Genoeg voedsel voor de vogels in de tuin?

Vandaag (1 oktover 2024, begin van de herfst) wordt de tuin eens nauwkeurig geïnspecteerd op voedsel-aanwezigheid voor vogels. Is mijn tuin wel aantrekkelijk genoeg voor vogels? Zijn er genoeg struiken met bessen en zaaddragende vaste planten?  Belangrijk in dit verband is natuurlijk dat we de planten niet hebben verwijderd of gesnoeid vóór de winter, maar de bloemschermen hebben laten staan.

Rode Kornoelje (Cornus sanguinea). Foto Wikipedia

In mijn tuin staan genoeg van de volgende soorten: Klimop (Hedera helix), krentenboompjes (Amelanchier lamarckii), vlier (Sambucus nigra), hulst (Ilex aquifolium) en lijsterbes (Sorbus aucuparia), maar toch kan er in een hoekje misschien best nog een Gelderse Roos (Viburnum opulus) of een Rode of Gele Kornoelje (Cornus) worden bijgeplant voordat de winter intreedt. Gelukkig groeien er in het aangrenzende bos genoeg eiken, beuken en hazelaars.

Grote kaardenbol (Dipsacus fullonum). Foto Wikipedia

Meer aandacht moet ik misschien wel besteden aan vaste planten zoals:  Grote Kaardenbol (Dipsacus fullonum), Teunisbloemen (Oenothera biennis), en niet-inheems uit VS: Zonnebloemen (Helianthus annuus),  Rudbeckia / Echinacea en Kogeldistel (Echinops ritro).

Kogeldistel (Echinops ritro). Foto Wikipedia

De laatste jaren ben ik niet toegekomen aan een kruidenhoekje, maar wilde Tijm (Thymus serpyllum)  en wilde Marjolijn (Origanum vulgaire) zijn natuurlijk voor de vogeltjes (de zaden) en voor de mens (de blaadjes) niet te versmaden.

Kortom, na de inspectie, de vogels kunnen zich wel laven, maar het moet nog beter.

“NAAR BUITEN” Thema Dag van het Kasteel 2025.

‘Naar Buiten!’ thema Dag van het Kasteel

De traditie is dat de Dag van het Kasteel gevierd wordt tijdens  het Pinksterweekend, in 2025 is dat  za. 7 en zo. 8 juni. De kastelen,  buitenplaatsen en landhuizen zullen dan hun tuinen en parken openstellen voor geïnteresseerden in deze vormen van tuinkunst.

Kasteel Staverden. Ontwerp tuin Juliet Oldenburger, 2008. Foto Geldersch Landschap en Kasteelen

Bezoekers zullen dan kennis kunnen maken met tuinen die ontstaan zijn in de 17-de, 18-de, 19-de en 20-ste eeuw en natuurlijk ook met nieuwe tuinen, wel of niet gebaseerd op de oude historische voorgangers.

Als u de komende herfst en winterperiode zich al wil verdiepen in deze vormen van tuinarchitectuur, raad ik iedereen aan de ‘Gids voor de Nederlandse Tuin- en landschapsarchitectuur’ (door Carla S. Oldenburger, Annemieke Backer en Eric Blok) weer eens open te slaan en te bekijken welke kasteeltuinen en -parken in zijn of haar omgeving te vinden zijn. De Gids bestaat uit 4 delen Noord (1995), Oost 1996), West(1998) en Zuid(2000) en deze delen zijn onafhankelijk nog wel te koop bij de bekende Internet-Boekwinkeltjes. Verder is misschien een aanrader, als u naar meer kennis snakt en doorverwijzingen zoekt, de Wikipedia-pagina Geschiedenis van de Nederlandse Tuinarchitectuur.

Veel plezier in de voorbereidingstijd en natuurlijk komende Pinkster, maar dat is nog heel ver weg.

BINNENSTAD & BUITENLEVEN 400 BERICHTEN

Niet te geloven. Dit is in de daktuin op het schoolgebouw van Aeres University. Zomer 2024. Ontwerp KGG Veenendaal.

Dit Bericht is het 400-ste Bericht op deze website sinds Bericht 1 (november 2016).

Een verbluffend aantal Berichten. Gelukkig dus maar dat de Berichtenpagina een zoeksleutel bevat en dat je in de linker zij-kolom ook op Categorie kunt zoeken.

Het is niet de bedoeling deze stroom van wetenswaardigheden te stoppen of in te dammen. Onderwerpen zijn Nieuwtjes, Antwoorden op vragen, Beschrijvingen, Natuur, Mens en Cultuur, alles wat ons interesseert. Onbegrensde mogelijkheden.

