengracht werd aangepast. Een koepel, waarvan nu nog de restanten te vinden zijn, zal hier deel van hebben uitgemaakt.

Johan Heinrich Fischer. Dubbelportret van Graaf Von Quadt en Mathias Soiron (rechts) voor kasteel Wickrath (1773). Museum Schloss Rheydt in Mönchengladbach.

Vanaf de eerste helft van de twintigste eeuw was de tuin ten oosten van het huis verdeeld in de nog steeds bestaande negen vierkante vakken. Uit mondelinge overleveringen is bekend dat de tuinarchitect John Bergmans (1892-1980) op kasteel Wylre heeft gewerkt, maar wat hij precies heeft gedaan, is vooralsnog niet duidelijk. Hoewel de tuinen in de loop der twintigste eeuw al verder waren verfraaid, onder meer met de aanleg van terrassen ten westen van het huis, dateert de huidige aanleg vooral van na 1980.

Onder invloed van de huidige eigenaren is een aantal fraai ingerichte tuinkamers, gescheiden door hagen en verbonden door zichtassen, tot stand gekomen. De Limburgse tuinarchitect W.J.A. Snelder (1928-2013) werkte hier vanaf 1985. Aan weerszijden van de oprijlaan, net voor de binnengracht, is een fraaie symmetrische siertuin (her)aangelegd. De tuinen worden door liefhebbers vooral gewaardeerd vanwege de decoratieve rozentuin ende bloementuin met borders op kleur in regelmatige stijl. Maar ook vanwege de moderne sculpturen van onder anderen Peter Struycken en Ad Dekkers en vanwege de wandelingen rondom het huis, door de boomgaard en door het landschappelijke gedeelte van het park met fraaie doorzichten. Opvallende oude bomen zijn een Gleditsia, een Ginkgo en een Liriodendron.

Gleditsia triacanthos of Valse christusdoorn.

Japanse Tuin Clingendael: Haal buiten naar Binnen

(op verzoek van de gemeente Den Haag en van Joost Gieskes wordt onderstaande tekst dd. 06-05-2020, met plezier gedeeld):

Schoonmaak in de Japanse Tuin Clingendael

Ieder voor- en najaar genieten duizenden mensen van de prachtige bomen, heesters en planten in onze Japanse Tuin. Dit voorjaar blijft de tuin helaas gesloten. Zonde, want de tuin staat er prachtig bij. Daarom halen wij buiten naar binnen en kun je je even in een andere wereld wanen.

De Japanse Tuin is hét pronkstuk van Landgoed Clingendael en vanwege zijn kwetsbaarheid maar een aantal weken per jaar geopend. Toch kan de tuin ieder jaar weer op veel belangstelling rekenen. Maar wat maakt de Japanse Tuin nou zo bijzonder? Wij vroegen het aan Joost Gieskes, tuinhistoricus en auteur van het boek Japanse Tuin in Clingendael: kroniek van een mysterieuze tuin. Den Haag, 2005.

Stap in een andere wereld over het typisch Chinese bruggetje

 ,,In het kleine zit het grote”

Joost is sinds 2000 (technisch) adviseur voor de restauratie van de tuin en is regelmatig in de tuin te vinden. Voor werk of voor ontspanning. Joost: “Bij het binnenkomen van de Japanse tuin stap je in een andere wereld. De hele aanleg is exotisch en verrassend. De prachtige waterpartij, de vrolijke rode bruggetjes, de stenen lantaarns. Zelfs deskundige Japanners genieten hier van de bijzondere en serene sfeer. De tuin is tot in het kleinste detail pure schoonheid; van een egaal diepgroen mosdek tot een verweerde steen en het spiegelende water met de lelies. In het kleine zit het grote.” Uitbundige bloei en tere herfstkleuren

Joost vindt het jammer dat de tuin dit voorjaar niet open kan. Net als veel andere trouwe en nieuwe bezoekers. Joost: ,,Vooral ook jammer dat men nu de nieuwe chrysantlantaarn niet kan bewonderen. De chrysant is het embleem van de keizer van Japan en de lantaarn is een replica van een in verval geraakte lantaarn uit 1911. Echt een bijzonder kunstwerk.”

Een Japanse stenen lantaarn

In het voorjaar is de tuin erg mooi door de uitbundige bloei van kersenbomen en exotische heesters. In het najaar door de tere herfstkleuren en het vallend blad met hun mooie tekening. Maar eigenlijk is de tuin het hele jaar door mooi. Toch kan de tuin niet vaker open. Met veel publiek slijten de smalle paadjes en de daaraan grenzende moslaag te snel. Ook is er écht veel tijd voor onderhoud nodig. Joost:,,Er is iedere dag wel werk: van de dagelijkse verzorging van de planten, bomen en heesters tot periodiek onderhoud aan vijverranden, sproeisysteem, schoonmaken van de stenen en houten monumenten en nog veel meer.”

Uitbundige kleuren

 Zo zijn jullie er toch even bij…

Joost vindt het jammer dat de tuin dit voorjaar niet open kan. Net als veel andere trouwe en nieuwe bezoekers. Joost: ,,Vooral ook jammer dat men nu de nieuwe chrysantlantaarn niet kan bewonderen. De chrysant is het embleem van de keizer van Japan en de lantaarn is een replica van een in verval geraakte lantaarn uit 1911. Echt een bijzonder kunstwerk.”