Armando. Zaun, omheining. 2007. Art Collection Den Haag. Hier als symbool bedoeld voor de onbegrensde mogelijkheden van de Berichten

Column wedstrijd, wie doet er mee?

Haarlems Dagblad, Teylers Museum en de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen (KHMW) organiseren een columnwedstrijd naar aanleiding van de Spaarnelezing op 14 november. Het onderwerp: De Ander. Sluitingsdatum 13 oktober as. Uitreiking tijdens de Spaarnelezing 14 november as.
Zie verder https://lnkd.in/exkc2qTm
Ik heb vandaag een stukje ingeleverd, gedachtig aan de Kronkels van Carmiggelt die ik vroeger heel graag las. De Column van de winnaar wordt geplaatst in het Haarlems Dagblad. Wie doet er mee? Ik kwam in mijn studententijd (1960-1968) best vroeg in contact met het Teylers Museum. Mijn hoogleraar Biohistorie, Frans Verdoorn, was zelf dol op het museum en had daar ook zekere connecties opgebouwd. Zelf beschikte hij over een van de uitgaven van de Metamorphosis van Maria Sibylla Meria en ook over de vogelboeken van Sepp en Audubon. Daar hadden we dus al kennis meegemaakt tijdens een van de eerste borrels, die ik bij hem thuis mocht meemaken. Maar hij wilde ons ook andere schatten laten zien waarover hij college (Biohistorie) gaf. Sindsdien draag ik dit fantastische Museum een warm hart toe.  Later ben ik natuurlijk donateur geworden en heb ik als conservator van Speciale Collecties WUR boeken voor tentoonstellingen uitgeleend van WUR aan Teylers.

Als ik dus zo’n oproep lees van het Teylers Museum samen met KHMW en het Haarlems Dagblad, dan moet ik wel meedoen.                       En voor degenen die er over nadenken, het is echt niet heel veel werk, tenslotte worden er maar 200-350 woorden gevraagd, dat is te overzien.

Kasteel Schaloen en heemtuin Sjloensheim, mooie combinatie

Vandaag 14 september 2024, (eerste) Open Monumentendag. Dat vraagt misschien om het bezoeken of beleven van een monument, wat benoorden de rivieren toch niet echt bekend is bij monumenten-liefhebbers. Allen een mooie dag gewenst.

Oud-Valkenburg. Kasteel Schaloen. Uit ‘Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur. 2000

In Oud-Valkenburg liggen de kastelen Schaloen (of Chaloen of Schâlven) en Genhoes (of Oud- Valkenburg). Kasteel Schaloen ligt binnen een omgracht terrein op een eiland dat gevormd wordt door de Geul en een aftakking daarvan, genaamd de Molenbeek. Het kasteel is na een verwoesting in 1575 opnieuw opgetrokken en vervolgens in 1656 verbouwd in Renaissancestijl. In 1893 en 1894 vond een ingrijpende restauratie en verbouwing plaats onder leiding van de architect P.J.H. Cuypers.

Kasteel Schaloen. Aquarel 19ce eeuw. Voor de verbouwing van Cuypers. Bron Wikipedia
De schrijver en dominee Craandijk beschrijft in zijn Wandelingen (1883) de rijkdom van het licht golvende landschap in de vruchtbare beemden en vallei van de Geul. Tussen fluweelgroene weiden met populieren omzoomd en bloeiende boomgaarden ligt Schaloen temidden van donkere boompartijen. Decor van dit alles is de sierlijk gevormde Schaelsberg. De lindenberceau die, opzij van de weg, naar de Geul leidt, biedt Craandijk verkoeling tijdens zijn wandelingen. Tegenover de watermolen ligt het park van Schaloen. Volgens Craandijk wordt de toegang belemmerd door ‘… hekken tusschen met vazen gekroonde palen’.  Vazen met bonte eenjarigen, sieren in die tijd ook de oevers van de gracht, samen met pruikaccacia’s, een negentiende-eeuwse versiering die de goedkeuring van de auteur niet kon wegdragen. Hij vond dit niet passend bij de sobere stijl van het kasteel, dat toen nog niet door Cuypers was opgesierd met hoektorentjes en dakvensters. Schaloen bestaat nog steeds uit een kasteel met bijgebouwen, waaronder een poortgebouw, een tiendschuur, een achttiende-eeuws zwanenhuisje en een zeventiende-eeuwse watermolen.
Van een echte parkaanleg is bij Schaloen geen sprake. Wel zijn er verschillende lanen, enkele oude solitaire bomen, waaronder exotische soorten, en een (voormalige) moestuin. De berceau komt uit op de voorburcht waar ook de bijgebouwen gesitueerd zijn. Vandaar is het eigenlijke kasteel door middel van een brug bereikbaar. Met uitzondering van de oude bomen is de inrichting van de tuinen binnen de gracht modern en aangepast aan de horeca-functie van het gebouw. De moestuin ligt ten westen van de oprijlaan, bij de watermolen, en is tegenwoordig in gebruik als heemtuin genaamd ‘Sjloensheim’. Een beschrijving volgt onder deze hoofdtekst.
Oud Valkenburg. Heemtuin Sjloensheim. 1988