Haal buiten naar binnen!

Door de coronacrisis zijn we aan huis gebonden en mogen we alleen naar buiten om boodschappen te doen of een frisse neus te halen. Mis jij het ook zo om het Haagse groen in te gaan? Kijk dan snel op onze speciale pagina: Haal buiten naar binnen!

Hier vind je meer foto’s van de Japanse Tuin, door jullie ingestuurde foto’s van de natuur om je heen, delen we live streams en filmpjes én geven we groene tips voor in en om je huis. Heb jij ideeën of tips hoe we samen nog meer buiten naar binnen kunnen halen? Stuur deze dan naar: hethaagsegroen@denhaag.nl

Altijd wel werk te doen

Meer weten?
Lady Daisy (Baronesse Marguerite Van Brienen), de eigenaresse van landgoed Clingendael, maakte in 1911 met haar Engelse vrienden een reis naar Japan. Zij raakte zo verrukt van de Japanse tuinen dat ze besloot om op haar landgoed ook een tuin in Japanse stijl aan te leggen. Ze nam veel voorwerpen uit Japan mee om in haar tuin neer te zetten. In 1913 was de Japanse Tuin in Clingendael een feit. In 2003 werd de tuin tot Rijksmonument verklaard. Meer informatie over de tuin vind je op de website van de gemeente Den Haag.

Tekst: Didi Cobussen
Beeld: Jurriaan Brobbel

Kiku gata doro (lantaarn in de vorm van een chrysant). Allernieuwste aanwinst. Foto Joost Gieskes

Lees ook:

Spiegelbol of Heksenbol als historisch tuinsieraad

Bron:tuinadvies.nl

In het vorige bericht over het landgoed Overcingel in Assen, werd gewag gemaakt van een tuinsieraad dat niet vaak in Nederlandse historische tuinen te vinden is, een zogenaamde spiegelbol of heksenbol. Het gaat om handgeblazen glazen bollen die reeds in de 13de eeuw in Venetië vervaardigd werden als symbool van vruchtbaarheid en geluk.

In 1612 publiceerde de Florentijnse priester en alchemist Antonio Neri (1576-1614) het boek L’arte vetraria of ‘De kunst van het glas‘. Daarin werden deze bollen als lichtbollen beschreven, het oudste symbool van het leven, want licht uit de hemel maakte de aarde vruchtbaar.

Illustratie uit Neri’s boek L’arte vetoaria (1612)
Titelblad uit Neri’s boek L’arte vetoaria (1612)

In de tuinkunst worden de glazen bollen tuinspiegels of geluksbollen genoemd. Ze worden in tuinen op hazelaarstakken geplaatst. Ze worden gezien als afweer tegen demonen, ziekten en tegenspoed en tegelijkertijd als brenger van voorspoed en geluk. Om die reden gaf men de bollen ook vaak ten geschenke bij een bruiloft. Tegenwoordig zien we de bollen in gekleurde vorm. Rode bollen als symbool voor liefde en trouw; groene bollen als symbool voor goede en rijke oogst en blauwe bollen als symbool voor afweer van oorlog. Op de boerderij tenslotte kennen we de bollen als haviksbollen ter bescherming van pluimvee, omdat ze de roofvogels op afstand houden.

Huis Overcingel in Assen: een landhuis in de stad

Op LInkedIn las ik vandaag een artikeltje met film van Jermo Tappel / Het Drentse Landschap over de nieuwe bewoners van Huis Overcingel in Assen. Ik zocht naar aanleiding van dit bericht mijn eigen tekst (uit de Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur, 1995) weer even op. Zouden die gegevens nog kloppen?

Huis Overcingel met toegangshek. Foto RCE
Johannes van Lier Lels (1726-1700. Gravure

De buitenplaats Overcingel ligt midden in de stad Assen. Het huis werd vanaf 1778 gebouwd in opdracht van Johannes van Lier Lels, (1726-1799) naar ontwerp van de architect Abraham M. Sorg. Van 1753 tot 1758 was Van Lier gedeputeerde van Drenthe en in 1759 werd hij lid van de Etstoel. In zijn huis Overcingel zijn een aantal geschilderde behangsels met zeegezichten bewaard gebleven. Van Lier had ook een naturaliënkabinet en een verzameling mineralen en stenen. In die tijd was de tuinaanleg van regelmatige aard, bestaande uit een rechthoekig, langgerekt terrein, door een dwarslaan in tweeën gedeeld. Het deel het dichtst bij het huis was de lusttuin met een rond middenperk. In het volgende deel werden naar goed Nederlandse gewoonte nut en schoonheid gecombineerd: hier stonden in vorm gesnoeide fruitbomen in driehoeksverband en waren lommerrijke lanen aangelegd. Het geheel werd gecomplementeerd door een bescheiden zichtkanaal.

Toen H.H. van Lier in 1823 op het huis kwam wonen, werd een deel van de plaats in landschapsstijl veranderd, namelijk het deel tussen het huis en het zichtkanaal. De kleinschalige landschappelijke opzet met slingerbosje en vijver sluit aan bij de ideeën van de tuinarchitect Gijsbert van Laar, die bij landeigenaren onder meer bekend was door zijn voorbeeldboek voor tuinarchitectuur: Magazijn van Tuinsieraaden (1802-1809). Volgens overlevering is deze aanleg van de hand van de uit Rolde afkomstige tuinarchitect L.P. Roodbaard. Maar ook zou de fa. Vroom (voorvaders van Jan Vroom sr.) betrokken geweest kunnen zijn. Zij werkten meestal achter hereboerderijen in de kleinschalige negentiende-eeuwse landschapsstijl.