Vanaf de parkeerplaats nabij de watermolen loopt een beukenlaan door de weilanden naar de brug over de Geul. Botanisch, zoölogisch en ornithologisch gezien zijn Schaloen en het naastgelegen Genhoes zeer interessant. Er komen veel orchideeën voor en er zijn vossen, dassen, eekhoorns, eikelmuizen en talrijke zangvogels in het gebied. Schaloen is een rijksbeschermde historische buitenplaats. 

Sjloensheim. In de nabijheid van kasteel Schaloen en naast de uit 1661 daterende watermolen ‘Sjloens-meule’ ligt het heempark Sjloensheim met ongeveer 500 planten van de flora van Zuid-Limburg, alle voorzien van een naambordje. Het park is een combinatie van een heemtuin, een historische tuin, een natuurinformatiecentrum en een openluchtmuseum. Het bestaat onder meer uit een oud-Limburgse boerderijtuin met groenten, kruiden, kleinfruit in met buxus afgezette perken en een akkertje met oude veldgewassen als emer, spelt, gierst, veldwortelen, huttentut, tabak, hop, cichorei, wede, wouw, meekrap en weverskaarde. Er is een imitatie mergelgroeve, een imkerij en een Oudhollandse kruidentuin. Er groeien tal van bloemplanten, geurkruiden, palmlelies en rozen maar ook staan er strak geschoren taxusvormen. Er staan oude wegkruisen zoals die vroeger langs de landwegen stonden, zogenaamde hagelkruisen. De watermolen is toegankelijk en er is een vogelbosje. Uniek is de viskorf waarmee vroeger op zeer efficiënte wijze vis werd gevangen.

Wandelen rondom Schaloen is een belevenis. Het Schaloens Voetpad bij Kasteel Schaloen wordt geflankeerd door monumentale beuken en is de link tussen het kasteel en de Oostergats.

Uit: Carla S. Oldenburger, Anne Mieke Backer en E. Blok. Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur, deel 4. Rotterdam, 2000.

Ronald van Immerseel in onze gedachten

RONALD VAN IMMERSEEL (1971-2024)

Unknown.jpeg

Gisteren bereikte ons het zeer verdrietige bericht dat Ronald van Immerseel zaterdag 7 september is overleden. Hij was een erkend en deskundig historisch onderzoeker op het gebied van de Nederlandse buitenplaats. We werkten nooit echt samen aan een project, maar in het relatief kleine kringetje van het groene erfgoed voelden we ons allemaal collega’s en waren we allemaal bevriend met hem.

Ronald ging na zijn afstuderen rustig zijn eigen gang en leerde al snel de geheimen van historische buitenplaatsen kennen. Hij landde in deze kring precies in de goede tijd, de tijd dat de Commissie Buitenplaatsen  van de Raad voor Cultuur haar inventarisatie van Nederlandse buitenplaatsen afrondde, de Nederlandse Tuinenstichting haar Monumenten Commissie opstartte en in de tijd dat de ‘Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur’ (verwerkt in Database ‘TUIN’) werd geschreven. Als wetenschappelijk onderzoeker werkte hij aanvankelijk voor de Stichting ‘Particuliere Historische Buitenplaatsen’ (PHB, gesubsidieerd door het Ministerie van LNV). In 2010 werd deze stichting PHB omgevormd tot de onafhankelijke stichting ‘In Arcadië’, een onderzoeks- en planbureau en in die zin een zeer gewaardeerde collega van ons eigen bureau ‘Binnenstad en Buitenleven’,  in 2000 opgericht met het doel onderzoek, advies en herstel van historische tuinen. Op Linkedin is te lezen welke functies hij verder allemaal heeft bekleed.

Ons Zochers Online project geeft ook aan dat wij wat betreft de werken van de Zochers Ronald’s geschriften hebben verwerkt. In de literatuurlijst zijn verschillende publicaties van hem opgenomen, zoals:

  • Immerseel, Ronald H.M. ‘Christoffel Eggink (1820-1881), een rechte tuinarchitect’. Cascade Bulletin jrg. 5(1996), 2de halfjaar. p. 39-47.
  • Immerseel, Ronald H.M. van. ‘Twee generaties Zocher op Vredenoord’. Historische Woonsteden en tuinen no.158 (2008). p. 22-27.
  • Immerseel, R.H.M. ‘Christiaan Georg Breitenstein, ontwerper en hortulanus’. Historische Woonsteden en tuinen, no. 154 (april 2007), p. 7-11.
  • Immerseel, Ronald H.M. van en Heimerick M.J. Tromp. ‘Onbekende werken en gegevens van J.D. Zocher sr. jr. Tuingeschiedenis in Nederland: veelzijdig erfgoed in ’t groen. Utrecht, 2009. p. 65-78. Ook uitgegeven als Cascade Bulletin voor Tuinhistorie. jrg. 18 (2009), nummer 2.
  • Immerseel, Ronald van. ‘Minder in tel en aanzien, en toch ook knap is eene Boleurs: De Haarlemse hortulanus Arent Bolleurs en zijn zoon Jan’. Cascade Bulletin Jg 2010 (19), no. 1, p. 35-44.
  • Immerseel, drs. R.H.M. van. M.m.v. dr. A.M.M. van Haperen. ‘Dat de Overduinsche bloemhof bloei: de geschiedenis van de buitenplaats Overduin te Oostkapelle‘. Amersfoort, 2011. 96 p.

Wij zijn in gedachten bij zijn familie en allen die hem hoog achten.

Leiduin en Vinkenduin te Aerdenhout. Wat is een vinkenbaan?

De buitenplaatsen Leyduin en Vinkenduin vormen samen met Woestduin een aaneengesloten complex van buitenplaatsen in Aerdenhout/Bloemendaal, op de overgang van de strandvlakte naar de duinen.
Aerdenhout Bloemendaal). Huis Vinkenduin. 2017.
Leyduin is voor het eerst vermeld in 1596 en was oorspronkelijk een hofstede met boomgaarden eromheen. In 1798 werd de plaats beschreven als een park met een hermitage (kluizenaarshut) op een heuvel, een beek, een cascade (waterval, aangelegd in 1759), een menagerie (dierenverblijf) en een vinkenhuis, boomgaarden en moestuinen. Van deze oudste aanleg dateren nu nog de neogotische hermitage en de grenspalen uit 1701 met de naam Johan van Romswinckel, die thans bij de oprit naar het huis staan. Ook het nog gave lanenstelsel met enorme beuken vormde een onderdeel van de toenmalige aanleg. Het oude herenhuis op Leyduin werd in het begin van de negentiende eeuw afgebroken. In 1874 werd een nieuw huis gebouwd dat in 1920 echter zo bouwvallig was geworden dat ook dit werd afgebroken. Uit die tijd resteren nog wel een koetshuis en koetsiers- en tuinmanswoningen.
Tot 1900 liep een duinrel, een afwatering vanuit de duinen, door de beek en over de cascade op Leyduin. Het water was bestemd voor de drinkwatervoorziening van Amsterdam. Toen er waterleidingbuizen gelegd werden, zijn de beek en de cascade drooggevallen.
Nadat in 1919 een deel van Leyduin was afgescheiden, namelijk het tegenwoordige Vinkenduin, werden op beide delen nieuwe huizen gebouwd naar ontwerp van architect  A.A. de Maaker, Leyduin in 1921 en Vinkenduin in 1924.
De tuinarchitect L.A. Springer ontwierp de aanleg bij beide huizen. Vinkenduin werd gekarakteriseerd door een zicht vanuit het huis in west-zuidwestelijke richting naar de duinen.
Oude vinkenbaan in het Noord-Hollands Duinreservaat. Collectie PWN
Vinkenduin dankt zijn naam aan de vinkenbaan die hier in 1752 werd aangelegd.  Hier ving men vinken die gebruikt werden voor consumptie. De baan is in het terrein nog te herkennen aan hoge aarden wallen, die een veldje met lindebomen omsluiten. De woning op Vinkenduin langs de Vogelenzangseweg is een oud vinkenhuis. Zie verdere beschrijving onder deze tekst.
Het gebied is zeer rijk aan broedvogels en kent een uitgebreid scala aan stinseplanten, met onder meer gevlekte aronskelk, wilde hyacint, wilde narcis en bosanemoon. De half in de grond gelegen appelkelder is in 1980 gerestaureerd en is nu een geliefde verblijfplaats van vleermuizen.
In 1993 is het terrein rondom het huis gerenoveerd door de landschapsarchitect Victor van Boven. Ook het bureau Bruine Beuk van Lia en Jorn Copijn heeft hier in deze tijd  ontwerpvoorstellen gedaan. De ontwerpen van Copijn en Leonard Springer worden bewaard in Speciale Collecties Wageningen UR.(https://library.wur.nl//WebQuery/tuin?q=vinkenduin)
Het Openluchtmuseum meldt over vinkenbanen en vinkenhuisjes:

Al in de 15e eeuw houden rijke Hollanders er een vinkenbaan op na. Omdat de vogels in de herfst naar het zuidwesten trekken, staan vinkershutten altijd met de opening naar het noordoosten. Zo kunnen de vinkers hun prooien al van verre zien aankomen. De vogels worden gelokt met soortgenoten die aan een plankje zijn vastgemaakt en met uitgestrooide elzenproppen. Zijn de vogels geland, dan klapt een groot net dicht en zitten ze gevangen. De vangst wordt in de hut bijgehouden. Soms wel tienduizend vogels in een seizoen! In 1912 maakt de Vogelwet een eind aan het deze bedenkelijke hobby.

Berkenbosch een buitenplaats op Walcheren met 18de eeuwse lanen en visvijvers

Op Linkedin kwam ik de buitenplaats Berkenbosch tegen. En omdat deze plaats toch nog altijd tamelijk onbekend is, terwijl er juist ’s zomers zoveel toeristen graag in het bos van Berkenbosch wandelen, wil ik hier toch eens op de geschiedenis dieper ingaan en laten zien wat de waardevolle elementen zijn van dit bos.
In 1644 wordt Berkenbosch vermeld als hofstede met bos, land en plantage, in eigendom van Jacob Boreel.
In een verkoopakte uit 1717 is sprake van twee huizen, schuren, bossen, dreven, hoven en vijvers, hetgeen erop duidt dat er in de tussenliggende tijd een aanzienlijke uitbreiding van de aanleg had plaatsgevonden.

 

Oostkapelle, Berkenbosch  en Duinbeek. Kaart Gebr. Hattinga, 1753

In het midden van de achttiende eeuw wordt Berkenbosch op de kaart van de gebroeders Hattinga afgebeeld met het huis op de hoofdas van de aanleg, omgeven door een rechtlijnig lanenstelsel en sterrebossen (kunstmatig aangeplante bossen waarin de paden in een kruis bij elkaar komen). Hoewel de lanen ogenschijnlijk loodrecht op elkaar zijn geprojecteerd, zijn er in werkelijkheid forse afwijkingen, zoals ook op de plattegrond te zien is. Aan de voorzijde van het huis lag een ruim plein, aan de achterzijde een symmetrische tuin met op enige afstand van het huis, op een snijpunt van een dwarslaan met de hoofdas, een ronde waterkom, de zogenaamde goudvissenkom. Ook zijn er achter het huis vier kanaalvormige (vis)vijvers te onderscheiden. In 1777 komt Berkenbosch in handen van mr. G.F. Meijners, die ook het naastgelegen Duinbeek bezat. Vanaf die tijd hebben de beide buitenplaatsen altijd dezelfde eigenaar gekend.

Hoewel aan het eind van de achttiende eeuw een aantal rechte lanen werd vervangen door slingerpaden volgens de mode van de landschapsstijl, bleven delen van de oude hoofdopzet, waaronder de twee achttiende-eeuwse kanaalvormige vijvers en een centraal gelegen ronde kom, tot op de dag van vandaag bijna volledig intact. Dit maakt het park van Berkenbosch tot een bijzonderheid op Walcheren. De situatie is ingetekend op een laat achttiende- eeuwse kaart, waarop duidelijk te zien is dat het assenstelsel dateert uit het begin van de achttiende eeuw met romantisch slingerende paden en dat deze modernisering alleen is toegepast buiten het intact gelaten assenstelsel.

Het oude huis werd in 1862 gesloopt en vervangen door een nieuw, dat iets oostelijker op het kruispunt van de hoofdas met een dwarslaan werd gesitueerd. Door het uitgroeien van de beplanting en een verminderd onderhoud is deze unieke ligging thans niet erg duidelijk meer te herkennen. Toen Berkenbosch en Duinbeek in 1895 op afbraak geveild dreigden te worden, werd door ‘eene combinatie van belangstellende dames en heeren’ de N.V. Duinbeek opgericht, waardoor de buitenplaats behouden bleef.