Toegangshek
Overcingel tuinkoepel met buste van Hendrik van Lier. Foto RCE

In de tuin treft men een zogenaamde spiegelbol uit omstreeks 1900 (zie volgende bericht) aan, een tuinsieraad dat men niet vaak tegenkomt in Nederlandse tuinen. Bij het naderen van de bol ziet men een deel van de tuin in de bol weerspiegeld. Het heuveltje ten zuidoosten van het huis is na 1860 ontstaan. Hier staat een tuinkoepeltje met bronzen borstbeeld gemaakt door Johanna Smit. Het is een beeltenis van Hendrik van Lier, de laatste mannelijke afstammeling van de familie Van Lier. De tuin is vooral in het vroege voorjaar tijdens de bloei van de krokussen en sneeuwklokjes aantrekkelijk. Later in het voorjaar bloeien in de tuin een tulpenboom en een sneeuwklokjesboom. De buitenplaats is een beschermd Rijksmonument.

Overcingel, zichtkanaal. Foto RCE

Bovenstaande tekst heb ik geschreven voor de Gids voor de Nederlandse tuin- en landschaps-architectuur (deel 1, 1995). Na 2000 heeft de Afdeling Speciale Collecties van Library WUR een collectie tuinontwerpen en documenten van de tuinarchitect J.H.R. van Koolwijk ontvangen. Het bleek dat hij van 1949-1952 in opdracht van Mw. Van Lier Lels-Brocke met de beplanting van het landgoed bezig was geweest. Correspondentie en een beplantingslijst uit de periode 1949-1952 zijn bewaard gebleven.

De Opkomst van Badplaatsen in Nederland

Mijn vader had voor zijn gezin een vakantieplan uitgestippeld voor de jaren 1946 tot 1953, mijn Lagere School-periode. Dit plan heette ‘Vakantie langs de Nederlandse Kust’ en deed ieder jaar een strand-vakantieplaats aan in een van de kustprovincies, Friesland, NH, ZH, Zeeland. Hij hield niet van mondaine toeristische badplaatsen, maar zocht altijd een vakantiehuis enerzijds in de buurt van het strand en anderzijds dichtbij een natuurreservaat. Zo gingen we naar Vlieland (dichtbij De Vliehors); Schoorl (bij NH-Duinreservaat/vooral niet het mondaine Bergen aan Zee ); Katwijk (vooral niet Noordwijk); Ouddorp (bij De Kwade Hoek/Goeree); Westenschouwen (bij de Domaniale Bossen/vooral niet Renesse); Oostkapelle (bij De Manteling/vooral niet Domburg) en Cadzand (bij Het Zwin/vooral niet Knokke), om te eindigen in Oostvoorne op Voorne-Putten (dichtbij de Natuurreservaten De Beer en Voorne’s Duin), waar we jaren zijn gebleven. Onlangs kwam ik een strandfoto van mijn grootouders (van moeders zijde) tegen (ca. 1920), die een heel ander strandleven laat zien dan ik met mijn vader en moeder beleefde. Met die foto en aangevuld met foto’s en documentatie uit de Afdeling Speciale Collecties / Library WUR, stelde ik een kort overzicht van de opkomst van badplaatsen in Nederland samen.

C. Elandt. Aanleg Scheveningse Zeestraat. Ca. 1666. Coll. Library WUR

Van 1653 tot 1655 werd naar ontwerp van Constantijn Huygens de Scheveningse Zeestraat tussen Den Haag en Scheveningen aangelegd. Dit leidde in de 19de eeuw tot de opkomst van de eerste badplaats in Nederland, Scheveningen Bad.

Het Tolhek aan het begin van de Scheveningseweg in Den Haag. Coll. Library WUR

In de jaren twintig van de 19de eeuw kwam Zandvoort op als kuuroord aan zee. Het nemen van een bad in zee werd zeer goed voor de gezondheid geacht, evenals de frisse zeelucht, het wandelen langs het strand, het genieten van het schouwspel van de branding en de mooie luchten. Het water en het strandleven deden mensen goed en deden zorgen vergeten. Men raakte er van doordrongen dat baden en frisse zeelucht heilzaam waren voor de fysieke en geestelijke gezondheid. Langzaam aan ontwikkelde zich in Nederland het vakantie-strandleven met alles wat daarbij hoorde: een boulevard, hotels, restaurants, een casino, een kurhaus (met een staf van ‘verplegend personeel’), een villapark, en voor de minder bedeelde dagjesmensen de typische strandactiviteiten als paardje rijden, schelpen zoeken, zandkastelen bouwen en balspelen.