Na de Tweede Wereldoorlog werd een groot deel van de bijbehorende parkbossen, evenals op andere buitenplaatsen in de Manteling van Walcheren, aan Staatsbosbeheer verkocht en werden de huizen met directe omgeving in erfpacht uitgegeven. Door deze situatie hebben er vanaf het eind van de negentiende eeuw geen ingrijpende wijzigingen in het terrein plaatsgevonden. Een bezienswaardig element op Berkenbosch is een laan die aan weerszijden is omgeven door grillig uitgegroeide beuken. Deze beuken vormden vroeger een haag, maar zijn al vele jaren niet gesnoeid en daardoor op curieuze wijze uitgegroeid.

Vanaf 1993 wordt door Staatsbosbeheer gewerkt aan het herstel van de bos- en parkstructuur, volgens een plan van het bureau Bosch en Slabbers tuin- en landschapsarchitecten.

De tuin van Hofwyck en Constantijn Huygens geschilderd door Nicolaes Maes (1634-1693)

Hofwyck is een goed voorbeeld van een villa op het platteland, geïnspireerd op de Italiaanse villa suburbana, gebouwd volgens de ideeën van Vitruvius, die zelf weer bekend is van zijn boeken over architectuur, getiteld ‘De Architectura libri X’. De bouwheer was Constantijn Huygens, (1596-1687), dichter, musicus, kunstkenner,  secretaris en raad- en rekenmeester van de Prins van Oranje. Onderstaand portret van hem is onlangs geschonken aan het Haags Historisch Museum.

Nicolaes Maes. Portret van Constantijn Huygens. Olieverf op doek. Collectie Haags Historisch Museum, geschonken (2024) door Joost Willink en Martijntje Terhorst.

Huygens heeft in 1619 als lid van een gezantschap een reis naar Venetië gemaakt en daar langs de Brenta de villa’s (o.a. Villa Foscari of Malcontenta te Mira, zie hieronder) van onder anderen de bouwmeester Andrea Palladio bewonderd. In 1639 kocht Huygens een stuk grond te Voorburg, tussen de Vliet en het Westeinde, om hierop een villa te bouwen. Ten behoeve hiervan hebben Huygens en de architect Jacob van Campen de geschriften van de antieke bouwmeester Vitruvius bestudeerd in een vertaling die zij speciaal voor hun gebruik hadden laten maken door Huygens’ vriend Johan Brosterhuysen, die als opzichter van de medische tuin in Breda, Huygens en later ook Jacob van Campen op Randenbroek adviseerde ten aanzien van de beplanting. Het classicistische ontwerp van huis en tuinen is van Huygens zelf (vanaf 1641). Jacob van Campen leverde de ideeën en Pieter Post voerde ze uit. De naam Hofwyck duidt op het ontvluchten van het Haagse hof.

Mira langs de Brenta. Villa Foscari of Malcontenta. Grbouwd door Andrea Palladio, 1550-1560. Bron Wikipedia

 

 

Huygens beschrijft in zijn hofdicht ‘Vitualium of Hofwyck’ uit 1653 dat de symmetrie (of de verhoudingen) van de tuin gebaseerd is op zijn eigen lichaam. Vitruvius zegt dat de verhoudingen van het menselijk lichaam, in die tijd beschouwd als een afspiegeling van Gods gelijkenis, zó harmonieus zijn, dat de architectuur haar verhoudingen daarop moet inspireren. Huygens heeft zich op Hofwyck dan ook heel duidelijk door Vitruvius laten leiden. Waarschijnlijk heeft hij bij het ontwerpen van de tuinen van Hofwyck eerst het menselijk lichaam ingepast. In de Renaissance had men namelijk een vast geloof in de mathematisch-harmonische structuren van de schepping. Om de bouwkunst tot de rang van vrije kunsten te verheffen, moest ze van een mathematisch (in dit geval muzikaal) fundament worden voorzien.