Zandvoort, . Links op de boulevard Hotel d’Orange. Ca. 1900. Badstoelen en badtentjes

In de tweede helft van de 19de eeuw groeiden ook andere plaatsen langs de Nederlandse kust uit tot badplaatsen: Bergen aan Zee, Noordwijk aan Zee, Katwijk aan Zee, Domburg aan Zee. Eerst werd een weg naar zee aangelegd en vervolgens een boulevard met hotels. Een villapark in de duinen completeerde het geheel. Een tram- of spoorlijn vergemakkelijkte natuurlijk de reis vanuit het binnenland aanzienlijk, zoals de aanleg van de spoorlijn van Haarlem naar Zandvoort (1881) en de tramlijn van Haarlem naar Zandvoort(1897). De aanleg van de tram vanuit Amsterdam (1905) was het begin van het dagtoerisme in Zandvoort, terwijl deze plaats eerder juist bekend stond als exclusieve badplaats voor de elite. De bekendste gast in Zandvoort was keizerin Elisabeth van Oostenrijk-Hongarije (Sissy). Zij verbleef in 1884 enkele weken in Hotel Kaufmann (het latere Hotel d’Orange, zie foto hieronder).

Zandvoort, Hotel d’Orange. Eind 19de eeuw
Zandvoort, ca. 1920. Mijn grootouders Amse met hun kinderen op het strand. (V.l.n.r.) mijn moeder Mies, Johan en Conrad. Achter de badstoelen is het wiel van een badkoets te zien en achter de rechter stoel een bad-verzorgster.
Noordwijk. D. Wattez, ontwerp villapark in de duinen van Noordwijk, 1883. Coll. Library WUR

(uit de ‘Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur’): “In 1883 werd de ‘Maatschappij Noordwijk tot exploitatie van Duingronden’ opgericht. Deze verwierf een groot duinterrein aan de zuidzijde van Noordwijk in eigendom om hier een villawijk te bouwen. Voor het ontwerp van deze wijk werd de tuinarchitect D. Wattez uit Bussum aangetrokken.

Zijn plan voorzag in de aanleg van een ruim 1200 meter lange, rechte boulevard langs het strand met hierachter ruim opgezette slingerende wegen waaraan de ruime bouwkavels kwamen te liggen. Reeds in maart 1883 werd met de uitvoering begonnen. In het centrum van de wijk lag een ruime weide met een kunstmatig gevormde duinkloof. Hieroverheen werd een rustieke brug gelegd, die echter na veertien jaar al instortte, waarna men de kloof dichtte. Geheel volgens de romantische idealen werden ook in het park een hertenkamp en een ‘laiterie’ of melkhuis aangelegd, die bijdroegen aan het ideaal van een ‘landelijke’ omgeving. Na de aanleg van de wegen werden in hoog tempo fraaie villa’s gebouwd. De oorspronkelijke opzet van de wijk is nog steeds goed herkenbaar in het karakteristieke verloop van de wegen en de ruime percelen, waarop de huizen omringd door veel groen staan”.

Zeeweg van Bergen naar Bergen aan Zee. Ontwerp L.A. Springer, 1906. Prentbriefkaart

(uit de ‘Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur’): “In 1906 werd door de tuinarchitect L.A. Springer de Zeeweg tussen Bergen en Bergen aan Zee aangelegd. Springer maakte in 1907 ook een ontwerp voor villapark Parnassia in Bergen aan Zee. Het oorspronkelijke plan dat Springer indiende, omvatte terreinen aan beide zijden van een rangeerterrein dat het eindpunt zou gaan vormen van de geplande stoomtram naar Bergen aan Zee. Tegenover het station zouden een café, een pension en een hotel worden gebouwd. De twee duinwandelparken, die Springer hieromheen ontwierp, zouden omgeven worden door villa’s of zomerhuizen, zodat er een echte badplaats tot stand kon komen. De opdrachtgever voor dit alles was het echtpaar Jacob van Reenen-Völter, dat het welzijn van de gemeente Bergen hoog in zijn vaandel had staan. Maar het ontwerp van Springer werd niet uitgevoerd.

Bergen aan Zee. Ontwerp Parnassia villapark door L.A. Springer, 1907. Niet uitgevoerd. Coll. Library WUR

In 1911 kwam er een heel ander wandelpark tot stand, waarschijnlijk naar de ideeën van mevrouw Marie A.D. van Reenen-Völter. Dit gerealiseerde park, met een symmetrische opzet, was aangelegd langs een middenas waarop drie cirkelvormige terreinen de concentratiepunten voor bezoekers vormden. In 1911 betrad men via een brede middentrap de duinvallei en kwam men in het eerste rondeel. Het centrum hiervan werd gevormd door een zeventiende-eeuwse vaas, geplaatst op een grasperk met rondom zitbanken.

Bergen, Parnassiapark, ca. 1920, waarschijnlijk naar ontwerp van Marie A.D. van Reenen-Völter. Prentbriefkaar .

Langs de hoofdas verder wandelend bereikte men, tussen de duinen door, het volgende rondeel met in dit geval een in het centrum geplaatste zonnewijzer. In deze ruimte stond ook de muziektent. Verdergaand langs de as liep men opnieuw tussen duinen door en bereikte men een derde groot gazon, omgeven door acht kleinere en versierd met een fontein. Naast deze wandelmogelijkheden zien we ook een speelveld en een stukje natuurlijk bos. De bermen van de wegen waren voorzien van een brede strook schelpen en alle wegen waren belegd met in eigen beheer vervaardigd kalkzandstenen plaveisel, dit alles om het stuiven van het duinzand tegen te gaan. In 1914 werd er op het terrein een botanische tuin aangelegd en een duinmuseum gebouwd. Deze situatie heeft bestaan tot aan de Tweede Wereldoorlog.