Voorburg. Plattegrond en vogelvlucht Hofwyck. Uit Vitaulium Hofwijck, 1653

Het ontwerp van Hofwyck laat heel duidelijk zien dat er een verband bestaat tussen de lengte van bepaalde tuindelen – of zoals Pythagoras al zei: ‘De lengte van een in trilling gebrachte snaar’ – en onderling welluidende klanken, namelijk een octaaf en een kwint (de voortuin). De muzikale harmonie gold in de Renaissance als een afspiegeling van de hemellichamen en van de kosmische harmonie op aarde. In de tuinen van Hofwyck zijn de volgende muzikale verhoudingen te onderscheiden: een prime (verhouding 1:1); een octaaf (verhouding 1:2); een kwint (verhouding 2:3); een kwart (verhouding 3:4); een grote sext (verhouding 3:5); een duodecime (verhouding 1:3); en de grote en kleine terts (4:5 en 5:6). Op de plattegrond zijn genoemde verhoudingen na grondige bestudering af te lezen. De gebruikte modulus of basiseenheid is waarschijnlijk de afstand tussen de voordeur en het midden van het voorplein. Deze afstand is 10 Rijnlandse Roeden.

De plattegrond van de tuinen is naar Hollands classicistische ideeën samengesteld, namelijk streng symmetrisch en rechthoekig omgracht. De oude plattegrond geeft het volgende beeld: voor het huis ligt een vierkant plein met esdoorns beplant, recht daarachter een vierkant omgracht eiland met vier perken fruitbomen, vier priëlen en aan weerszijden twee moestuinen. Aan beide zijden van het huis lagen eilanden met mastbossen, door rechte paden doorsneden. De as van symmetrie verdeelde het huis, de boomgaarden en vervolgens de aangeplante bossen in het overbos in gelijke delen. Midden op het tweede eiland lag een bergje met een toren.

Door de aanleg van een spoorlijn is dit overbos geheel verdwenen. Na de dood van Constantijn Huygens verbleef zijn tweede zoon Christiaan ’s zomers veel op Hofwyck. Hij werkte hier aan zijn wetenschappelijke publicaties over microscopen, telescopen en andere instrumenten. In 1750 werd het huis door de laatste bewoner van het geslacht Huygens verkocht.

Na een periode van verwaarlozing kocht de Vereniging Hofwyck het huis, met het doel het verwaarloosde bezit terug te brengen in de oorspronkelijke staat, voorzover de inmiddels opgerukte verstedelijking dat mogelijk maakte. Tijdens de eerste restauratie (1925-1928) werd naast het huis ook het overgebleven deel van de tuinen voorzover mogelijk in de oude staat hersteld, onder leiding van de tuinarchitect D.F. Tersteeg. Een tweede restauratie van het gebouw vond plaats in 1954. Een derde restauratie betrof weer de tuinen en werd in het voorjaar van 1988 opgeleverd. Hoewel het terrein aanzienlijk kleiner is dan oorspronkelijk, is de inrichting van de tuinen gebaseerd op die uit de tijd van Huygens. In 1996 is aan de zijde van de Vliet, het vroegere Rijn-Schiekanaal, een zogenaamde ‘uitzit’ gerealiseerd, zoals die ook in de oorspronkelijke tuin aanwezig was. Huygens beschreef deze ‘uitzit’ in zijn boeken als een rustplaats om uit te zien over de Vliet. Het huis is thans ingericht als museum. Behalve kleine wisselende exposities vinden er ook kamermuziekuitvoeringen plaats.

Meer lezen?

Bulletin KNOB 1983 (82), nr. 3/4, pp. 116-123.

Carla S. Oldenburger, Anne Mieke Backer, Eric Blok. Gids voor de Nederlandse Tuin – en Landschapsarchitectuur. Deel 3. Rotterdam, 1998.

Kasteel Soelen, een boeren buitenplaats? een ferme ornée?

Onlangs las ik een Bericht op Linkedin over het (in appartementen verdeelde) kasteel Soelen te Zoelen en de boeren-omgeving rondom. Het ging de schrijver vooral om het duiden van de prettige eenvoudige boerensfeer in het huis, waar hij als bewoner zo van kon genieten. Ik dacht meteen aan het verschijnsel ‘ferme ornée’ (letterlijk vertaald ‘versierde boerenwoning’), maar eigenlijkt doelt deze term op een landschappelijke aanleg die om haar effect te bereiken voornamelijk gebruik maakt van bouwland en/of weideland. Dat boerenland ligt dan deels binnen de aanleg zelf en ook daarbuiten, een attractief model omdat men kon genieten van zowel een bepaalde opbrengst van de akkers of het weiden der koeien als van een aangename wandeling tussen de velden en akkers. Eigenlijk is het verschijnsel een idee van de tuintheoreticus Stephen Switzer die in 1715 in zijn ‘The Nobleman, Gentleman, and Gardener’s Recreation’ betoogde dat je ‘Profit and Pleasure’ in de tuinkunst moest verenigen, en dus nutsgronden en park naast elkaar en dooreen kon gebruiken.