In 1953 werd het Parnassipark in Bergen aan Zee , met uitzondering van de tennisbanen, door de gemeente aangekocht en opnieuw ingeplant. Ook werden de paden en het museum opgeknapt. Het park beleefde een korte opbloei, die al spoedig door een periode van neergang werd gevolgd. In 1967 deed men nogmaals een poging het park te redden en werd op de plaats van het derde rondeel een dierenparkje ingericht, terwijl de eendenvijver een nieuwe bevolking kreeg. Dit naoorlogse herstel heeft echter niet meer geleid tot de luister ten tijde van het echtpaar Van Reenen. Wel is er een typerende duinbeplanting aanwezig met onder andere duinroos en duindoorn en de zeldzame Parnassia waarnaar het park is genoemd.”

Natuurreservaat Het Zwanenwater tussen Callantsoog en Petten.

En natuurlijk kennen we nu veel meer Nederlandse badplaatsen, waar uitgestrekte stranden zijn en het prima toeven is. Naast Texel en Vlieland zijn de eilanden Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog veel meer toeristen gaan trekken in de loop van de 20ste eeuw, om nog maar te zwijgen van de stranden van Callants-oog, Petten, Egmond, Castricum, Wijk aan Zee, Bloemendaal, Kijkduin, Hoek van Holland, Rockanje en Vrouwenpolder, alle nu zeer aantrekkelijke vakantie-oorden.

Nieuwe Zocher (J.D. & L.P.) gedetecteerd

De buitenplaats Rosorum te Arnhem had wel eens op mijn Zocher-lijstje gestaan om toe te voegen aan ons uitgebreide document ‘Zochers Online‘, maar een bewijs voor de bemoeienissen van een of meer van de Zochers had ik nooit gevonden, totdat onlangs de bewoner van het koetshuis van het voormalige buitengoed mij een aankondiging van Notaris Van Eck uit de Arnhemsche Courant (09-01-1871) toestuurde, waarin de bemoeienissen van de Zochers zwart op wit stonden vermeld.

Aankondiging van Notariskantoor Van Eck (Arnhemsche Courant 09-01-1871) van de voorgenomen bezichtiging en verkoop van de buitenplaats Rosorum aan de Amsterdamse (straat)weg

De ligging in het landschap kunnen we het best duidelijk maken door een tegenwoordige Google-luchtfoto hier te plaatsen (hieronder).

Naast het herenhuis is er sprake van een tuinmanswoning, een koetshuis met paardenstal, een oranjerie en bergplaats, alles gebouwd ‘door- en onder opzigt’ van de architect H.C. Berends te Arnhem. En daarnaast wordt in de advertentie melding gemaakt van een ‘fraaie, door ZOCHER & ZOON, te Haarlem, aangelegden en van goede vruchtbomen voorzienen TUIN met broei- en bloembakken, een terrein van vermaak (siertuin), opgaande bomen en bouwland. Deze combinatie van tuin, moestuin, boomgaard en bouwland komt vaker voor bij Zocher en Zoon, maar is toch niet het algemene beeld van dit duo. Het aflopende terrein was natuurlijk een moeilijke opgave.

Het huis Rosorum langs de Amsterdamseweg bij de rode stip. De achtergevel met tuin ligt aan de zuidkant (onder) van het grote huis. Links op de plattegrond de tuinmanswoning en oranjerie te zien en daaronder het volkstuincomplex.

Oude historische kaarten leveren helaas weinig op. Op de kadastrale kaart van Gemeente Arnhem (Sectie G, genaamd Ligtenbeek) uit ca. 1821 is geen huis of herberg te onderscheiden. Op de veldminuut van de Top. Militaire Kaart uit 1845 (hieronder) is in het midden onder de Amsterdamseweg (van rechtsonder naar linksboven) even voorbij de splitsing van de Bakenburgseweg en de Amsterdamseweg, het woord Rosorum (o.i.d.) te lezen en onder het perceel van Rosorum het woord Heidenoord. Boven het woord Rosorum is aan de weg een vierkant huis te onderscheiden met daaronder een wat kleiner huis (een van beiden kan de herberg ‘Ruyssoren’ geweest zijn). Het terrein achter het huis loopt duidelijk af naar het zuiden. Er is nog geen tuinaanleg. Op de kaart uit ca. 1900 zien we eigenlijk geen hoofdhuis langs de weg. Het lijkt er op dat de situatie hier niet correct is ingetekend.

Detail van veldminuut van Topografische Militaire Kaart, 1845
Detail Topografische Kaart 1900. De weg van rechtsonder naar linksboven is de Amsterdamseweg. De situatie van het hoofdhuis op het perceel Rosorum is onduidelijk

Wat weten we verder over dit huis en de omgeving? Rosorum is in 1852 gebouwd in eclectische stijl, in opdracht van Hendrikje Martinus (echtgenote van Hendrik Jan Verweerd), op de plaats van een vroegere herberg (Lit. Gelders Arcadië, 2011) met de naam ‘Ruyssoren’. Het huis ligt op een van de uitlopers van het stuwwallenmassief van de Veluwe, op het hoogste punt langs de Amsterdamseweg, met (achter)uitzicht op de stad en de Rijn. Naast de architect van de bijgebouwen, H.C. Berends (zie advertentie) wordt als architect van het herenhuis genoemd Henri Guillaume Fromberg (1812-1882) uit Kleef. Fromberg was al bekend als architect van Musis Sacrum (1847) en Huis Beaulieu (1851) en als een projectontwikkelaar. In die laatste functie ontwikkelde hij in 1853 de Fromberghuizen langs het Willemsplein, in het zelfde jaar waarin hij Villa Bronbeek kocht, om deze aan Koning Willem III te verkopen, als paleis voor zijn moeder Anna Paulowna.

In 1848 komt het uitgestrekte landgoed de Sterrenberg te koop en ook de herberg Rosorum (Ruyssoren) met omringende grond. Het wordt gekocht door Joh. Hendrik Tromp (1818-1858), om er een nieuw huis op te laten bouwen (het middendeel van het tegenwoordige Rosorum). Na 4 jaar is dit huis weer te koop. het gaat dan om een Heerenhuis, tuin met koepel, koetshuis en een tuinmanshuis (advertentie Algemeen Handelsblad 8 maart 1852). Hendrikje Martinus (1785-1870), weduwe van Hendrik Jan Verweerd is dan de koper (met dank aan Christian Korbeld).

Tuinmanswoning annex oranjerie, boombeplanting en rododendronpartij

Na het overlijden van Hendrikje werd het huis omstreeks 1871 gekocht door Hendrikus J.S.M. van Wageningen (1830-1905), gehuwd (1872) met Jacoba Gerarda Romein (1838-1931) die na de dood van haar man het complex liet uitbreiden met een tuinmanswoning annex oranjerie en een woning voor de rozenkweker J.C. Damsté, die in de periode 1916 tot 1935 een kwekerij had op Rosorum (zie volgende foto). De grond van de kwekerij en de grond van de tegenwoordige volkstuinvereniging Heijenoord komen min of meer overeen.

Jacoba Gerarda liet na haar dood in 1931 het huis en een groot kapitaal na aan de stichting Pro Senectute. Het huis werd toen naar plannen van architect Gerrit Feenstra uitgebreid met zijvleugels. Dit alles toen ten behoeve van een rusthuis voor Protestantse ouderen. Later diende het huis als asylzoekerscentrum en sinds 2009 is er een particulier verzorgingshuis in gevestigd.

Kwekerij van J.C. Damsté, achter de siertuin van Huis Rosorum (1916-1935). Hij kweekte rozen en zo te zien ook sparren en andere gewassen in koude bakken. Coll. Gelders Archief
Recente foto van volkstuinen achter voormalige oranjerie. De moestuinmuur is helaas verdwenen
Huis Rosorum met achter het huis de tuin van vermaak. Laatste kwart 19de eeuw.. Coll. Gelders Archief
Huis met een uitstalling van kuipplanten achter het huis. Foto laatste kwart 19de eeuw. Coll. Gelders Archief

Vanwege het grote hoogteverschil heeft de tuin een behoorlijk verval. Tussen het laagste punt in de zuidwesthoek van de tuin en de hoofdingang aan de Amsterdamseweg is acht meter verschil. De tuinarchitect heeft met onderstaand ontwerp getracht via verschillende terrassen het uitzicht over de aflopende tuin te optimaliseren. Links van huis en tuin (aan westzijde) ligt het volkstuincomplex Heijenoord.

Van een Zocher-aanleg is niets te bespeuren, misschien alleen nog een enkele oude boom, maar dat is toch onwaarschijnlijk omdat de bouw van de zijvleugels in de jaren dertig het behoud van deze bomen waarschijnlijk onmogelijk heeft gemaakt.

Ontwerp Buro Poelmans Reesink. Arnhem, Ca. 2006. Noorden boven.
Huis Rosorum langs de Amsterdamseweg met enkele oude bomen die door de bouw van de zijvleugels zijn verdwenen.
Ca. 1850. Coll.Gelders Archief

Huis Adrichem. IS DIT EEN ONTWERP van J.G. Michael?

Het Museum Kennemerland heeft onlangs een kaart aan haar collectie kunnen toevoegen, getiteld:Kaart van de Hoffstede Adrichem geleegen in de Banne van Wijk aan Duyn met alle toe behoorende Bosse, Bouw, Hooi en Wijlanden, gemeeten en geteekent door C.C. Kanne, …den Here van Holland… 1777.

ZOU DIT EEN ONTWERP VAN MICHAEL KUNNEN ZIJN?

Kaart van de Hoffstede Adrichem geleegen in de Banne van Wijk aan Duyn met alle toe behoorende Bosse, Bouw, Hooi en Wijlanden, gemeeten en geteekent door C.C. Kanne … den Here van Holland 1777. Noorden rechts. Ten oosten van de oprijlaan een regelmatige aanleg te zien; ten westen een landschappelijke aanleg achter een slingerlaantje. Collectie Museum Kennemerland, Beverwijk
Op deze gravure (tekening H. de Leth, 1715) is duidelijk de ronde kasteelgracht te zien aan het eind van de toegangslaan. Zie ook deze ronde gracht op de bovenstaande kaart.