Het kasteel te Zoelen, Gelderland, Cornelis Pronk, 1728 – 1731. Pen en penseel in grijs. Collectie Rijksmuseum

Maar hier op Soelen was en is er toch meer aan de hand. In de 18de, om precies te zijn in 1775 werd het goed gekocht door Aert Johan Verstolk van Soelen (1745-1786). Hij was waarschijnlijk de man die Soelen tuinarchitectonisch gezien naar  een hoger plan tilde door de aanleg van een sterrenbos en een Frans classicistische stijltuin en langs de oostkant van het kasteel een romantische wandeling realiseerde. Zie de beschrijving hieronder.

Kasteel Soelen is op een rond omgracht (deels dubbelomgracht) eiland gebouwd. Het hoofdgebouw dateert uit ongeveer 1500. Het brandde in 1574 af en is in 1577 weer opgebouwd. Bij een restauratie in 1910 werd het kasteel naar de zeventiende-eeuwse staat teruggebracht. Het poortgebouw, dat deels uit de zestiende eeuw stamt, werd in neogotische stijl veranderd. In het park bevindt zich een kasteelheuvel van het voormalige huis Aldenhaag, dat ook bij de brand van 1574 werd verwoest.

Al eeuwenlang wordt er in de bossen van het kasteel Soelen gewandeld. Op een situatietekening uit 1805 zien we, ten noorden van het kasteel een sterrenbos en ten zuiden van het kasteel een min of meer Frans classicistische symmetrische aanleg met middenas; en tussen kasteel Soelen en de kasteelheuvel van Aldenhaag, een flauw slingerende wandeling.

Huis Zoelen (aan het eind van de oprijlaan uit het westen) en Huis Aldenhaag ten noorden van Kasteel Spelen., 1805.

Uit een aantekening uit 1807 in het dagboek van Maria Elisabeth Hoffman, weduwe van Aert Johan Verstolk (eigenaar van Huis Soelen sinds 1775), heer van Soelen en Aldenhaag, handelaar in meekrap  en schepen van Rotterdam, wordt duidelijk dat er in de tuin van Soelen toentertijd 25 verschillende soorten rozen groeiden. In vroeg-negentiende-eeuwse landschapsparken werden deze in zogenaamde ‘Engelse parterres’ aangeplant: sierperken met bloemen en rozen die meestal werden aangelegd langs het water en langs de paden en bij de ingang van de plaats. Ten noorden van het kasteelterrein lag in die tijd nog een groot sterrenbos (jachtbos voor klein wild).

Men vermoedt dat de uiteindelijke totale omvorming van de parkaanleg naar de landschapsstijl mogelijk van de hand van tuinarchitect J.D. Zocher jr. is, hoewel het kaartbeeld uit de tweede helft 19de eeuw niet typische Zocher-kenmerken vertoont. Wel was Zocher in ieder geval in 1837-1838 de architect van het neogotische koetshuis en het in neogotische stijl verbouwde poortgebouw. Deze neogotische bouwstijl voor tuingebouwen in combinatie met een park in landschapsstijl was in die tijd zeer modern. De voorliefde voor tuingebouwen in deze stijl ging zover dat zij door tuinarchitecten middels voorbeeldenboeken onder de aandacht van de opdrachtgevers werden gebracht. Op de ruïneheuvel, via een kettingbrug bereikbaar, stond eens een kluizenaarshut, eveneens een typisch element in de landschapsstijl. Deze hutten werden vaak ‘bewoond’ door een als kluizenaar uitgedoste pop, die het geïdealiseerde, teruggetrokken leven in de natuur verbeeldde. Op de ruïneheuvel werd in 1843 ook het door Zocher ontworpen grafmonument voor Johan Gijsbert baron Verstolk van Soelen (1776-1845) gebouwd. Dit monument doet sterk denken aan de graftombe van de filosoof en voorloper van de romantiek J.J. Rousseau op de buitenplaats Ermenonville in Frankrijk.

J.D.Zocher, 1843. Grafmonument voor Johan Gijsbert baron Verstolk van Soelen. Park Huis Soelen te Zoelen. Rijksmonument.

Oude, gebogen lanen begeleiden nog steeds een wandeling rond een groot weiland met boomgroepen. Deze wandeling langs de weide is gemarkeerd door een regelmatige aanplant van bomen, wat erop wijst dat dit deel van de aanleg nog uit de achttiende eeuw zou kunnen dateren. Hakhout(essen)bossen en (kersen)boomgaarden zorgden in de 19de eeuw en nu nog steeds voor afwisseling.