Landmeter Kanne is een onbekende kaartmaker. Dit beeld van hem wordt echter in reacties op een Cascade-weblog bijgesteld. Hij wordt niet genoemd in het Repertorium van Marijke Donkersloot. O.a. om die reden nemen we niet aan dat hij ook de ontwerper van de aanleg rond Huis Adrichem omstreeks 1777 is geweest. Maar wie dan wel? Op zoek naar meer gegevens over Huis Adrichem en de bijbehorende tuin- en parkaanleg komen we terecht bij twee secondaire bronnen die de aanleg rond Adrichem noemen, nl. 1) het standaardwerk van Jhr. H.W.M. van der Wijck, De Nederlandse Buitenplaats (Delft, 1974. p. 196-198). Hij haalt aantekeningen aan van Gijsbert Karel van Hogendorp (Familie Archief Van Hogendorp in Nationaal Archief gedurende de jaren 1795 t/m 1797); en 2) het uitgebreide artikel van Ton van Oosterom, Johann Georg Michael (1738-1800) en zijn zoon Johan George Michael (1765-1858). (Ledenbulletin HGMK 33 /2010, p. 7-28).

Ik citeer hieronder de woorden van Jhr. van der Wijck in standaard letters, die van de woorden van G.K. van Hogendorp in cursieve letters:

Nadat Gijsbert Karel van Hogendorp Adrichem uit de boedel van zijn schoonmoeder had overgenomen, maakte hij gedurende de winter 1795/96 plannen voor een rendabeler beheer van het goed. Door de ongunstige tijd gedwongen moest ingekrompen worden; de menagerie met exotische vogels, duur in onderhoud, werd aan Obdam overgedaan, de planten uit de kassen zouden in het voorjaar verkocht worden.

Gijsbert Karel wijdde zich in deze tijd geheel aan het beheer; schriftelijk heeft hij zijn ideeën en beleid vastgelegd. Wat een buitenplaats in het einde der 18de eeuw behoort op te leveren beschrijft hij als volgt:

…”Met de vruchten is het nog eenvoudiger gesteld, want vroege aardbijen en late druiven, is al wat men nodig heeft, om geduurig verversching te genieten, en dan kan er nog een kast perziken en een kast ananassen bijkomen, voor de lekkernij en pragt”.

Wat de oude aanleg betreft:
…”de Plaats was op onderscheiden tijden aangelegd en men trof er den ouden en nieuwen smaak aan.
Er waren agter het Huis groote breede laanen, die veel tijd wegnamen om schoon te houden, en verlooren grond waren. Men ging er zelden of nooit wandelen. Opzij van het huis waren twee Parterres, een Beeld en zogenaamde Tempel, en dergelijken meer. Op den Geest stonden aan de regter zijde breede laanen, waarvan de boomen in twintig jaaren schier niet gegroeid waren”.

Over de nieuwe aanleg:

Detail van de Kaart van de Hoffstede Adrichem, 1777. Noorden rechts. Boven de hoofdas de nieuwe landschappelijke aanleg (het Zuiderbosch); onder de hoofdas de oude geometrische aanleg

…”Anders was het onderhoud van de nieuwerwetsche partijen, en voornamelijk van de menagerie, die een morgen of vijf besloeg en geheel omrasterd was [vak XXXI?}. Daar deed het vee ook veel kwaad aan het gras en de randen van het waterstuk. In het Zuiderbosch stonden zes groote klompen Engelsche Planten [bloeiende heestergroepen], die veel plaats en tijd wegnamen. Er waren groote openplaatsen, daar schier niets stondt en de zon zeer heet was. …Wijders gaven wij onze gedagten op aan Michel [tuinarchitect en kweker J.G. Michael] om meer partij van den grond te trekken, de wandeling teffens te vermeerderen en een geheel van alle de onderscheiden aanleggen te maken. Volgens zijn Plan, welke nu uitgevoerd wordt, zullen die oogmerken zo wel bereikt worden”.

Gijsbert Karel schatte de kosten van veranderingen aan het park op ƒ 2000 –.
Daarenboven is er veel gewonnen in de wijze op welke het nieuw Plantsoen aangelegd is want nu komen de groote boomen meestal op zig zelven, in groote klompen te staan en het hakhout blijft wederom op zig zelven, zodat de hooge boomen het klein hout niet benadelen. Eindelijk komen nu de mooie en opgesmuckte partijen digt bij huis en de bloemen slegts op de boorden van het uitspringend hakhout, alles onder bereik van den tuinman, zijnde al wat buiten het gezigt van het huis is tot wandeling en profijt met één woord de tuin is om en bij het huis en het verdere is bosch. De veranderingen derhalve, al waren ze geen verfraaiingen zouden een waare Bezuiniging zijn.
Opzet van de oude aanleg vooral achter en opzij van het huis de grond zodaanig met regte laanen door te snijden, dat hij zeer klein leek en vandaar kwam ook dat wie de plaats uit het huis zag en van alle kanten, of de wei of den dijk gewaar werdt, in de verbeelding geraakte, dat er een morgen of twee beplant was”.

Nu lijkt de plaats veel groter, “de wandeling 3x zo groot, vroeger werd in de gezichten éénvormigheid nagestreeft, nu is de verandering van voorwerpen zodaanig in agt genomen dat men, al wandelende geduurig andere gezigtpunten krijgt, terwijl men nergens het geheel overzien kan. Wij hebben daarenboven in het vereischte werk tot deze verfraaiing den geheelen winter door veel vermaak geschept, door de levendigheid op de Plaats zonder welke een winterverblijf buiten verveelend zou geweest zijn. April 1796“.

Najaar 1796. Gijsbert Karel vervolgt:
Een grote en 2e bloemenkas zijn afgebroken, er komt een heining voor Aprikoozen in plaats. Nu blijven er nog veel bloemen over zodat de Oranjerie vol is, dog geen van allen vereischt stooken en zij staan allen zomers in klompen op het grasperk terzijde en agter het huis.
De nieuwe tuinknegt legt zig toe op de bezorging van dezelven en leert van den meesterknegt van
Michel (l).

29 Dec. 1797.
Michel (l) heb ik niet meer gebruikt omdat hij mij geduurig liet zitten en de helft van het beloofde werk deedt zodat ik altijd buiten komende ongenoegen hadt van mijne verwagting teleurgesteld te vinden. Eindelijk vroeg ik hem in February, wat hij aannam gereed te krijgen, schreef het op en las het hem voor, dog toen ik hem ditzelfde papier in Juny wederom vertoonde, zweeg hij beschaamd. Nu doe ik zelf hetgeen hij verrigte en heb er nut en vermaak van.
Hiertoe was een goed tuinman vereischt die ik denkelijk in een Duitser gevonden heb die te Berlijn, Darmstadt, in den Elzas, in Braband en ook in Holland als Knegt en Baas gewerkt heeft en eindelijk bij
Michell (l) geraakt was, onder wien hij hier op de Plaats het opzigt voerde. Hij heeft kennis van tuinderij en bos en kan zelf een nieuwe aanleg bestieren mits men hem of een tekening of een klaare beschrijving op de grond geeve”

12 April 1798
“Ik zet deeze beschrijving voort een week of 3 na het overlijden van Baas George. Ik heb toen het werk opgevat en voer het uit, De broeierij is een ondragelijke last en die vooral in deeze tijden geheel niet paste”. Einde Citaat Jhr. Henri van der Wijck over G.K. van Hogendorp.

Hierna volgen “Gedagten over Adrichem winter 1800“, het jaar dat de tuinarchitect Michael overlijdt. We weten nu dus met zekerheid dat J.G. Michael op Adrichem heeft gewerkt van 1795 tot 1797. Hij heeft m.n. van Van Hogendorp de opdracht gekregen een eenheid van de aanleg te bewerkstelligen die tot dan toe deels in de oude en deels in de nieuwe smaak verkeerde. Op de kaart van 1777 is dat heel duidelijk te zien. Maar wie was verantwoordelijk voor deze tweeslachtige aanleg uit 1777? Kan dat ook Michael zijn?

In 1776 waren Hesther Hooft en haar man George Henrysz. Clifford eigenaar van Huis Adrichem. Na de dood van George in 1776 nam Hesther de modernisering van de plaats ter hand. Zij was naar we mogen aannemen de opdrachtgeefster van de situatie getekend op de kaart uit 1777. In 1789 huwde Gijsbert Karel van Hogendorp haar dochter Hesther Clifford en hij nam in 1795 zoals we hierboven gezien hebben de boedel van zijn overleden schoonmoeder over.

Plattegrond van Beeckestijn Velsen, naar ontwerp van J.G. Michael, 1772. NB. Achter het huis vóór de dwarsas zien we aan de NW-zijde deeltuinen met een geometrische aanleg en aan de ZO-zijde deeltuinen met een landschappelijke aanleg. Het deel achter de dwarsas is geheel in moderne landschappelijke stijl aangelegd
D. Engelman, Kaart van de buitenplaats Vogelenzang en Teylingerbosch, Bloemendaal. 1794. Oorspronkelijke aanleg 1778. Collectie Huisarchief Vogelenzang. Rechts van de hoofdas een landschappelijke aanleg en links van de hoofdas een regelmatige aanleg.

En aan wie gunde Hesther Hooft in 1777 nu de modernisering van de buitenplaats Adrichem? Ter vergelijking kijken we naar werk van andere bekende tuinarchitecten in die jaren zeventig in Noord-Holland. We komen dan uit bij Johann Georg Michael, die Beeckestijn in vroege landschapsstijl veranderde (zie hierboven) en bij de Amsterdammer Johannes Montsche, die Mereveld in de Watergraafsmeer transformeerde, maar op Meereveld is duidelijk geen sprake van een overgangsstijl, maar wel van een duidelijk andere stijl dan op Beeckestijn en Adrichem. En dan komt de buitenplaats Huis te Vogelenzang in Bloemendaal nog in aanmerking, in 1776 geërfd door Jan van Marcelis jr., die ik al eerder aan Michael heb toegeschreven vanwege de ‘overgangsstijl’ (Zie De tuinarchitectuur van Johann Georg Michael (1738-1800). Bulletin KNOB 90 (1991), nr. 3, p. 73-79).

We kennen nu dus drie situatiekaarten kaarten van buitenplaatsen met een park in overgangsstijl, namelijk Beeckestijn (1772); Adrichem (1777) en Vogelenzang (ca. 1777/1778). Op alle drie de kaarten is aan de ene kant van de hoofdas de geometrische stijl toegepast en aan de andere kant van de hoofdas de landschappelijke stijl. Dit verschijnsel is beslist uniek te noemen en verwijst hoogstwaarschijnlijk naar een en dezelfde tuinarchitect, namelijk Johan Georg Michael. De tekenstijl van de drie kaartmakers is niet dezelfde, dat lijkt ook logisch.